ECLI:NL:RBZWB:2023:6330

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
22/2338
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en belastingrentebeschikking voor het jaar 2018 met betrekking tot buitenlands inkomen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 september 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een aanslag inkomstenbelasting (IB) voor het jaar 2018 opgelegd aan de belanghebbende, alsook een belastingrentebeschikking. De rechtbank behandelt de argumenten van de belanghebbende, die stelt recht te hebben op een aftrek elders belast inkomen van € 4.164, vanwege doorgeschoven vrij te stellen buitenlands inkomen uit werk en woning uit een eerder jaar. De rechtbank concludeert dat de aanslag IB 2018 en de belastingrentebeschikking tot de juiste bedragen zijn vastgesteld.

De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende geen bezwaar heeft gemaakt tegen de doorschuifbeschikking, waardoor deze onherroepelijk is komen vast te staan. De rechtbank stelt vast dat er per 31 december 2016 geen bedrag aan vrij te stellen buitenlands inkomen uit werk en woning resteert dat kan worden doorgeschoven naar 2018. De rechtbank volgt de inspecteur in zijn stelling dat het nieuwe standpunt van de belanghebbende, dat het heffingsrecht over het inkomen in 2018 aan België is toegewezen, tardief is ingediend.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanslag IB 2018 en de belastingrentebeschikking in stand blijven. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/2338

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 september 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. J.H. Weermeijer),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 16 maart 2022.
1.1.
De inspecteur heeft een aanslag inkomstenbelasting (IB) voor het jaar 2018 aan belanghebbende opgelegd en bij gelijktijdige beschikking belastingrente aan hem in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag IB 2018 en de belastingrentebeschikking afgewezen.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde en namens de inspecteur, mr. [inspecteur] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslag IB 2018 en de belastingrentebeschikking tot de juiste bedragen zijn vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de argumenten van belanghebbende, de beroepsgronden.
3. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aanslag IB 2018 en de belastingrentebeschikking tot de juiste bedragen vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft in de jaren 2013 en 2014 een bedrag van in totaal € 13.218 aan vrij te stellen buitenlands (Belgisch) inkomen genoten, dat niet heeft geleid tot een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting in die jaren. De inspecteur heeft bij beschikking van 25 april 2017 het per 31 december 2014 gestalde bedrag vastgesteld op € 13.218. Dit bedrag is doorgeschoven naar 2015 en bij de aanslag IB 2015 volledig geëffectueerd.
4.1.
De inspecteur heeft vervolgens bij beschikking van 7 augustus 2018 het gestalde bedrag per 31 december 2015 vastgesteld op nihil.
4.2.
De inspecteur heeft in de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag IB 2016 een aftrek elders belast inkomen verleend. Uit de motivering van die uitspraak op bezwaar volgt dat de inspecteur bij de berekening daarvan een bedrag van € 4.164 aan ‘door te schuiven buitenlands inkomen per 31 december 2015’ heeft bijgeteld bij het inkomen waarvoor voorkoming dient te worden gegeven.
4.3.
De inspecteur heeft vervolgens aan belanghebbende met dagtekening 3 december 2020 een beschikking afgegeven waarin het nog te verrekenen buitenlands inkomen uit werk en woning per 31 december 2016 is vastgesteld op nihil (de doorschuifbeschikking). In de beschikking is – voor zover hier van belang – vermeld:
“1) Door te schuiven bedrag per 31-12-2015 € 4.164
Minus door te schuiven bedrag 2014,
verrekend in 2016€ 4.164
Door te schuiven bedrag per 31-12-2016 € 0
(…)
Dit is een voor bezwaar vatbare beschiking. Als u het niet eens bent met deze beschikking kunt u binnen een termijn van zes weken na de dagtekening van deze beschikking een bezwaarschrift indienen (…)”
4.4.
Belanghebbende heeft geen bezwaar gemaakt tegen de doorschuifbeschikking.
4.5.
Belanghebbende heeft een aangifte IB voor het jaar 2018 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 53.494. In de aangifte verzoekt belanghebbende om een aftrek elders belast inkomen vanwege doorgeschoven vrij te stellen buitenlands inkomen uit werk en woning uit een eerder jaar van € 13.218.
4.6.
De inspecteur heeft bij brief van 20 juli 2021 aangekondigd op het punt van de verzochte aftrek elders belast inkomen af te wijken van de ingediende aangifte IB 2018.
4.7.
De inspecteur heeft de aanslag IB 2018 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 53.494. Daarbij heeft de inspecteur geen aftrek elders belast inkomen verleend. Verder heeft de inspecteur belanghebbende voor het jaar 2018 vrijgesteld van de PVV.

Motivering

Vooraf; procesbelang
5. De inspecteur heeft op de zitting de stelling ingenomen dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat het beroep feitelijk alleen gericht is tegen de doorschuifbeschikking en daartegen een aparte bezwaar- en beroepsprocedure openstond. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende wel belang heeft bij het beroep. De rechtbank begrijpt de gronden van belanghebbende zo dat de gevolgen van de doorschuifbeschikking voor de aanslag IB/PVV 2018 ter discussie staan, omdat de interpretatie van de beschikking van belanghebbende afwijkt van die van de inspecteur. Bovendien kan het beroep, ongeacht de aangevoerde gronden, belanghebbende gezien het bedrag van de aanslag in een betere positie brengen en is het beroep alleen daarom al ontvankelijk. [1]
Vooraf; nieuw ingenomen standpunt ter zitting
6. Ter zitting is namens belanghebbende het standpunt ingenomen dat het heffingsrecht over het inkomen uit werk en woning in 2018 is toegewezen aan België. Dit zou volgens de gemachtigde ook blijken uit een brief van de SVB. De rechtbank heeft de gemachtigde ter zitting voorgehouden dat dit standpunt niet eerder is ingenomen en dat ook de brief van de SVB niet eerder is overgelegd. Daarop heeft de gemachtigde aangegeven dat het standpunt reeds in een stuk van hem met dagtekening 5 april 2022 was ingenomen, maar dit stuk de rechtbank mogelijk niet heeft bereikt. De gemachtigde is ter zitting in de gelegenheid gesteld om het bestaan en de verzending van het door hem genoemde stuk aannemelijk te maken. Naar het oordeel van de rechtbank is de gemachtigde daarin niet geslaagd. De rechtbank acht de enkele verklaring dat het stuk is verzonden onvoldoende, aangezien de gemachtigde zelf aangeeft dat hij op 14 april 2022 nog met belanghebbende heeft gemaild of pro forma beroep moet worden ingesteld en bovendien noch in het stuk met dagtekening 27 april 2022, noch in het stuk met dagtekening 3 augustus 2022 waarin de gronden van beroep zijn aangevuld, is gerefereerd aan een stuk van 5 april 2022. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de gemachtigde nog vóór verzending van het pro forma beroepschrift met dagtekening 27 april 2022, ontvangen door de rechtbank op 3 mei 2022, een stuk aan de rechtbank heeft toegestuurd waarin het voornoemde (inhoudelijke) standpunt is ingenomen, waardoor sprake is van een nieuw standpunt.
6.1.
De rechtbank is met de inspecteur van oordeel dat het nieuwe standpunt tardief is bijgebracht. De (on)belastbaarheid van het inkomen uit werk en woning was niet eerder in geschil. Belanghebbende had die stelling veel eerder kunnen aandragen en door die stelling pas ter zitting op te werpen, wordt de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank in zijn bewijsrechtelijke positie onaanvaardbaar geschaad. De rechtbank betrekt daarom alleen datgene in de beoordeling wat in lijn ligt met hetgeen is betoogd in de stukken.
Aftrek elders belast inkomen
7. Belanghebbende stelt dat hij recht heeft op een aftrek elders belast inkomen van € 4.164 vanwege doorgeschoven vrij te stellen buitenlands inkomen uit werk en woning uit een eerder jaar. Ter onderbouwing daarvan voert belanghebbende aan dat uit de doorschuifbeschikking blijkt dat het door te schuiven bedrag per 31 december 2015 € 4.164 bedraagt. Het door te schuiven bedrag per 31 december 2016, dat bij beschikking van 3 december 2020 is vastgesteld op € 0, is volgens belanghebbende onjuist omdat een door te schuiven bedrag “nooit minus kan zijn op het saldo”.
7.1.
De inspecteur stelt dat belanghebbende in 2018 geen recht heeft op een aftrek elders belast inkomen, omdat er geen bedrag aan doorgeschoven vrij te stellen buitenlands inkomen uit werk en woning uit een eerder jaar bij beschikking is vastgesteld dat in 2018 kan worden verrekend. De doorschuifbeschikking vermeldt een door te schuiven inkomen van nihil, het bedrag van € 4.164 is in 2016 meegenomen. Verder wijst de inspecteur erop dat de doorschuifbeschikking onherroepelijk is komen vast te staan omdat belanghebbende daartegen geen rechtsmiddelen heeft aangewend en dat het door te schuiven bedrag per 31 december 2016 in deze procedure dan ook niet ter discussie kan staan.
7.2.
De rechtbank overweegt dat een bedrag aan in een jaar vrij te stellen buitenlands inkomen uit werk en woning dat niet leidt tot een vermindering van belasting over dat jaar, alleen kan worden doorgeschoven naar een volgend jaar als dat bedrag bij voor bezwaar vatbare beschikking is vastgesteld. [2] In dit geval is bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld dat er per 31 december 2016 geen bedrag aan vrij te stellen buitenlands inkomen uit werk en woning resteert dat kan worden doorgeschoven naar een volgend jaar (zie 4.3). De rechtbank volgt belanghebbende niet in zijn opvatting dat uit de doorschuifbeschikking een door te schuiven inkomen van € 4.164 volgt. Er staat expliciet dat het door te schuiven inkomen na verrekening € 0 bedraagt. Voor zover belanghebbende het niet met de doorschuifbeschikking eens is, had belanghebbende rechtsmiddelen tegen die beschikking aan moeten wenden. Gesteld noch gebleken is dat er aan belanghebbende andere beschikkingen zijn afgegeven op grond waarvan een bedrag aan vrij te stellen buitenlands inkomen uit werk en woning resteert, dat kan worden doorgeschoven naar 2018 en leidt tot een vermindering van belasting in 2018. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende in 2018 dan ook geen recht op een aftrek elders belast inkomen. De aanslag IB 2018 is niet te hoog vastgesteld.
Belastingrentebeschikking
8. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag IB 2018 en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug en hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 7 september 2023 door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’sHertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Hoge Raad 12 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:844.
2.Artikel 11, eerste lid, van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (Bvdb).