ECLI:NL:RBZWB:2023:626

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3644
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing WIA-uitkering en onjuiste proceskostenvergoeding door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een besluit van het UWV. Eiser had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, die aanvankelijk was afgewezen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na bezwaar heeft het UWV de afwijzing herroepen en een WIA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 59,68% werd vastgesteld. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zienswijze van eiser ten onrechte niet was betrokken in de bezwaarprocedure, maar dat dit gebrek in de beroepsfase was hersteld. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser op 3 augustus 2021 voor 59,68% arbeidsongeschikt was, maar dat de proceskostenvergoeding in bezwaar niet correct was vastgesteld.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het UWV opgedragen de resterende kosten van rechtsbijstand in bezwaar en het griffierecht aan eiser te vergoeden. De rechtbank heeft de proceskosten in beroep vastgesteld op € 1.674,- en de kosten in bezwaar op € 581,85. Eiser heeft recht op vergoeding van de gemaakte reiskosten. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming door het UWV en de noodzaak om alle relevante informatie in de beoordeling te betrekken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3644

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Inleiding

Het UWV heeft de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
In bezwaar heeft het UWV dit besluit herroepen en alsnog een WIA-uitkering toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 59,68%.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 15 juni 2022.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser heeft voor het laatst gewerkt als reinigingsmedewerker voor gemiddeld 35,04 uur per week. Terwijl eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, heeft hij zich op 6 augustus 2019 ziekgemeld in verband met gezondheidsklachten. Het UWV heeft daarop aan eiser ziekengeld op grond van de Ziektewet toegekend.
2. Eiser heeft een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet WIA gedaan. Het UWV heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat eiser op 3 augustus 2021 voor 59,68% arbeidsongeschikt is en heeft daarom besloten om een WIA-uitkering met ingang van die datum toe te kennen.
4. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) van 14 april 2022
.De medische belastbaarheid van eiser is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 juli 2021
.
5. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige B&B) van 11 mei 2022
.

Wat vindt eiser

6. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij stelt dat hij meer beperkt is dan aangenomen. De stemmingsklachten, concentratieproblemen en vergeetachtigheid waren al aanwezig op 3 augustus 2021. In de zienswijze, hoewel die binnen de gestelde termijn ingediend niet betrokken is in de bezwaarprocedure, is dit aangegeven. Ter onderbouwing van de psychische klachten verwijst eiser naar een brief van Emergis van 22 november 2021, die in de bezwaarprocedure is ingebracht. Verder vindt eiser dat er onvoldoende rekening is gehouden met de bestaande rugklachten.
7. Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat de geduide functies niet geschikt zijn. In de functie van schoonmaker moet eiser twee keer tien kilo sjouwen. Dat is fysiek onmogelijk. Bij de andere functies moet hij de hele dag zitten, terwijl in de FML staat dat eiser maximaal een half uur achtereen kan zitten. De functie tuinbouwmedewerker is ongeschikt vanwege zijn psychische klachten.
8. Eiser vindt tot slot dat de proceskosten in bezwaar onvolledig zijn vergoed. Naast een vergoeding voor het indienen van het bezwaarschrift door gemachtigde van eiser, hadden ook de kosten voor het bijwonen van de hoorzitting door gemachtigde, het indienen van een zienswijze op het voorgenomen besluit en reiskosten van eiser vergoed moeten worden.

Wat vindt de rechtbank

9. De eerste vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser 59,68% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 3 augustus 2021 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen. Ten tweede moet de rechtbank beoordelen of het UWV de proceskostenvergoeding in bezwaar juist heeft vastgesteld.
10. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser op 3 augustus 2021 voor 59,68% arbeidsongeschikt is en dus recht heeft op een WIA-uitkering naar dit percentage. Het UWV heeft volgens de rechtbank de proceskostenvergoeding in bezwaar niet juist vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Medische grondslag van het bestreden besluit
De zorgvuldigheid van het onderzoek
11. De verzekeringsarts B&B heeft kennis genomen van het dossier en het bezwaar van eiser. Hij heeft eiser gesproken tijdens de hoorzitting en de door eiser ingebrachte medische informatie meegewogen in zijn beoordeling. De verzekeringsarts B&B heeft alle naar voren gebrachte klachten, te weten de rugklachten door artrose en de psychische klachten (depressieve klachten, PTSS) betrokken bij de medische beoordeling.
12. Eiser voert aan dat zijn zienswijze op het voornemen van het UWV niet bij de beoordeling is betrokken. Ter zitting bevestigt het UWV dat dit ten onrechte niet is gebeurd. De rechtbank is van oordeel dat er daarmee sprake is van een gebrek in het bestreden besluit, omdat dit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. Dat gebrek is echter geheeld, omdat de zienswijze in de beroepsfase alsnog bij de beoordeling is betrokken zoals volgt uit het rapport van de verzekeringsarts B&B van 6 september 2022. Eiser is door het gebrek dan ook niet benadeeld. Daarom kan dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden gepasseerd.
De beoordeling van de belastbaarheid
13. De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiser op 3 augustus 2021 in de rapporten op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. De verzekeringsarts B&B constateert tijdens zijn onderzoek dat de (psychische) klachten van eiser de afgelopen tijd zijn verergerd. Maar deze verslechtering ziet niet op de datum van 3 augustus 2021, en geeft daarom geen aanleiding om meer beperkingen vast te stellen. De aangenomen beperkingen passen bij het psychische toestandsbeeld van de depressieve klachten in combinatie met PTSS en bij de aanwezige lage rugklachten op 3 augustus 2021. Dit beeld wordt bevestigd door de door eiser ingebrachte medische informatie in bezwaar. De brief van Emergis van 22 november 2021 waar eiser in zijn beroepschrift naar verwijst, is door de verzekeringsarts B&B meegewogen bij de beoordeling. Omdat eiser het standpunt niet met nieuwe medische informatie heeft onderbouwd, ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de medische belastbaarheid van eiser zoals de verzekeringsarts die heeft vastgesteld in de FML van 23 juli 2021.
14. De rechtbank is zich ervan bewust dat eiser meer klachten ervaart, maar in de verzekeringsgeneeskundige beoordeling kan niet uitsluitend worden afgegaan op hoe eiser zijn klachten zelf ervaart. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiser ervaren impact van zijn klachten op het dagelijks leven, merkt de rechtbank op dat er geen medisch objectieve onderbouwing is voor verdergaande beperkingen op 3 augustus 2021.
15. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op 3 augustus 2021 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen die in de FML zijn vastgesteld.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
16. Eiser vindt dat de geduide functies niet geschikt zijn. Deels omdat hij beperkter is dan in de FML is vastgesteld en deels omdat in deze functies de belastbaarheid zoals die is vastgesteld in de FML wordt overschreden. Dat eiser deze functies niet kan verrichten omdat hij beperkter is dan is vastgesteld is in feite gericht tegen de vastgestelde FML. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat er geen reden is om aan die vaststelling te twijfelen.
17. Dat de functies niet geschikt zijn omdat de belastbaarheid zoals die is vastgesteld in de FML wordt overschreden, is pas voor het eerst op zitting aangevoerd. De gemachtigde van het UWV heeft aangegeven hier niet adequaat op te kunnen reageren, omdat hij niet heeft kunnen overleggen met de arbeidsdeskundige B&B. Niet gebleken is dat eiser deze grond niet eerder had kunnen aanvoeren. Omdat het UWV niet op zitting heeft kunnen reageren op deze grond en heropening van het onderzoek ter zitting zal leiden tot een ongewenste vertraging in de afhandeling van de zaak, acht de rechtbank het pas op zitting aanvoeren van deze grond in strijd met de goede procesorde. Deze grond zal om die reden buiten beschouwing worden gelaten. Daarbij weegt de rechtbank mee dat in de zienswijze van 9 juni 2022, die bij het beroepschrift als productie is bijgevoegd, eveneens geen arbeidsdeskundige gronden worden genoemd. Weliswaar is vermeld dat de nieuwe geduide functies moeten komen te vervallen, maar dat is niet met arbeidsdeskundige gronden onderbouwd.
18. Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen die bij eiser zijn vastgesteld, ziet de rechtbank in wat eiser voor het overige heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
19. De arbeidsdeskundige B&B heeft berekend dat eiser op 3 augustus 2021 met de middelste van de voor de schatting gebruikte functies 40,32% kan verdienen van het loon dat hij verdiende met zijn eigen werk, zodat hij voor de overige 59,68% arbeidsongeschikt is.
Proceskostenvergoeding
20. In het bestreden besluit heeft het UWV aangegeven de kosten in bezwaar voor rechtsbijstand te vergoeden tot een bedrag van € 541,- voor het indienen van bezwaar. Eiser heeft aangegeven dat hij daarnaast recht heeft op vergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting (1 punt ter waarde van € 541,-), het indienen van een zienswijze na het voornemen (0,5 punt ter waarde van € 541,-) en gemaakte reiskosten ter waarde van € 40,85. Ter zitting heeft het UWV erkent dat de vergoeding voor rechtsbijstand zoals in het bestreden besluit staat, onjuist is. Tevens verzet het UWV zich niet tegen het vergoeden van de gemaakte reiskosten. Daarmee staat vast dat aan het bestreden besluit een gebrek kleeft.

Conclusie en gevolgen

21. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
22. De rechtbank zal, met in achtneming van hetgeen UWV ter zitting over de proceskosten heeft bevestigd, zelf in de zaak voorzien door het bestreden besluit te herroepen voor zover het de vaststelling van de vergoeding voor de kosten in bezwaar betreft. De rechtbank bepaalt dat het UWV de resterende kosten van rechtsbijstand in bezwaar moet vergoeden tot een bedrag van € 541,- (1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 541,- per 1 januari 2022), bij een wegingsfactor 1. Daarnaast moet het UWV de reiskosten van eiser tot een bedrag van € 40,85 vergoeden. De kosten voor het indienen van een zienswijze in bezwaar komen niet voor vergoeding in aanmerking. Uit de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht volgt dat hiervoor in bezwaar geen vergoeding wordt toegekend. Deze uitspraak zal in de plaats treden van het vernietigde bestreden besluit.
23. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij in beroep heeft gemaakt. Het UWV moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met de waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 1. De rechtbank stelt de vergoeding vast op € 1.674,- Daarnaast bepaalt de rechtbank dat het UWV het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit [voor zover het de vaststelling van de vergoeding voor de kosten in bezwaar betreft];
  • draagt het UWV op de proceskosten in bezwaar tot een bedrag van € 581,85 aan eiser te betalen;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten in beroep van eiser tot een bedrag van € 1.674,-;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 2 februari 2023 door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.
griffier
rechter
(de rechter is verhinderd om te tekenen)
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.