In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 7 september 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 92.962. Daarnaast was er een verzuimboete van € 385 en belastingrente van € 2.211 opgelegd. De rechtbank heeft het beroep op 27 juli 2023 behandeld, waarbij de belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren. Tijdens de zitting hebben partijen een compromis bereikt, waarbij de aanslag IB/PVV 2019 werd verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.616 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 4.376.
De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende in 2019 geen recht heeft op de zelfstandigenaftrek en dat er op het inkomen uit vroegere dienstbetrekking geen loonheffingen zijn ingehouden. De boetebeschikking blijft in stand, maar de belastingrentebeschikking moet worden verminderd in overeenstemming met de nieuwe aanslag. De rechtbank verklaart het beroep gegrond voor zover het de aanslag IB/PVV 2019 en de belastingrentebeschikking betreft, vernietigt de uitspraken op bezwaar en gelast dat de inspecteur het griffierecht aan de belanghebbende vergoedt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.