ECLI:NL:RBZWB:2023:629

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 21_3728
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn WIA-uitkering door het UWV. Eiser, die als filiaalmanager werkte, had zich op 14 augustus 2018 ziek gemeld na een ongeval. Het UWV concludeerde na medisch en arbeidskundig onderzoek dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering. Eiser voerde aan dat zijn medische situatie slechter was dan het UWV had vastgesteld en dat hij ADL-afhankelijk was, wat niet voldoende was meegenomen in de beoordeling. De rechtbank oordeelde dat het UWV zijn besluit op zorgvuldige wijze had genomen, waarbij de rapporten van de (verzekerings)artsen aan de vereisten voldeden. De rechtbank concludeerde dat eiser op 11 augustus 2020 in staat was om arbeid te verrichten, rekening houdend met de vastgestelde beperkingen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat eiser niet had aangetoond dat er toezeggingen waren gedaan door het UWV die hem deden geloven dat hij volledig arbeidsongeschikt zou worden geacht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3728

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. M.A. Verboven),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. M. Janssen).

Procesverloop

Met het besluit van 11 december 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.
Met het besluit van 22 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft verweerschriften ingediend.
De zaak is bij de rechtbank behandeld op de online zitting van 22 december 2022. Eiser was aanwezig samen met zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser werkte als filiaalmanager bij [naam werkgever] voor gemiddeld 37,93 uur per week. Hij heeft zich op 14 augustus 2018 wegens de gevolgen van een ongeval ziek gemeld voor dit werk.
2. Op 4 juni 2020 heeft eiser een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft het UWV een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht.
3. Een arts van het UWV heeft eiser onderzocht en aan de hand van alle beschikbare medische gegevens beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn per 11 augustus 2020. Deze beperkingen heeft de arts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst van 1 december 2020 (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat het eigen werk van eiser als filiaalmanager ongeschikt is, maar dat er drie functies (en twee reservefuncties) zijn die eiser, met zijn beperkingen, nog wel zou kunnen uitvoeren. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser met de middelste van deze drie functies 100% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziekmeldde. De mate van arbeidsongeschiktheid is gelet hierop bepaald op 0,00%. Omdat dit betekent dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is, kan eiser volgens het UWV geen WIA-uitkering krijgen.
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben opnieuw naar de zaak van eiser gekeken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen niet juist vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarom op 8 juli 2021 een gewijzigde FML opgesteld. Op grond van de gewijzigde FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat één van de drie – aan de schatting ten grondslag gelegde – functies niet langer geschikt was. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarom één van de twee door de arbeidsdeskundige reeds geselecteerde reservefuncties aan de schatting ten grondslag gelegd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat eiser met de middelste van de drie aan de schatting ten grondslag gelegde functies 85,58% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziekmeldde. De mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 14,42%. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Wat vindt eiser

5. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij voert aan dat zijn medische situatie slechter is dan het UWV heeft aangenomen. Eiser stelt dat uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt dat het UWV meent dat eiser zijn beperkingen tijdens onderzoek forser aanduidt dan deze werkelijk zijn, maar daarvoor ontbreekt een motivering, zeker omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hem niet lichamelijk heeft onderzocht. Eiser brengt naar voren dat hij ADL-afhankelijk is; hij kan zich niet zelf wassen en aan/uitkleden en moet worden geholpen bij toiletbezoek. Ook het dagverhaal en de verklaring van eiser tijdens de hoorzitting geven blijk van het feit dat hij ADL-afhankelijk is. Eiser onderbouwt zijn stelling met een tweetal indicatiebesluiten van zijn zorgverzekering waaruit volgt dat hij in de periode van 22 november 2021 tot en met 22 november 2022 voor 18 uur en 20 minuten per week verzorging (waaronder voor toiletbezoek) ontvangt. Dit komt onvoldoende tot uitdrukking in de medische beoordeling. Verder vraagt eiser zich af hoe hij op een werkplek kan worden geholpen bij zijn toiletbezoek. Eiser stelt verder dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep weliswaar enkele psychische beperkingen heeft aangenomen maar deze schieten volgens hem te kort. Er dient ook een beperking te worden aangenomen op het item zien, omdat eiser vaak een wazig zicht heeft, en een urenbeperking is geboden. Uit zijn dagverhaal volgt dat hij pas om 10:00 uur ’s ochtends wakker wordt en door zijn constante pijnklachten is hij ernstig vermoeid. Eiser kan geen 40 uur per week werken. Eiser geeft vervolgens aan op welke items van de FML volgens hem een beperking moet worden aangenomen. Tot slot heeft eiser op de zitting verzocht om een deskundige te benoemen.
Eiser voert verder aan dat hij de geduide functies niet kan uitvoeren, omdat deze zijn belastbaarheid overschrijden.
Ten slotte heeft eiser een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, omdat door primaire arts [naam arts 1] een toezegging is gedaan dat hij volledig arbeidsongeschikt zou worden geacht. Vervolgens werd in het primaire besluit op de WIA-aanvraag aangegeven dat eiser 0% arbeidsongeschikt was. Uit de medische rapportage bleek dat de bevindingen van arts [naam arts 1] waren gecorrigeerd door verzekeringsarts [naam arts 2] . Deze was echter niet bij het gesprek aanwezig en heeft eiser überhaupt nooit gezien.

Waarover gaat het in deze zaak

6. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser op 11 augustus 2020 voor 14,42%, en derhalve voor minder dan 35%, arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 11 augustus 2020 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Wat vindt de rechtbank

7. Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van (verzekerings)artsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen
8. De arts [1] heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiser bestudeerd. Hij heeft eiser op het spreekuur gezien en onderzocht. Hij heeft beschreven dat rekening is gehouden met de informatie in het dossier en de informatie van de bedrijfsarts. Daarnaast is een anamnese uitgevoerd en heeft de arts een lichamelijk onderzoek verricht.
9. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de arts in zijn rapport van 8 juli 2021 heroverwogen. Hij heeft het dossier bestudeerd en informatie van de behandelaars betrokken. Hij heeft medische informatie opgevraagd bij de betrokken behandelaars. Ook heeft hij eiser gesproken op de hoorzitting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom hij aanleiding ziet anders te denken over de belastbaarheid dan de arts.
10. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle klachten van eiser, de bevindingen uit lichamelijk en psychisch onderzoek door de arts en de informatie van de behandelaars betrokken in zijn beoordeling. Gelet op deze onderzoeksactiviteiten is de rechtbank van oordeel dat het medische rapport zorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank ziet geen aanleiding te oordelen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aspecten van de gezondheidstoestand van eiser heeft gemist. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bovendien eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe zijn beoordeling tot stand is gekomen. Dat betekent dat het rapport aan de drie voorwaarden voldoet.
De medische beoordeling
11. De arts heeft aangenomen dat sprake is van een whiplashtrauma na een verkeersongeval waarna deze klachten zich verder hebben geuit in psychische problematiek. De arts neemt beperkingen aan ten aanzien van de nek en de rechterschouder.
In de FML heeft de arts beperkingen opgenomen voor dynamische handelingen en statische houdingen.
12. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 8 juli 2021 uiteengezet op welke punten hij tot een andere conclusie dan de arts komt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep neemt aan dat er naast lichamelijke beperkingen tevens sprake is van psychische problematiek, waarbij eiser is aangewezen op een voorspelbare werksituatie zonder veelvuldige storingen en hoge werkdruk. Ook is de conflicthantering beperkt en vanwege slechter slapen acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep het van belang dat eiser een normaal dag- en nachtritme blijft houden zodat nachtdiensten worden beperkt. Daarom wordt de FML aangepast bij persoonlijk en sociaal functioneren (FML d.d. 8 juli 2021).
13. Eiser voert aan dat het UWV ten onrechte geen of minder beperkingen heeft aangenomen voor zijn psychische klachten, zijn oogklachten en zijn rug- en beenklachten voortvloeiend uit zijn whiplashtrauma. Zijn psychische problemen zijn in de beslissing op bezwaar niet voldoende onderkend. Eiser heeft dagelijks perioden van wazig zicht waarbij de scherpte varieert en hiervoor is een operatie aangeraden door de oogarts. Ook voert eiser aan dat zijn echtgenote hem moet helpen met aankleden, douchen en met een toiletbezoek en is hij ADL-afhankelijk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had bij een lichamelijk onderzoek gezien kunnen hebben dat hij zichzelf niet kan aan- en uitkleden. Eiser voert hierbij nog aan dat hij onmogelijk 40 uren per week kan werken, omdat hij hulp nodig heeft met een toiletbezoek. Eiser heeft zijn beroepsgronden onderbouwd met een indicatiestelling van zijn zorgverzekeraar waarbij een persoonsgebonden budget voor verpleging is toegekend per 22 november 2021, een brief van neuroloog [naam arts 4] met datum 1 november 2022 en een brief van oogarts [naam arts 3] met datum 3 november 2022
14. De rechtbank heeft eiser tijdens het vooronderzoek in de gelegenheid gesteld de medische onderbouwing van de indicatiebesluiten aan de rechtbank te overleggen. Eiser heeft dat niet gedaan. Ter zitting heeft eiser de vraag van de rechtbank of er een (indicatie)arts bij deze indicatiestelling betrokken is geweest, niet kunnen beantwoorden. Eiser heeft in dit verband verklaard dat zijn echtgenote hem eerst hielp met dagelijkse verrichtingen en, toen die taak te belastend werd, [naam verpleegster] (een verpleegster) de aanvraag om indicatiestelling heeft ingevuld. Voor de rechtbank staat dan ook niet vast of de indicatiestelling van de zorgverzekering is gebaseerd op een medisch oordeel over eisers mogelijkheden en/of beperkingen tot het verrichten van ADL-handelingen of dat de indicatie is gebaseerd op zijn eigen verklaring, zoals ingevuld door [naam verpleegster] . De rechtbank kan daarom niet de waarde toekennen aan deze indicatiebesluiten als die eiser eraan gehecht wenst te zien. De rechtbank begrijpt verder dat het UWV deze mening eveneens is toegedaan. Immers, de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 8 juli 2021 al aangegeven dat de claim van ADL-afhankelijkheid niet kan worden verklaard uit de objectieve gegevens met betrekking tot het ziektebeeld. Verder heeft hij in een aanvullend rapport van 14 maart 2022 toegelicht dat uit de verklaring niet kan worden opgemaakt op basis van welke problematiek deze indicatie is gesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet dan ook – naar het oordeel van de rechtbank terecht – geen reden om eiser per datum in geding volledig arbeidsongeschikt te achten op basis van ADL-afhankelijkheid.
15. Verder staat voorop dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de pijnklachten na een auto-ongeval en de psychische klachten van eiser heeft erkend en betrokken bij het vaststellen van de beperkingen tot het verrichten van arbeid. Dat deze beperkingen niet ver genoeg gaan kan de rechtbank niet volgen. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft uitgelegd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 22 november 2021 toegelicht dat hij bij lichamelijk onderzoek gezien zou kunnen hebben dat eiser zichzelf niet kan aan en uitkleden, maar dat dit niet wil zeggen dat eiser dit medisch objectiveerbaar gezien niet zou kunnen. Ook met 1 functionerende arm kan iemand zichzelf verzorgen en naar het toilet gaan. De in beroep overgelegde stukken vormen volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook geen reden om meer beperkingen aan te nemen. Met betrekking tot de psychische problematiek wordt door eiser geen nieuwe medische informatie ingebracht, zodat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding is om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen. Ten aanzien van de rug- en beenklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 15 november 2022 toegelicht dat de informatie van de neuroloog geen aanleiding geeft tot het aanpassen van de FML, omdat de informatie niet aantoont dat er op 11 augustus 2020 al een hernia aanwezig was. Daarnaast is ten tijde van de primaire beoordeling door eiser geen melding gemaakt van beenklachten links. Over de oogklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport toegelicht dat aansluitend aan de hoorzitting informatie is opgevraagd bij de oogarts. Op dat moment had eiser een normale visus. Uit de informatie die eiser in beroep heeft overgelegd blijkt dat zijn visus rechts is afgenomen, dat wordt ook anamnestisch zo aangegeven. De etiologie van de visusdaling is onduidelijk zo vermeldt de oogarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat er op basis van de verkregen informatie van de oogarts geen reden is om aan te nemen dat de oogproblematiek op 11 augustus 2020 anders was dan in de brief van de oogarts d.d. 29 juni 2021 werd beschreven. Daarom is er geen aanleiding om verdergaande beperkingen aan te nemen met betrekking tot zien. De rechtbank ziet geen aanleiding de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen in dit betoog.
16. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn bovendien niet de ervaren klachten of de diagnoses doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd.
17. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op 11 augustus 2020 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen die de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige (pijnspecialist) te benoemen, zoals eiser ter zitting heeft verzocht.
De arbeidskundige beoordeling
18. Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen zoals vastgelegd in de FML van 8 juli 2021 ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken. De stelling van eiser dat de geduide functies zijn belastbaarheid overschrijden en daarom niet geduid hadden mogen worden is in feite gericht tegen de vastgestelde FML. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat er geen reden is om aan die vaststelling te twijfelen. Eiser heeft verder geen beroepsgronden ingediend tegen de geschiktheid van de geduide functies.
19. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat eiser op
11 augustus 2020 met de middelste van deze functies 85,58% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende als filiaalmanager, zodat eiser voor de overige 14,42% arbeidsongeschikt is. Tegen de resultaten van het arbeidskundig onderzoek heeft eiser verder ook geen beroepsgronden ingediend.
Vertrouwensbeginsel
20. Eiser heeft tot slot nog een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Eiser is in eerste instantie gezien en gesproken door arts [naam arts 1] . Volgens eiser gaf deze arts aan dat hij gezien zijn klachten en beperkingen volledig zou worden afgekeurd. Vervolgens werd in de beslissing op de WIA-aanvraag aangegeven dat eiser 0% arbeidsongeschikt was. Uit de medische rapportage bleek dat de bevindingen van arts [naam arts 1] waren gecorrigeerd door verzekeringsarts [naam arts 2] . Deze was echter niet bij het gesprek aanwezig en heeft eiser überhaupt nooit gezien.
21. Gelet op de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig dat eiser aannemelijk maakt dat van de zijde van het UWV toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat hij volledig arbeidsongeschikt zou worden geacht. Verder is vereist dat de toezegging, uitlating of gedraging aan het UWV kan worden toegerekend. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan. Bij deze belangenafweging kan ook een rol spelen of de betrokkene op basis van de gewekte verwachtingen handelingen heeft verricht of nagelaten als gevolg waarvan hij schade heeft geleden of nadeel heeft ondervonden. Indien er zwaarder wegende belangen in de weg staan aan honorering van het gewekte vertrouwen kan voor het bestuursorgaan de verplichting ontstaan om de geleden schade te vergoeden als onderdeel van de besluitvorming. [2] Uit de door het UWV ingebrachte rapport van de arts die in het kader van zijn WIA-aanvraag is opgemaakt, blijkt op geen enkele wijze dat het UWV hem heeft toegezegd dat hij volledig arbeidsongeschikt zou worden geacht. Weliswaar staat in het rapport van de arbeidsdeskundige dat [naam arts 1] andere beperkingen heeft vastgelegd dan wat hij tijdens het spreekuur heeft aangegeven, maar ook hieruit valt niet af te leiden dat [naam arts 1] een toezegging heeft gedaan dat eiser per 11 augustus 2020 volledig arbeidsongeschikt zou worden geacht. Het UWV heeft ter zitting aangegeven een dergelijke toezegging ook niet te kunnen bevestigen. Ook op andere wijze heeft eiser niet aannemelijk kunnen maken dat een dergelijke toezegging door het UWV is gedaan. Daarom is de rechtbank van oordeel dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Bovendien, indien al moet worden uitgegaan van een toezegging door [naam arts 1] die aan het UWV kan worden toegerekend, welke toezegging overigens ten tijde van het arbeidskundig onderzoek en dus voor het primaire besluit al ‘was ingetrokken’, dient naar het oordeel van de rechtbank in dit geval het algemeen belang zwaarder te wegen dan het financiële belang van eiser. Het toekennen van de WIA-uitkering, waarbij wordt uitgegaan van volledige arbeidsongeschiktheid, zou immers betekenen dat het bedrag van die uitkering over een langere periode ten laste komt van de publieke middelen zonder dat daarvoor een wettelijke grondslag bestaat; immers uit het medisch en arbeidskundig onderzoek volgt dat eiser per 11 augustus 2020 geen recht heeft op een WIA-uitkering. Eiser heeft verder niet gesteld dat hij vanwege de gewekte verwachtingen handelingen heeft verricht of nagelaten, waardoor hij schade zou hebben geleden.

De conclusie van de rechtbank

22. Het UWV heeft terecht geweigerd om eiser per 11 augustus 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij per die datum voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
23. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 2 februari 2023 door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Zwager, griffier
.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Het sociaal medisch oordeel is getoetst en voor akkoord bevonden door een verzekeringsarts.
2.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 28 september 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2076.