ECLI:NL:RBZWB:2023:6142

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
22/2227
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissingen inspecteur inzake verzekeringsplicht volksverzekeringen voor inwoner van België met dienstbetrekking in Nederland

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 4 september 2023, wordt het beroep van een inwoner van België tegen de beslissingen van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. De belanghebbende, die in 2018 in Nederland werkzaam was, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2018. De rechtbank heeft de zaak op 19 juli 2023 behandeld, maar de belanghebbende was niet verschenen. De inspecteur had eerder de aanslag vastgesteld en de belanghebbende geïnformeerd over de verzekeringsplicht, die volgens de inspecteur op 16 april 2018 begon.

De rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is voor een verdere vermindering van de aanslag, omdat de belanghebbende geen geschil heeft aangetoond na de ambtshalve vermindering van de aanslag op 17 maart 2022. De rechtbank concludeert dat het beroep gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ongegrond is. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Eindhoven
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/2227

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 september 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] (België), belanghebbende,

( [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. Deze uitspraak van de rechtbank ziet op het beroep van belanghebbende tegen de beslissingen van de inspecteur van 15 december 2021 en 17 maart 2022.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens de inspecteur: drs. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .
Namens belanghebbende is met kennisgeving aan de rechtbank niemand verschenen.
1.2.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2018, zoals deze na de ambtshalve vermindering luidt, moet worden verminderd. Tevens beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een vergoeding voor de in de beroepsfase gemaakte proceskosten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat voor een verdere vermindering van de aanslag geen aanleiding
.Verder kent de rechtbank geen proceskostenvergoeding voor de beroepsfase toe. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende woont geheel 2018 in België.
3.1.
Belanghebbende is sinds 16 april 2018 in Nederland werkzaam voor een in Nederland gevestigde werkgever.
3.2.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2018 aangegeven dat hij het gehele jaar in Nederland verzekerd is voor de volksverzekeringen.
3.3.
Op 15 juli 2021 heeft de inspecteur belanghebbende geïnformeerd dat hij voornemens is af te wijken van de aangifte, omdat de verzekeringsplicht naar zijn mening aanvangt op 16 april 2018.
3.4.
Met dagtekening 9 september 2021 heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2018 dienovereenkomstig vastgesteld. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 92 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
3.5.
De gemachtigde heeft namens belanghebbende bezwaar gemaakt.
3.6.
Met dagtekening 23 november 2021 heeft de inspecteur belanghebbende geïnformeerd dat hij voornemens is het bezwaar af te wijzen.
3.7.
Met dagtekening 13 december 2021, ontvangen door de inspecteur op 16 december 2021, heeft de gemachtigde van belanghebbende een brief gericht aan de inspecteur waarin hij verzoekt de uitspraak op bezwaar aan te houden in afwachting van een door hem aangevraagde beslissing van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de periode van verzekeringsplicht.
3.8.
De inspecteur heeft met dagtekening 15 december 2021 uitspraak op bezwaar gedaan en de aanslag gehandhaafd.
3.9.
Bij brief van 18 februari 2022 heeft de gemachtigde van belanghebbende de inspecteur verzocht om de aanslag opnieuw te beoordelen met inachtneming van de daarbij overgelegde verklaring van de SVB dat sprake is van verzekeringsplicht met ingang van 1 april 2018 en dus niet met ingang van 16 april 2018.
3.10.
Met dagtekening 17 maart 2022 heeft de inspecteur de aanslag en de belastingrentebeschikking overeenkomstig het in 3.9 genoemde verzoek verminderd. In dit stuk getiteld
“uitspraak op bezwaar inkomstenbelasting en premie volksverzekering jaar 2018” staat voor zover relevant:
“Uitspraak op bezwaar
U heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2018 (…) Niet eens met de uitspraak? (…) leest u bij welke rechtbank u in beroep kunt gaan. (…) Uw beroep moet voor 29 april 2022 zijn ingediend bij de rechtbank”.

Overwegingen

Vooraf: tweede ‘uitspraak op bezwaar’?
3.11.
Tegen de aanslag IB/PVV 2018 is bezwaar gemaakt en in dat kader is op 15 december 2021 uitspraak op bezwaar gedaan. Belanghebbende heeft tegen die uitspraak op bezwaar geen rechtsmiddelen aangewend en zodoende is die uitspraak op bezwaar vast komen te staan (zie 3.13).
3.12.
De inspecteur heeft het verzoek van belanghebbende gelegen in de brief van 18 februari 2022 opgevat als een tweede bezwaarschrift. De inspecteur had het stuk dienen op te vatten als een verzoek om ambtshalve vermindering en – nu de inspecteur het behandeld heeft als bezwaarschrift - dienen door te zenden als een (verkeerd geadresseerd) beroepschrift. Het is namelijk niet mogelijk om voor de tweede keer een bezwaarprocedure te starten nadat al rechtsmiddelen zijn aangewend en de bezwaarfase tot een einde is gekomen. Het systeem van de wet verzet zich daartegen. [1] Het beroep gericht tegen het stuk met dagtekening 17 maart 2022 – de tweede ‘uitspraak op bezwaar’ – zal niet-ontvankelijk worden verklaard omdat dit geen beslissing is waartegen op grond van artikel 7:1, lid 2, Awb beroep kan worden ingesteld. [2]
3.13.
Voor zover het stuk van de gemachtigde van belanghebbende met dagtekening 18 februari 2022 had moeten worden doorgezonden door de inspecteur naar de rechtbank als een verkeerd geadresseerd beroepschrift tegen de uitspraak op bezwaar met dagtekening 15 december 2021, is de rechtbank van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is omdat het beroep buiten de beroepstermijn [3] is ingesteld en verschoonbaarheid gesteld noch gebleken is.
3.14.
Gelet op de inhoud van de stukken en de wens van beide partijen om de zaak inhoudelijk te behandelen, merkt de rechtbank het stuk van de inspecteur met dagtekening 17 maart 2022 aan als ook bevattende (fictief) een besluit - op dezelfde gronden - ten aanzien van een verzoek om ambtshalve vermindering gelegen in de brief van 18 februari 2022. Dan is de bezwaarfase daarvoor nog niet doorlopen, maar de rechtbank stelt vast dat partijen niet van mening verschillen over de feiten en blijkens de inhoud van de stukken van beide partijen wensen zij beslechting van het geschil middels een oordeel van de rechtbank.
3.15.
Dit betekent dat de rechtbank het stuk van 17 maart 2022 opvat als (ook) bevattende een (fictieve) verminderingsbeschikking, het beroep van belanghebbende zal opvatten als ook daartegen gericht en dat beroep vervolgens hierna zal behandelen.
Inhoudelijk
4. Alleen in geschil is het antwoord op de vraag of bij vermindering van de aanslag op 17 maart 2022 op de juiste wijze rekening is gehouden met de periode van verzekeringsplicht.
4.1.
Uit de gedingstukken blijkt dat zowel belanghebbende als de inspecteur hun standpunten over de aanvangsdatum van de verzekeringsplicht hebben gewijzigd, beiden naar 1 april 2018. De verminderingsbeschikking sluit aan bij deze aanvangsdatum. De rechtbank constateert daarom dat er geen geschil is. Ook constateert de rechtbank dat nog vóór belanghebbende beroep instelde, tegemoet is gekomen aan dit bezwaar van belanghebbende. Dit betekent dat het beroep van belanghebbende ongegrond zal worden verklaard.
4.2.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ongegrond. De conclusie is dat de aanslag zoals deze na de vermindering van 17 maart 2022 luidt, in stand blijft. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar met dagtekening 15 december 2021 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep gericht tegen het stuk met dagtekening 17 maart 2022 over de aanslag IB/PVV 2018 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep gericht tegen de (fictieve) ambtshalve vermindering met dagtekening 17 maart 2022 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier, op 4 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Vergelijk Gerechtshof ’s-Gravenhage 9 maart 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BL7343 en Centrale Raad van Beroep 29 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH3198.
2.Zie Hoge Raad, 20 januari 2012, ECLI:HR:2023:BT1516.
3.Artikel 6:7 Awb.