ECLI:NL:RBZWB:2023:6408

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
C/02/402275 / HA ZA 22-548
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake opzegging bankrelatie en onredelijk bezwarende bedingen in Algemene Bankvoorwaarden

In deze zaak vorderden [eiser sub 1] BV en [eiser sub 2] tegen ABN AMRO Bank NV de vernietiging van bepaalde artikelen in de Algemene Bankvoorwaarden, alsook de onrechtmatigheid van de opzegging van hun bankrelatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opzegging van de bankrelatie door ABN AMRO op grond van artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden gerechtvaardigd was. De rechtbank oordeelde dat ABN AMRO voldoende aannemelijk had gemaakt dat er risico's verbonden waren aan de activiteiten van [eiser sub 1] en [eiser sub 2], die onvoldoende transparant waren. De rechtbank concludeerde dat de artikelen 2 lid 2 en 3 van de Algemene Bankvoorwaarden niet onredelijk bezwarend waren en dat de opzegging van de bankrelatie niet in strijd was met de redelijkheid en billijkheid. De vorderingen van [eiseres] werden afgewezen en zij werden veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak vond plaats op 6 september 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/402275 / HA ZA 22-548
Vonnis van 6 september 2023
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 1] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats01] ,
eisers,
advocaat mr. R.H.J.M. Silvertand te WAALWIJK,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK NV,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.W. Achterberg te AMSTERDAM.
Eiseres zullen hierna tezamen worden aangeduid als [eiseres] (vrouwelijk enkelvoud) en individueel als [eiser sub 1] respectievelijk [eiser sub 2] en gedaagde zal worden aangeduid als ABN AMRO.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 januari 2023 en alle daarin reeds genoemde stukken;
  • de akte met aanvullende producties 30 tot en met 35 zijdens [eiseres] ;
  • de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling gehouden op 24 mei 2023 en de bij die gelegenheid door beide raadslieden voorgedragen spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiseres] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. art. 2 lid 2 van de Algemene bankvoorwaarden te vernietigen omdat art. 2 lid 2 Algemene bankvoorwaarden onredelijk bezwarend is, dan wel, subsidiair, vanwege conversie van het vernietigde beding een als geldig aan te merken beding overeenkomstig de art. 3:41 en 3:42 BW te formuleren dat wél in overeenstemming is met overweging 65 van de Richtlijn 2015/849 op de wijze als bepleit in paragraaf 4.3 van de dagvaarding, althans enig ander beding waarmee het gerechtvaardigd belang op het bestrijden van witwassen verzoend kan worden met de fundamentele rechten van [eiseres] ;
2. art. 3 van de Algemene bankvoorwaarden te vernietigen omdat art. 3 Algemene bankvoorwaarden onredelijk bezwarend is, dan wel, subsidiair, vanwege conversie van het vernietigde beding een als geldig aan te merken beding overeenkomstig de art. 3:41 en 3:42 BW te formuleren dat wél in overeenstemming is met overweging 65 van de Richtlijn 2015/849 op de wijze als bepleit in paragraaf 4.3 van de dagvaarding, althans enig
ander beding waarmee het gerechtvaardigd belang op het bestrijden van witwassen verzoend kan worden met de fundamentele rechten van [eiseres] ;
3. ABN AMRO te verbieden de bankrelatie met [eiseres] te beëindigen, althans ABN AMRO te bevelen de bankrelatie te herstellen en te continueren door het ongewijzigd aanbieden van de diensten die vóór de opzegging van de bankrelatie door ABN AMRO aan [eiseres] werden verleend,
4. voor recht te verklaren dat de opzegging van de bankrelatie onrechtmatig was omdat die opzegging van de bankrelatie in strijd was met één of meer van de volgende normen:
• de artt. 7, 49, 48 lid 1 van het Europees Handvest,
• de artt. 6, 7 en 8 van het EVRM en
• art. 2 lid 1 ABV.
5. voor recht te verklaren dat de opzegging van de bankrelatie onrechtmatig was omdat die opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was;
6. ABN AMRO te bevelen dat zij enige registratie in enig register ongedaan maakt op een dergelijke wijze dat [eiser sub 1] geen nadelige gevolgen ondervindt van die registratie bij het verkrijgen of continueren van financiële diensten en/of financiële producten.
7. Indien het gevorderde onder punt 3 wordt toegewezen: ABN AMRO te verbieden
om de bankrelatie opnieuw op te zeggen vanwege art. 5 Wwft, tenzij ABN AMRO nieuwe feiten en omstandigheden vaststelt waaruit volgt dat er ten aanzien van [eiseres] een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld met betrekking tot witwassen en/of het financieren van terrorisme bestaat;
8. Indien het gevorderde onder punt 3 wordt toegewezen: ABN AMRO te verbieden:
a. om [eiseres] verder te bevragen over de transacties waarover ABN AMRO [eiseres] vóór de datum van eerste opzegging al heeft bevraagd, tenzij ABN AMRO nieuwe feiten of bijkomende omstandigheden stelt waardoor er ten aanzien van [eiseres] een zwaardere verdenking met betrekking tot witwassen en/of het financieren van terrorisme bestaat dan een redelijk vermoeden van schuld;
b. om [eiseres] te vragen nadere documenten te verschaffen met betrekking tot de transacties waarover ABN AMRO [eiseres] vóór de datum van eerste opzegging al heeft bevraagd, tenzij ABN AMRO nieuwe feiten stelt waardoor er ten aanzien van [eiseres] een zwaardere verdenking met betrekking tot witwassen en/of het financieren van terrorisme bestaat dan een redelijk vermoeden van schuld
c. om [eiseres] te bevragen over de transacties na de datum de van eerste opzegging al heeft bevraagd, tenzij ABN AMRO nieuwe feiten of bijkomende omstandigheden stelt waardoor er ten aanzien van [eiseres] een redelijk vermoeden van schuld bestaat ten aanzien van witwassen en/of het financieren van terrorisme
d. om van [eiseres] te verlangen dat die wilsafhankelijke informatie aan ABN AMRO dient te verschaffen in het kader van het cliëntenonderzoek zoals bedoeld in art, 3 Wwft;
e. om van [eiseres] te verlangen dat die meer dan de strikt noodzakelijke informatie dient te verschaffen in het kader van het cliëntenonderzoek zoals bedoeld in art. 3 Wwft;
9. ABN AMRO te veroordelen in de kosten van deze procedure;
2.2.
ABN AMRO voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met hoofdelijke veroordeling van [eiseres] in de proceskosten, inclusief nakosten, uitvoerbaar bij voorraad.

3.De beoordeling

3.1.
In rechte staan de volgende feiten vast.
a. [eiser sub 2] is een gepensioneerde werktuigbouwkundige ingenieur die nog projecten op het gebied van projectmanagement doet en na zijn pensionering zijn activiteiten heeft verbreed. [eiser sub 1] is opgericht op 12 december 1984 en bankiert sinds 1985 bij ABN AMRO. [eiser sub 1] is de financiële holdingmaatschappij van [eiser sub 2] .
b. [eiser sub 1] beschikt over een zogenaamde Ondernemersrekening bij ABN AMRO ( hierna: de “Ondernemersrekening”).
c. [eiser sub 2] bankiert in privé bij ABN AMRO en hij beschikt over een betaalrekening (hierna: de ‘Betaalrekening”) Daarnaast bankiert [eiser sub 2] ook bij een Spaanse bank en bij KNAB Bank.
d. Op de relatie tussen [eiseres] en ABN AMRO zijn de Algemene Bankvoorwaarden ABN AMRO Bank N.V. 2017 van toepassing verklaard (hierna: de “ABV”).
e. Artikel 2 van de ABV luidt als volgt:
“Artikel 2 - Zorgplicht
Wij hebben een zorgplicht. u bent ook zorgvuldig tegenover ons en u mag van onze dienstverlening geen
misbruik maken.
1 Wij zijn bij onze dienstverlening zorgvuldig en houden hierbij zo goed mogelijk rekening met uw belangen.
Dit doen wij op een manier die aansluit bij de aard van de dienstverlening. (...)
2. U bent zorgvuldig tegenover ons en houdt zo goed mogelijk rekening met onze belangen. U werkt eraan
mee dat wij onze dienstverlening correct kunnen uitvoeren en aan onze verplichtingen kunnen voldoen.
Hiermee bedoelen wij niet alleen onze verplichtingen tegenover u, maar bijvoorbeeld ook verplichtingen die
wij in verband met onze dienstverlening aan u hebben tegenover toezichthouders of fiscale of andere
(nationale, internationale of supranationale) autoriteiten.
U geeft ons, als wij daarom vragen, de informatie en documentatie die wij daarvoor nodig hebben. Als het u
duidelijk moet zijn dat wij die informatie of documentatie nodig hebben, geeft u die uit uzelf.
U mag onze diensten of producten alleen gebruiken waarvoor ze zijn bedoeld en hiervan geen misbruik (laten)
maken. Denkt u bij misbruik bijvoorbeeld aan strafbare feiten of activiteiten die schadelijk zijn voor ons of onze
reputatie of die de werking en betrouwbaarheid van het financiële stelsel kunnen schaden.”
f. Artikel 3 van de ABV luidt als volgt:
“Artikel 3 - Activiteiten en doeleinden
Wij vragen u om informatie om misbruik te voorkomen en risico’s te beoordelen.
1. Banken hebben een sleutelrol in het nationale en internationale financiële stelsel. Helaas wordt onze
dienstverlening soms misbruikt, bijvoorbeeld voor het witwassen van geld. Wij willen misbruik voorkomen en
moeten dit volgens de wet ook doen. Wij hebben hiervoor informatie van u nodig. De informatie kan
bijvoorbeeld ook nodig zijn voor de beoordeling van onze risico’s of het goede verloop van onze
dienstverlening. Daarom informeert u ons, als wij dat vragen, in ieder geval over:
a.
a) uw activiteiten en doelen
b) waarom u een product of dienst van ons afneemt of wilt afnemen
c) hoe u bent gekomen aan geld, waardepapieren of andere zaken die u bij of via ons onderbrengt.
2. U werkt eraan mee dat wij de informatie kunnen controleren. Bij het gebruik van de informatie houden wij
ons aan de geldende privacyregelgeving.”
g. In artikel 35 ABV is bepaald dat ABN AMRO de relatie mag opzeggen, onder mededeling van de reden. Dat artikel luidt als volgt:
Artikel 35 - Opzegging van de relatie
“(...)
1. U kunt de relatie tussen u en ons opzeggen. Wij kunnen dit ook. Het is daarvoor niet nodig dat u in
verzuim bent met de nakoming van een verplichting. Wij houden ons bij opzegging aan onze zorgplicht
als genoemd in artikel 2 lid 1 ABV. Als u ons vraagt waarom wij de relatie opzeggen, dan laten wij u dat
weten.”
h. In de periode 1985 tot 2018 wordt de Ondernemersrekening gebruikt in lijn met wat ABN AMRO verwacht bij een zakelijke betaalrekening van een financiële holdingmaatschappij. Er worden bedragen bijgeschreven van Nederlandse betaalrekeningen die betrekking hebben op maandelijkse aflossingen en rentebetalingen uit hoofde van door [eiser sub 1] verstrekte (hypothecaire) leningen aan bedrijven en particulieren. Daarnaast komen inkomsten binnen uit dividend uitkeringen van (en aflossingen van leningen door) de Webeasy Group, een onderneming waar [eiser sub 2] 25% aandeelhouder van is.
i. Medio 2019 wendt [eiser sub 2] zich tot zijn relatiemanager bij ABN AMRO, met de mededeling dat op korte termijn grote bedragen vanuit Indonesië op de Ondernemersrekening zullen worden bijgeschreven, afkomstig van de verkoop van goud. De relatiemanager heeft hierop overleg gevoerd met de afdeling
compliancevan de bank, waarna is besloten dat ABN AMRO niet wil meewerken aan dergelijke transacties.
j. [eiseres] is het hiermee oneens en dient een klacht in tegen de betreffende relatiemanager.
k. De aankondiging van [eiseres] over te ontvangen geldbedragen uit Indonesië en de hierop volgende discussie en klacht leidt eind 2019 tot nader klantonderzoek van ABN AMRO naar [eiser sub 1] .
l. ABN AMRO doet daarbij onderzoek naar het transactieverloop op de Ondernemersrekening en constateert dat sinds 2018 van de Ondernemersrekening vele overboekingen naar betaalrekeningen in Indonesië zijn gedaan van soms substantiële bedragen. In de periode van 10 december 2018 tot en met 22 juli 2019 is in totaal € 129.250,- naar een persoon genaamd [naam 1] overgemaakt en is in de periode van 18 oktober 2018 tot en met 30 september 2019 in totaal € 92.000,- naar een persoon genaamd [naam 2] overgemaakt. Dit rekeninggebruik is in afwijking van het voorheen gebruikelijke transactieverkeer op de Ondernemersrekening.
m. Op 4 december 2019 neemt ABN AMRO telefonisch contact op met [eiseres] om navraag hierover te doen. [eiseres] licht een en ander toe en partijen spreken af dat de ABN AMRO de vragen die zij heeft en de onderbouwende documenten die zij van [eiser sub 1] verlangt per e-mail aan [eiser sub 2] zal sturen. Vervolgens ontwikkelt zich een emailcorrespondentie tussen partijen.
n. Op 3 april 2020 neemt de ABN AMRO weer telefonisch contact met [eiser sub 2] op om vragen te stellen over (onder meer) voornoemde transacties en zijn activiteiten in (onder meer) Indonesië. [eiser sub 2] geeft (onder meer) aan dat hij bemiddelt bij de handel in goud en antieke voorwerpen in Indonesië.
o. In april 2020 stuurt [eiser sub 2] vervolgens een omvangrijk Word document met 71 bijlagen aan de ABN AMRO. In dit document licht [eiser sub 2] toe hoe [eiser sub 1] in Indonesië terecht is gekomen, wat de activiteiten zijn en welke samenwerkingsverbanden de vennootschap hiertoe is aangegaan.
p. [eiser sub 2] licht toe dat hij aanvankelijk met twee andere personen heeft gepoogd om samen met een partner ( [naam 2] ) marktaandeel in Indonesië te verkrijgen voor hun bedrijf gespecialiseerd in nano coating technologie, met behulp van een bevriende Indonesische relatie van [naam 2] , [naam 3] .
q. Voornoemde activiteiten in de nano coating technologie zijn uiteindelijk niet van de grond gekomen. [naam 3] heeft het geldbedrag van € 92.650,- dat hij van [eiser sub 1] heeft geleend, niet terugbetaald.
r. Over de goudhandel merkt [eiser sub 2] (onder meer) het volgende op:
“Door bekend te maken dat [naam 2] actief was in Indonesië bij zijn relaties is hij benaderd door [naam 4] , kopie paspoort bijlage 4), een vriend van hem en handelaar in goud en andere edelmetalen, met het verzoek te onderzoeken of hij goud kon aankopen in Indonesië wat we via het circuit van [naam 4] konden gaan aanbieden in de Verenigde Staten van Amerika.
De goud business leek het meest aantrekkelijke idee en daardoor zijn [naam 3] en [naam 2] zich (als bemiddelaar ) gaan opwerpen in deze business samen met [naam 4] en zijn partner [naam 5] , van Clones lnvestment LLC, in New York (zie bijlage 5) voor bevestiging samenwerking.”
s. [eiser sub 1] is samenwerkingen aangegaan met verschillende lokale
adviseurs en partners, waarbij [eiser sub 1] operationele kosten van de
samenwerking draagt en alle activiteiten/werkzaamheden door de lokale partners werden uitgevoerd.
t. [eiser sub 2] licht vervolgens toe dat de [eiser sub 1] via de goudhandel in contact is gebracht met de handel in zogenaamde “antiques”. Hij merkt hierover (onder meer) het volgende op:
“Deze handel in ANTIQUES is een wat schimmige wereld omdat er ongelooflijk hoge prijzen worden betaald, zie bijlage 18), voor de meest vreemde zaken, waarbij opgemerkt dat de meeste zaken die aangeboden worden uit vervalsingen bestaan.
Zo staat een samoerai zwaard geprijsd op deze lijst voor 15 trillion ( = 15 biljoen Rupiah of zo’n € 1,000,000,000.- ) terwijl de reële prijs nog vele malen hoger ligt, soms wel op 500 biljoen Rupiah. (…).”
u. Uit de toelichting van [eiser sub 2] blijk dat [eiser sub 1] tientallen samenwerkingsovereenkomsten (joint venture agreements) heeft gesloten met natuurlijke personen en ondernemingen in (of actief in) Indonesië. Daarnaast zijn er overeenkomsten gesloten met taxateurs en verkoopbemiddelaars, maar ook met politici, politiefunctionarissen en personen die dicht bij de president van Indonesië staan.
v. [eiser sub 1] maakt verder ook gebruik van een groot aantal personen die exclusief voor [eiser sub 1]
“op pad zijn om items te vinden”. Deze personen werken op commissiebasis, maar krijgen van [eiser sub 1] via [naam 2] wel hun onkosten vergoed.
w. In zijn verslag gaat [eiser sub 2] tevens in op de vragen van ABN AMRO. In antwoord op de vraag van de ABN AMRO over de achtergrond en het doel van de betalingen aan [naam 1] in de periode van 10 december 2018 tot en met 22 juli 2019 (in totaal € 129.250,-) merkt [eiser sub 2] op dat dit betalingen zijn met betrekking tot (i) de aankoop van aandelen in de Indonesische PT, (ii) drie leningen en (iii) investeringen in bepaalde activiteiten, waarbij wordt opgemerkt dat [naam 1] niet aan haar terugbetalingsverplichtingen kon voldoen.
x. Daarnaast heeft [eiser sub 1] € 12.500,- overgemaakt om 3 samoeraizwaarden te kopen van een persoon genaamd ‘ [naam 6] ’, waarvan er twee reeds zijn getest, waarbij een mogelijke terugbetaling van een groot geldbedrag in het vooruitzicht is gesteld.
y. Tot slot heeft [eiser sub 1] € 1.300,- overgemaakt voor de aankoop van
samoeraizwaarden van een persoon genaamd ‘ [naam 7] ’, eveneens met een mogelijke terugbetaling van een groot geldbedrag in het vooruitzicht.
z. Er heeft nog geen succesvolle aankoop en verkoop of bemiddeling van een authentiek antiek voorwerp plaatsgevonden.
aa. Ten aanzien van de gelden die in de periode van 18 oktober 2018 tot en met 30 september 2019 naar [naam 2] zijn overgemaakt (in totaal € 92.000,-) merkt [eiser sub 2] in zijn toelichting op dat [naam 2] de organisator in Jakarta is van alle activiteiten en dat hij in die hoedanigheid alle betalingen in de operationele sfeer doet, zoals vliegtickets, huishuur, hotelkosten, maaltijden en entertainment. [eiser sub 2] geeft aan op dit moment daarvan geen bonnen of bankafschriften te hebben, maar die wel op korte termijn te kunnen overleggen.
bb. Bij brief van 19 oktober 2021 stelt ABN AMRO aanvullende vragen. ABN AMRO vraagt (onder meer) om een toelichting ten aanzien van (i) het bedrijfs- en verdienmodel, (ii) een toelichting met betrekking tot de overboeking van (in totaal) € 75.000.- aan [naam 8] in Gambia en (iii) een toelichting met betrekking tot de overboeking van (in totaal) € 250.000,- aan [naam 9] van The Law Office in Buffalo.
Daarnaast heeft ABN AMRO aanvullende vragen ten aanzien van de activiteiten in Indonesië. Zo wil ABN AMRO onder meer weten welke maatregelen [eiser sub 1] heeft getroffen om te voorkomen dat (i) de partners in (hoog-risicoland) Indonesië de vennootschap integriteitsschade berokkenen en/of (ii) de vennootschap (on)bedoeld en (in)direct betrokken raakt bij oplichting, corruptie, omkoping, witwaspraktijken of terrorismefinanciering. ABN AMRO wil weten hoe de zakenpartners worden geselecteerd, hoe de overdracht van gelden en goederen is overeengekomen en welke maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat gelden van de vennootschap in handen komen van partijen die betrokken zijn bij geweldsconflicten of oorlog, of gelinkt kunnen worden aan witwassen en terrorismefinanciering. Tot slot vraagt ABN AMRO naar de totstandkoming van de samenwerking met [naam 2] (en zijn verantwoordelijkheden) en wijst zij erop dat handelspartner [naam 4] in verband wordt gebracht met oplichting. ABN AMRO verzoekt [eiser sub 2] om uiterlijk op 4 november 2021 te reageren, bij gebreke waarvan de relatie mogelijk zal worden beëindigd.
cc. [eiser sub 2] reageert uitvoerig bij brief van 10 november 2021. In de inleiding geeft hij aan dat de activiteiten in Indonesië in maart 2020 zijn gestopt wegens het uitblijven van resultaten en de terugkeer van [naam 2] naar Nederland wegens de Covid pandemie. Geen enkele
‘lead’heeft resultaat opgeleverd en de laatste
leadwordt thans afgewikkeld, aldus [eiser sub 2] .
dd. [eiser sub 2] stelt dat de inkomsten uit management activiteiten zijn gegenereerd en dat het pensioen in eigen beheer is en de belegging van de gelden van [eiser sub 1] door de vennootschap worden gemanaged. Het betreft volgens [eiser sub 2] een pure management B.V.
ee. Ten aanzien van de betalingen naar Gambia licht [eiser sub 2] toe dat [eiser sub 1] schenkingen/investeringen heeft gedaan aan de Stichting Water voor Gambia, een Nederlandse stichting, ten behoeve van de bouw van een kantoor annex verblijfplaats in
Gambia.
ff. De betaling van € 250.000,- naar de USA betrof volgens [eiser sub 2] een
‘trading deal’met [naam 10] uit New York. [eiser sub 1] was via rijke klanten uit de goudhandel bij haar terecht gekomen en de deals zijn doorgaans enkele honderden miljoenen Euro’s per transactie, zo stelt [eiser sub 2] . [naam 10] bood hem een kleinschalige deal aan, hetgeen oplichting bleek te zijn, aldus [eiser sub 2] .
gg. Ten aanzien van de selectie van zakenpartners in Indonesië geeft [eiser sub 2] aan dat deze zich op eigen initiatief meldden bij [eiser sub 1] , met het verzoek om
aanbetalingen. [eiser sub 2] geeft aan dat er geen enkele succesvolle verkoop heeft plaatsgevonden en er nooit enige uitkering van commissie is gedaan. In de ogen van [eiser sub 2] is van corruptie, omkoping, witwaspraktijken of terrorisme geen sprake. De samenwerkingsverbanden zijn volgens [eiser sub 2] tot stand gekomen op basis van bevriende kennissen van bepaalde personen, die veelal zijn afgevallen omdat zij niet betrouwbaar bleken en/of de door hen aangeboden objecten vals waren.
hh. Bij brief van 8 december 2021 stelt ABN AMRO wederom nadere vragen.
ABN AMRO verwijst naar de verklaring van [eiser sub 2] dat de activiteiten in Indonesië in maart 2020 fors zijn afgebouwd en dat [naam 2] toen is teruggekeerd naar Nederland en vraagt in dit kader om een toelichting ten aanzien van 14 transacties tussen 1 januari 2021 en 30 juni 2021 naar een persoon genaamd ‘ [naam 11] ’ in Indonesië van in totaal € 62.725,-. Daarnaast vraagt de Bank om een toelichting met betrekking tot een betaling van € 66.000,- (in twee transacties) in september 2021 aan PT [bedrijf 1] in Indonesië.
ii. [eiser sub 2] reageert bij brief van 30 december 2021 waaruit volgt - samengevat - dat hij toch actief is doorgegaan met de activiteiten in Indonesië, met hulp van een persoon genaamd ‘ [naam 12] ’. De betalingen hadden volgens [eiser sub 2] te maken met kosten van deze ‘ [naam 11] ’. Over de betalingen aan PT [bedrijf 1] in september 2021 merkt [eiser sub 2] op dat dit een vennootschap van bekenden van [naam 11] is, met liquiditeitsproblemen en dat [eiser sub 1] aandelen in deze PT wilde overnemen om legaal zaken te kunnen doen in Indonesië.
jj. Als antwoord op de vraag hoe [eiser sub 1] en [naam 2] inschatten/toetsen of de door hen ingeschakelde zakenpartners over de benodigde expertise beschikken, geeft [eiser sub 2] aan dat slechts heel weinig personen ervaring hebben op het gebied van
tradingen
antiques, om welke reden zij voor
antiques[naam 11] hebben ingeschakeld voor bepaalde items. Ten aanzien van
tradingmerkt [eiser sub 2] het volgende op:
In de wereld van trading golden in principe dezelfde regels of te wel wij waren alleen tussenpersoon tussen gefortuneerde privé personen, (als aanbieders van hun zekerheden ), ook meestal weer via hun tussenpersonen, en mogelijke instellingen die trading faciliteren, maar ook weer via tussenpersonen van deze faciliterende bedrijven.
Hier is het nooit tot een deal gekomen maar wij ( [naam 2] en [eiser sub 2] ) hadden afspraken met de gefortuneerde privé personen en de tussenpersonen van de instellingen over de verdelingen van de eventuele provisies.
kk. Bij voornoemde brief van [eiser sub 2] van 30 december 2021 zijn WhatsApp gesprekken gevoegd over diverse transacties in 2021 met [naam 11] , zoals voor (i) de huur van een opslag box voor samoeraiobjecten (€ 3.975,-), (ii) kosten bij verschillende overheidsinstanties (€ 20.800) en (iii) kosten voor testen op echtheid van samoeraiobjecten (€ 8.200,-).
ll. ABN AMRO stelt vervolgens weer nadere vragen aan [eiser sub 2] . Bij brief van 14 februari 2022 geeft [eiser sub 2] ten aanzien van de gevraagde facturen en onderbouwende documenten van de transacties van ‘ [naam 11] ’ aan, dat hij dit meermaals aan [naam 11] heeft gevraagd, maar niets heeft ontvangen en dat zij pas na een ‘deal’ samen om tafel gaan zitten om alle relevante documenten te kopiëren en aan [eiser sub 2] te overhandigen. Wat betreft de
‘trading deal’in de VS geeft [eiser sub 2] aan dit niet het gewenste resultaat was
“waar ik helaas ingetrapt ben”.
mm. Bij brieven van 22 februari 2022 zegt ABN AMRO de relatie met [eiseres] op per 22 april 2022.
nn. [eiseres] maakt bij brief van 1 maart 2022 bezwaar tegen de beëindiging van de relatie. [eiser sub 2] meent dat de bezwaren van ABN AMRO worden geuit in nietszeggende argumenten, vindt dat hem niet de gelegenheid is geboden om een mondelinge toelichting te geven en meent dat geen hoor- en wederhoor is toegepast. Tot slot stelt [eiser sub 2] dat ABN AMRO hem als crimineel heeft weggezet, zonder enige vorm van bewijsvoering.
oo. ABN AMRO reageert bij brief van 29 maart 2022, waarin zij het bezwaar van [eiser sub 2] afwijst en de beëindigingsdatum opschort tot 30 mei 2022. ABN AMRO motiveert haar besluit onder meer als volgt:
“(…)Het is de bank bekent dat de goud- en antiekhandel, waar de onderneming actief in is, inherente
integriteitsrisico’s met zich mee brengen. De bank heeft tijdens het klantenonderzoek onvoldoende
inzicht gekregen in hoe u deze integriteitsrisico’s adresseert. Daarnaast is de onderneming actief in en
voert transacties uit in risicolanden, terwijl de bank geen plausibele verklaring heeft ontvangen voor deze
transacties en deze niet te verifiëren zijn door haar. Hierdoor twijfelt de bank aan de plausibiliteit en
legitimiteit van deze transacties. Het gebrek aan inzicht brengt voor de bank niet in te schatten risico’s
met zich mee. Hierdoor kan de bank niet aan de op haar rustende wettelijke verplichtingen voldoen. Dit
soort risico’s kan en mag de bank niet aanvaarden. De bank kan hierdoor niet uitsluiten dat de producten
en diensten (bedoeld of onbedoeld) oneigenlijk en/of onrechtmatig worden gebruikt.(…)”
pp. [eiser sub 2] reageert bij brief van 15 april 2022, bij monde van zijn advocaat, en stelt dat de opzegging onrechtmatig is en geeft (nogmaals) een samenvatting van de activiteiten van [eiser sub 1] .
qq. ABN AMRO reageert bij brief van 30 juni 2022 en concludeert dat zij haar besluit tot beëindiging handhaaft.
rr. Vervolgens heeft [eiseres] ABN AMRO in rechte betrokken.
3.2.
[eiseres] stelt dat zij naar aanleiding van de vragen van ABN AMRO zeer gedetailleerd antwoord hebben gegeven en voorts - waar mogelijk - bewijs hebben geleverd. Volgens [eiseres] mag ABN AMRO de bankrelatie van [eiser sub 1] niet opzeggen vanwege een aantal redenen. Ten eerste slaagt [eiser sub 1] er niet in een andere bankrelatie te vinden, terwijl dit wel nodig is om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk verkeer. Zonder bankrekening kan [eiser sub 1] geen rekeningen betalen en [eiser sub 2] is voor zijn pensioen afhankelijk van uitkeringen van [eiser sub 1] . Ten tweede kan ABN AMRO [eiser sub 1] geen verwijt maken met betrekking tot witwassen, aldus [eiseres] . Ten derde geeft [eiseres] aan dat noch de Verenigde Staten, noch Indonesië, noch Gambia op de lijst staan van landen met een verhoogd risico. Ten vierde meent [eiseres] dat banken zich hebben opgeworpen als de private partner in de misdaadbestrijding, waarbij privaatrecht wordt misbruikt om fundamentele rechten en vrijheden van [eiseres] te omzeilen. Met het opzeggen van de bankrelatie op de voet van art. 5 lid 3 Wwft beoogt ABN AMRO [eiser sub 1] te oormerken als “ongewenst element in het financieel stelsel” en is er sprake van een ‘
criminal charge’, aldus [eiseres] [eiser sub 1] en [eiser sub 2] beroepen zich op artikel 6 lid 2 EVRM, art. 14 lid 2 van het IVBPR en art. 11-48 van de Europese Grondwet (C 169/28) waarin de onschuldspresumptie is vastgelegd. In de visie van [eiseres] dient het cliëntenonderzoek en de opzegging van de bankrelatie getoetst te worden aan de fundamentele rechten en vrijheden van [eiseres] omdat ABN AMRO een grijze instelling is en omdat de Witwasrichtlijnen voorschrijven dat de fundamentele rechten geëerbiedigd moeten worden. In de ogen van [eiseres] maakt ABN AMRO een disproportionele inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [eiseres] en is het cliëntenonderzoek tevens in strijd met het beginsel van dataminimalisatie. Zij meent verder, dat ABN AMRO ten onrechte verlangt dat [eiser sub 1] aan haar eigen veroordeling meewerkt. [eiseres] stelt voorts dat de opzegging van de bankrelatie door ABN AMRO in strijd is met art. 6:227 BW, althans het bepaalbaarheidsgebod, nu noch uit de contractuele bepalingen, noch uit de wet volgt dat [eiser sub 1] niet de (financiële) activiteiten had mogen verrichten die zij heeft uitgevoerd. [eiseres] geeft aan dat art. 6:236 sub d BW bepaalt dat een beding in de algemene voorwaarden, dat de beoordeling van de vraag - of de gebruiker in de nakoming van een of meer van zijn verbintenissen is te kort geschoten - aan hem zelf overlaat als onredelijk bezwarend wordt aangemerkt. Volgens [eiseres] zijn art. 2 lid 2 en art. 3 ABV zo geredigeerd dat ABN AMRO geheel eenzijdig bepaalt wanneer [eiser sub 1] aan haar uit die artikelen voortvloeiende verplichtingen heeft voldaan. Ook uit art. 6:236 sub d BW volgt een rechtsplicht voor ABN AMRO om bepaalbare afspraken te maken, aldus [eiseres] . Zij meent dat art. 2 lid 2 en art. 3 ABV moeten worden vernietigd wegens strijd met artikel art. 6:227 BW, art. 6:236 sub d BW, art. 6 lid 1 en 2 EVRM, art. 150 Rv, en art. 8 EVRM, alsmede vanwege strijd met het beginsel van dataminimalisatie. Verder stelt [eiseres] dat de opzegging van de bankrelatie onrechtmatig is vanwege strijd met de fundamentele rechten als bedoeld in overweging 65 van Richtlijn 2015/849 (artt. 7, 49, 48 lid 1 van het Europees Handvest, de artt. 6,7, en 8 EVRM en art. 2 lid 1 ABV). Ook meent [eiser sub 1] dat zij voldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat zij zich niet schuldig maakt aan witwassen. [eiseres] stelt zich ten slotte op het standpunt dat de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
3.3.
ABN AMRO voert aan dat de Wwft het resultaat is van de Europese anti-witwasrichtlijnen, met als doel dat het gebruik van het financiële stelsel van de Unie voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering wordt voorkomen. Op grond van de Wwft zijn Wwft-instellingen (zoals banken) verplicht tot het verrichten van cliëntenonderzoek. Wwft-instellingen leveren als poortwachters een bijdrage aan het voorkomen van misbruik, maar hierbij gaat het volgens ABN AMRO om taken met louter een preventief karakter, zonder dat sprake is van formele opsporingsbevoegdheden. Het opsporings- en
vervolgingswerk is nadrukkelijk bij de overheid blijven liggen, aldus ABN AMRO. Zij geeft aan dat banken ook zelf een individueel belang hebben bij het voorkomen van aantasting van het vertrouwen in het financiële stelsel, nu banken zonder vertrouwen in het financiële stelsel geen bestaansrecht hebben.
Opvolging van de Wwft verplichtingen door een bank, leidt niet noodzakelijkerwijs tot doorkruising van fundamentele grondrechten, zo betoogt ABN AMRO, nu bij de totstandkoming van de Europese anti-witwasrichtlijnen de Uniewetgever oog heeft gehad voor de eerbiediging van de in het Handvest en het EVRM vastgelegde grondrechten.
De fundamentele grondrechten zijn volgens ABN AMRO gecodificeerd in de Wwft, waardoor de gegevensverwerking in het kader van het cliëntenonderzoek op grond van de Wwft in overeenstemming is met de Europeesrechtelijk gewaarborgde grondrechten.
ABN AMRO geeft aan dat in artikel 35 van de ABV is bepaald dat zij een bankrelatie mag
opzeggen, met dien verstande dat zij zich daarbij moet houden aan haar in artikel 2 lid 1
van deze voorwaarden neergelegde zorgplicht. Dit houdt volgens ABN AMRO in dat zij bij een opzegging van de bancaire relatie het belang van haar client (in casu [eiseres] ) moet meewegen.
ABN AMRO geeft aan dat zij [eiser sub 1] nimmer heeft beschuldigd van
witwassen of terrorismefinanciering, zodat van strijd met de onschuldpresumptie geen sprake is, noch van een
‘criminal charge’.
ABN AMRO voert aan, dat het doorlopende toezicht op [eiser sub 1] ervoor was bedoeld om te controleren of de voor [eiser sub 1] verrichte transacties overeenkomen met de kennis die de ABN AMRO had van [eiser sub 1] en haar risicoprofiel. Volgens ABN AMRO waren de buitenlandtransacties van [eiser sub 1] niet passend bij de kennis die ABN AMRO had over de aard van de onderneming en ook niet passend binnen het gebruikelijke transactiepatroon tot 2018. ABN AMRO meent dat uit het aanvullend cliëntonderzoek blijkt dat [eiser sub 1] veelvuldig zaken doet met partijen in (hoog-risicoland) Indonesië, soms met personen die volgens [eiser sub 2] dichtbij het
centrum van de (politieke) macht zitten, worden er substantiële betalingen verricht zonder duidelijke en kenbare tegenprestatie - waarover [eiser sub 1] (bijvoorbeeld) heeft opgemerkt dat dit betalingen zijn om grote overheidsprojecten “gegund te krijgen” - en zijn betalingen verricht om grote winsten te behalen in goud- en antiekhandel hetgeen integriteitsgevoelige sectoren zijn.
Volgens ABN AMRO heeft [eiser sub 1] geen ervaring in de goud- en antiekhandel en de tientallen personen en ondernemingen waarmee hij samenwerkt heeft [eiser sub 2] nimmer in persoon ontmoet. In de visie van ABN AMRO toont [eiser sub 2] op geen enkele manier dat hij zichzelf of zijn bedrijf wilt beschermen tegen deze grote risico’s. Bovendien toont [eiser sub 1] niet aan geleerd te hebben van eerdere ervaringen, aldus ABN AMRO. Zij meent dat zij van haar klanten mag vragen (en verwachten) om risico’s te beperken. In de ogen van ABN AMRO zijn de verklaringen van [eiser sub 2] over de bedrijfsactiviteiten niet plausibel, is het business- en verdienmodel onbegrijpelijk en is de toegevoegde waarde van [eiser sub 1] in de handelsketen onduidelijk. Haars inziens zijn de mededelingen over onder meer de handel in samoeraizwaarden met miljoenenwinsten in het vooruitzicht, niet geloofwaardig. Verder is ABN AMRO van mening dat de besteding van de door [eiser sub 1] overgemaakte gelden volstrekt onduidelijk blijft. Weliswaar heeft [eiser sub 1] ABN AMRO tientallen overeenkomsten toegezonden en vele WhatsApp gesprekken verstrekt, maar facturen waar de vermeende bestedingen van de gelden daadwerkelijk uit blijkt, heeft zij volgens ABN AMRO niet overgelegd. Hierdoor heeft ABN AMRO de verklaringen van [eiser sub 1] niet door middel van objectieve en onafhankelijke documenten kunnen verifiëren.
Naar de mening van ABN AMRO had zij een goede grond om de cliëntrelatie met [eiseres] te beëindigen, op grond van artikel 35 ABV en was zij hier ook toe verplicht op grond van artikel 5 lid 3 Wwft. De ABN AMRO geeft aan dat zij, voordat zij daadwerkelijk is overgegaan tot beëindiging, eerst een belangenafweging heeft uitgevoerd, zoals artikel 2 lid 1 ABV ook van haar vergt. Volgens ABN AMRO heeft zij daarbij ook alternatieven in overweging genomen, zoals aanpassing van het gebruik van de Ondernemersrekening door [eiser sub 1] , door de onduidelijke en risicovolle buitenlandtransacties te beperken (in overeenstemming met het rekeninggebruik tot 2018). Dit alternatief was voor [eiser sub 1] echter onbespreekbaar, aldus ABN AMRO. ABN AMRO voert aan dat zij op basis van voornoemde belangenafweging tot de conclusie is gekomen dat de opzegging gerechtvaardigd is.
Artikel 2 lid 2 ABV en/of artikel 3 ABV onredelijk bezwarend?
3.4.
Volgens [eiseres] . zijn artikel 2 lid 2 ABV en artikel 3 ABV onredelijk bezwarend, omdat daarin de fundamentele rechten en beginselen (artikel 6 lid 1 en lid 2 en 8 EVRM en het beginsel van data minimalisatie) niet zijn gewaarborgd. [eiseres] meent dat zij op onaanvaardbare wijze wordt gehinderd in het genot van haar burgerlijke rechten en vrijheden. In de visie van [eiseres] . legt ABN AMRO haar een onbeperkte informatieplicht op en kan ABN AMRO naar eigen goeddunken de relatie beëindigen. Volgens [eiseres] is zij voor wat betreft de uitvoering van het wettelijk verplichte cliëntonderzoek overgeleverd aan de willekeur van ABN AMRO. [eiseres] meent dat zij met de informatieplicht gedwongen wordt om mee te werken aan een ‘
fishing expedition’en mogelijk haar eigen veroordeling, terwijl niet eens een redelijk vermoeden van schuld bestaat. Verder stelt [eiseres] dat de desbetreffende ABV-artikelen zijn in strijd zijn met artikel 6:227 BW, omdat ABN AMRO ten onrechte verlangt dat [eiseres] zich tot onbepaalbare verbintenissen verbindt en het voor [eiseres] niet voorzienbaar is wat zij wel en niet mag met haar rekening en evenmin is duidelijk welke informatie moet worden verschaft. [eiseres] meent dan ook dat art. 2 lid 2 en art. 3 ABV voorts moeten worden vernietigd wegens strijd met artikel art. 6:227 BW en art. 6:236 sub d BW.
ABN AMRO voert aan - samengevat - dat de ABV, gelet op de wijze van totstandkoming en bezien vanuit de wederzijdse kenbare belangen, niet als onredelijk bezwarend kunnen worden gekwalificeerd. Volgens ABN AMRO maken de ABV geen inbreuk op fundamentele rechten, vrijheden en beginselen.
3.5.1.
De rechtbank overweegt dat aan de artikelen 6 EVRM (recht op een eerlijk proces & onschuldpresumptie) en 8 EVRM (recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven) geen directe horizontale werking toekomt, nu deze bepalingen zich richten tot de overheid en niet tot private partijen (zoals in casu). Dit betekent dat, indien genoemde grondrechten niet of onvoldoende zouden zijn gewaarborgd in de ABV, er geen grond is om de ABV in zoverre onredelijk bezwarend te achten.
Anders dan [eiseres] betoogt, is rechtstreekse toetsing aan deze grondrechten evenmin aangewezen op grond van artikel 3:12 BW, inhoudende dat bij de vaststelling van wat redelijkheid en billijkheid eisen, rekening moet worden gehouden met algemeen erkende rechtsbeginselen, met de in Nederland levende rechtsovertuigingen en met de maatschappelijke en persoonlijke belangen, die bij het gegeven geval zijn betrokken. Immers, geldt ook hier dat toepassing van deze grondrechten in horizontale verhoudingen in beginsel niet mogelijk is (vergelijk het EHRM-arrest (EHRM 28 mei 2020, ECLI:CE:ECHR:2020:0528JUD002962007 (Farzaliyev/Azerbeidzjan) waarin niet een verplichting kan worden afgeleid voor particuliere derden, zoals een bank, om de onschuldpresumptie (artikel 6 EVRM) tot uitgangspunt te nemen bij hun handelen, zoals bij de opzegging van de bankrelatie. Het arrest beperkt het toepassingsbereik van art. 6 lid 2 EVRM in civiele procedures strikt tot die civiele procedures die in (voldoende materieel) verband staan tot een daaraan voorafgaande strafprocedure, waarbij de civiele rechter zich aan die norm moet houden. Een opzeggingsgeschil voldoet niet aan dit criterium, zodat de onschuldpresumptie niet op private partijen van toepassing is. Hetzelfde geldt voor de overige grondrechten die zich richten tot overheidsorganen. Dit wordt niet anders door de wettelijke verplichtingen van ABN AMRO op het gebied van het tegengaan van witwassen en financiering van terrorisme. Het betreft geen justitionele opsporingstaak opgedragen aan een private partij maar regels ter preventie van misbruik van het betalingsverkeer gericht aan banken die het betalingsverkeer uitvoeren, hetgeen mede in het belang van (het vertrouwen in) banken is. Anders dan [eiseres] stelt verricht ABN AMRO daarmee nog geen klassieke overheidstaak op het gebied van opsporing van strafbare feiten. Voor zover artikel 2 lid 2 en artikel 3 ABV al in strijd zouden zijn met de artikelen 6 en 8 EVRM, brengt dat niet met zich dat zij op die grond onredelijk bezwarend zijn en vernietigd dienen te worden.
3.5.2.
In artikel 6:227 BW is bepaald dat de verbintenissen die partijen op zich nemen, bepaalbaar moeten zijn. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat niet op voorhand (in de ABV) exact is gedefinieerd om welke informatie en documentatie ABN AMRO al dan niet bij haar cliënten mag vragen, niet maakt dat niet is voldaan aan het vereiste van artikel 6:227 BW, waaraan immers niet te strenge eisen mogen worden gesteld. Nog los van de omstandigheid dat een dergelijke definitie - mede gelet op de aard van de dienstverlening en de daarop toepasselijke wet- en regelgeving (art. 5 lid 3 Wwft) - redelijkerwijs niet van de ABN AMRO kan worden verlangd, ziet artikel 6:227 BW niet op (mogelijke vernietiging van) onredelijk bezwarende bedingen, maar op het al dan niet tot stand komen van overeenkomsten (het op zich nemen van verbintenissen).
3.5.3.
In artikel 6:236 aanhef en sub d BW is onder meer bepaald dat bij een overeenkomst tussen een gebruiker en een wederpartij, natuurlijk persoon, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, een in de algemene voorwaarden voorkomend beding dat de beoordeling van de vraag, of de gebruiker in de nakoming van een of meer van zijn verbintenissen is te kort geschoten, aan hem zelf overlaat, als onredelijk bezwarend wordt aangemerkt. De rechtbank stelt voorop dat [eiser sub 1] geen beroep op dit artikel kan doen, nu zij niet een natuurlijk persoon is. Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat artikel 2 lid 2 en/of artikel 3 ABV niet kwalificeren als bedingen als bedoeld in artikel 6:236 aanhef en sub d BW, omdat deze niet de beoordeling van de vraag, of de gebruiker (ABN AMRO) in de nakoming van een of meer van haar verbintenissen is te kort geschoten, aan ABN AMRO zelf overlaat.
3.5.4.
Artikel 150 Rv bepaalt dat de partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten de bewijslast draagt van die feiten of rechten, tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit. Het is een algemene bepaling van bewijsrecht, geldig in dagvaardingsprocedures indien een beslissing genomen dient te worden over bewijs . Niet valt in te zien dat het bepaalde in artikel 2 lid 2 en artikel 3 ABV ten aanzien van het verschaffen van informatie in strijd is met deze regel van procesrecht.
3.5.5
Niet geheel duidelijk is wat [eiseres] bedoelt met het beginsel van dataminimalisatie en op grond waarvan artikel 2 lid 2 en artikel 3 ABV strijdig zijn met dit beginsel en daarom vernietigd dienen te worden. [eiseres] verzet zich tegen het jarenlang ter beschikking houden van transactiegegevens van onschuldige burgers in een democratische samenleving. Voor zover [eiseres] doelen op het bewaren van rekeningoverzichten overweegt de rechtbank dat deze gegevens niet op grond van artikel 2 lid 2 en artikel 3 ABV worden verzameld en bewaard. Ook kan op basis van de door [eiseres] ingenomen stellingen niet worden geconcludeerd dat voor zover het [eiseres] gaat om de op basis van artikel 2 lid 2 en artikel 3 ABV op te vragen informatie, het enkele mogelijk maken dat informatie wordt opgevraagd voor de doelen als omschreven in artikel 2 lid 2 en artikel 3 ABV strijd oplevert met een beginsel van dataminimalisatie, althans op die grond genoemde artikelen van de ABV vernietigd dienen te worden.
3.5.6.
In artikel 6:233 aanhef en sub a BW is bepaald dat een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar is indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij. [eiser sub 2] is, voor wat betreft de bancaire relatie als genoemd onder r.o. 3.1.sub c. (de Betaalrekening) aan te merken als ‘consument’ zoals vermeld in artikel 2 aanhef en sub b van de ‘Richtlijn 93/13 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten’ (hierna Richtlijn 93/13). Partijen hebben deze richtlijn niet in hun stellingen ten aanzien van de ABV betrokken, zodat de rechtbank volgens vaste rechtspraak ambtshalve moet toetsen of daarin sprake is van oneerlijke bedingen die [eiser sub 2] niet binden. In het arrest van 22 november 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1830) heeft de Hoge Raad het uit de Richtlijn 93/13 voortvloeiende toetsingskader uiteengezet. Artikel 3 lid 1 van de Richtlijn 93/13 bepaalt dat een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, als oneerlijk wordt beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort.
Over de bedingen waarop het geschil zich toespitst (artikel 2 lid 2 en/of artikel 3 ABV) is voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst niet door partijen onderhandeld. Evenmin zien deze bedingen op het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst (‘kernbedingen’) of op de gelijkwaardigheid van de wederzijdse prestaties, zoals bedoeld in artikel 4 lid 2 van de Richtlijn 93/13. Deze procedure ziet niet op de uitleg van deze bedingen. De rechtbank is - mede gelet op de aard van diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft, te weten (in verregaande mate wettelijk gereguleerd) betalingsverkeer - van oordeel dat artikel 2 lid 2 en artikel 3 ABV op zichzelf en in onderlinge samenhang bezien, niet het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van [eiser sub 2] verstoort. Dit geldt temeer, indien genoemde artikelen worden bezien in samenhang met artikel 2 lid 1 en artikel 35 lid 1 ABV, waarin de (eveneens in verregaande mate ‘gereguleerde’) bancaire zorgplicht het leidende principe is. Anders dan [eiser sub 2] stelt, is hij dus niet overgeleverd aan de willekeur van ABN AMRO. Verder geldt in het algemeen dat van een rekeninghouder redelijkerwijs mag worden verwacht dat hij die informatie en documenten aanlevert die de bank nodig heeft om naar behoren te kunnen functioneren binnen het betalingsverkeersysteem en te kunnen voldoen aan de op haar toepasselijke wet- en regelgeving. Dat zou ook gelden indien de ABV niet in een dergelijke plicht zouden voorzien, zodat de ABV [eiser sub 2] niet in een minder gunstige positie plaatst dan die welke uit het geldende recht voortvloeit. De bedingen zijn voor een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende consument dusdanig duidelijk en begrijpelijk geformuleerd dat (ook) [eiser sub 2] de mogelijke gevolgen die voor hem uit de overeenkomst voortvloeien - waaronder het geven van informatie en documentatie in het kader van het in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft) bedoelde cliëntonderzoek - hebben kunnen inschatten. Tenslotte wordt nog overwogen, zoals ABN AMRO heeft aangevoerd, dat de ABV in overleg met onder meer de Consumentenbond zijn opgesteld. Al voorgaande leidt tot de conclusie dat de bedingen niet onredelijk bezwarend en evenmin oneerlijk zijn, zodat voor gehele of gedeeltelijke vernietiging daarvan geen grond bestaat.
3.5.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het primair onder 1 en 2 gevorderde niet toewijsbaar is. Omdat van gehele of gedeeltelijke vernietiging van artikel 2 lid 2 ABV en/of artikel 3 ABV geen sprake is, is ook het subsidiair onder 1 en 2 gevorderde niet-toewijsbaar.
Opzegging bankrelatie ongerechtvaardigd?
3.6
Ook ten aanzien van de opzegging van bancaire relatie heeft [eiseres] aangevoerd dat ABN AMRO een publiekrechtelijke taak uitvoert en publiekrechtelijke belangen behartigd en daarbij optreedt als hulppersoon van de overheid. De delegatie van publieke taken aan private partijen zoals ABN AMRO voldoet volgens [eiseres] echter niet aan de vereisten van legaliteit, proportionaliteit en subsidiariteit en doet afbreuk aan de rechtsbescherming van burgers. Hoewel ABN AMRO [eiseres] geen enkel concreet verwijt met betrekking tot betrokkenheid bij enig crimineel doen of nalaten heeft gemaakt, en ook niet kan maken, en [eiseres] aan ABN AMRO maximaal haar medewerking aan de uitvoering van het cliëntonderzoek heeft verleend, wordt [eiseres] ten onrechte, gecriminaliseerd door ABN AMRO. [eiseres] stelt dat zij wordt aangemerkt als ongewenst element in het financieel stelsel. Haars inziens is er geen reëel en concreet witwasrisico om de beëindiging van de relatie te rechtvaardigen. In de visie van [eiseres] handelt de ABN AMRO in strijd met het Europees handvest, het EVRM en de bancaire zorgplicht. Dit is volgens [eiseres] onrechtmatig. Bovendien meent zij dat de opzegging van de bancaire relatie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het gevolg daarvan is volgens [eiseres] dat zij niet of nauwelijks meer financiële diensten en producten af kan nemen en dat zij zodoende niet meer kan deelnemen aan het maatschappelijk verkeer, wat een onaanvaardbare (straf)sanctie is
3.7.
Bij de beoordeling van de rechtsgeldigheid van de beëindiging door een bank van de relatie met haar cliënt is het van belang om onderscheid te maken tussen enerzijds het geval waarin de bank zich op grond van artikel 5 lid 3 Wwft verplicht acht de relatie te beëindigen en anderzijds de gevallen waarin van zo’n risico niet is gebleken, maar de bank om andere redenen de relatie wenst te beëindigen (gerechtshof Amsterdam 29 oktober 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3898). Het is aan de bank om voldoende aannemelijk te maken dat zij op grond van artikel 5 lid 3 Wwft verplicht is de relatie met de cliënt te beëindigen.
3.8
De rechtsgeldigheid van de beëindiging door een bank van de relatie met haar cliënt, anders dan op grond van artikel 5 lid 3 Wwft, moet worden beoordeeld aan de hand van de overeenkomst tussen de bank en de cliënt en de maatstaf van artikel 6:248 lid 2 BW. Hierbij is van belang dat de bank op grond van de overeenkomst zowel een ruime opzeggingsbevoegdheid heeft (artikel 35 ABV) als dat zij zorgvuldig dient te handelen en zo goed mogelijk rekening dient te houden met de belangen van de cliënt (artikel 2 lid 1 ABV). De reikwijdte van deze zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval en kan ook de belangen van derden omvatten. De toets van artikel 6:248 lid 2 BW ziet op de vraag of het gebruik door de bank van haar opzeggingsbevoegdheid - gegeven de verdere inhoud van de overeenkomst, de relevante omstandigheden van het geval en de belangen van partijen bij het gebruik van die opzeggingsbevoegdheid - naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht (Hoge Raad 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929, ING/De Keijzer Beheer). Het is aan de cliënt om voldoende feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken dat, gelet op alle omstandigheden van het geval, het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht dat de bank gebruik maakt van haar contractuele opzeggingsbevoegdheid. Desbetreffende overeenkomsten zijn te beschouwen als duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd, die voorzien in een regeling van opzegging waarbij iedere partij in beginsel op elk moment kan opzeggen. De toetsing van de opzegging moet naar de omstandigheden ten tijde van de opzegging (ex tunc) plaatsvinden.
Opzeggingsbrief
3.9.
ABN AMRO heeft bij brief van 22 februari 2022 de relatie met [eiser sub 1] heeft opgezegd. [eiser sub 2] heeft bezwaar heeft gemaakt tegen deze beëindiging bij brieven van 1 maart 2022 en 15 april 2022. ABN AMRO heeft op haar beurt daarop heeft gereageerd bij brief van 29 maart 2022, respectievelijk 30 juni 2022, waarin zij haar besluit tot beëindiging toelicht en handhaaft.
In de brief van ABN AMRO van 22 februari 2022 staat - voor zover thans van belang - het volgende vermeld:
“(…). Op basis van de uitkomst van dit klantenonderzoek heeft de bank besloten om de bancaire relatie met [eiser sub 1] BV (hierna: de onderneming) te beëindigen. Hiertoe is de bank bevoegd op grond van artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden.
(…)
Waarom wordt de relatie beëindigd?
In het kader van het klantenonderzoek heeft de bank u meerdere malen, namelijk op 19 oktober 2021, 8 december 2021 en 26 januari 2022 gevraagd om schriftelijk te antwoorden op de door de bank gestelde vragen. Op 10 november 2021, 30 december 2021 en 14 februari 2022 heeft u de bank een schriftelijke reactie gestuurd.
Ondanks de aangeleverde informatie is de bank niet in staat om een duidelijk beeld van de bedrijfsactiviteiten van de onderneming te vormen. Daarnaast beschouwt de bank het verdienmodel van de onderneming als niet logisch en passend. Evenzeer vindt de bank de gegeven verklaringen over de uitgevraagde transacties richting Indonesië en de Verenigde Staten niet plausibel. Het gebrek aan inzicht brengt voor de bank niet in te schatten risico’s met zich mee. Hierdoor kan de bank niet aan de op haar rustende wettelijke verplichtingen voldoen. Dit soort risico’s kan en mag de bank niet aanvaarden. De bank kan hierdoor niet uitsluiten dat de producten en diensten (bedoeld of onbedoeld) oneigenlijk en/of onrechtmatig worden gebruikt. Om deze reden heeft de bank besloten om de bancaire relatie te beëindigen.
In de brief van ABN AMRO van 30 juni 2022 staat - voor zover thans relevant - het volgende vermeld:
“(…).
De bank heeft [eiser sub 2] niet beschuldigd van witwassen of andere criminele activiteiten. Dit heeft de bank ook heel duidelijk toegelicht in haar brieven. De bank kan uw stellingen daarover dan ook in het geheel niet plaatsen. Wel heeft de bank meerdere malen aan [eiser sub 2] duidelijk gemaakt dat de bank een risico loopt door het handelen van [eiser sub 2] en het gebrek aan transparantie dat hij daarover heeft gegeven. De bank kan daardoor niet uitsluiten dat producten en of diensten van de bank (bedoeld of onbedoeld) oneigenlijk of onrechtmatig worden gebruikt. Dc bank is wettelijk verplicht om zich daartegen te beschermen. (…)..
In de brieven van de bank van zoals hierboven benoemd, heeft de bank duidelijk uiteen gezet welke informatie zij nodig heeft om transparantie te verkrijgen over de bedrijfsactiviteiten van [eiser sub 2] . Hierin zijn ook de beweegredenen van de bank aangegeven waarom de bankrelatie met [eiser sub 2] wordt opgezegd. De verklaringen van [eiser sub 2] geven geen duidelijk beeld van de bedrijfsactiviteiten. De door [eiser sub 2] benoemde bedrijfsactiviteiten brengen een aanzienlijk risico met zich mee. De verschillende bedrijfsactiviteiten, in ook nog eens geheel verschillende landen, lopen zeer uiteen en [eiser sub 2] lijkt hierin weinig tot geen ervaring te hebben. Uw beschrijvingen geven ook aan dat alle projecten zeer moeizaam verlopen en verlieslatend zijn. U zult begrijpen dat deze constateringen op zich al veel vragen voor de bank opleveren.
Dc bank heeft eerder al aangegeven dat het verdienmodel van de bedrijfsactiviteiten niet logisch is en niet plausibel, wat ook geldt voor de verklaringen van [eiser sub 2] over zijn transacties naar Indonesië en de Verenigde Staten. Ook is adverse media bekend van één van de zakenpartners [eiser sub 2] .
Door de beschreven gebeurtenissen, is het vertrouwen van de bank in [eiser sub 2] ernstig aangetast. Zoals aangegeven heeft de bank uitgebreid en diepgaand klantonderzoek gedaan.
(…).
Conclusie
De bank ziet geen reden haar standpunt te wijzigen. (…).”
3.9.1.
Uit de brief van 22 februari 2022 en de toelichting daarop in de brief van 30 juni 2022 volgt dat ABN AMRO de opzegging van de bancaire relatie (hoofdzakelijk) stoelt op artikel 35 ABV. Dit brengt met zich dat de opzegging moet worden getoetst aan de maatstaf van artikel 6:248 lid 2 BW. Hierbij dient de vraag te worden beantwoord of het gebruik door de bank van haar opzeggingsbevoegdheid - gegeven de verdere inhoud van de overeenkomst, de relevante omstandigheden van het geval en de belangen van partijen bij het gebruik van die opzeggingsbevoegdheid - naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht (zie r.o. 3.6.1.).
Met in achtneming van voornoemd toetsingskader overweegt de rechtbank als volgt.
De ondernemersrekening werd sinds 1985 gebruikt in lijn met wat ABN AMRO verwacht bij een zakelijke rekening van een financiële holdingmaatschappij, waarbij in dit geval jaarlijks substantiële bedragen op de ondernemersrekening werden bijgeschreven, van Nederlandse betaalrekeningen. Deze credittransacties betroffen legale en transparante geldstromen en hadden onder meer betrekking op aflossingen en rentebetalingen uit hoofde van door [eiser sub 1] verstrekte (hypothecaire) leningen, dividenduitkeringen en inkomsten uit bemiddelingsactiviteiten in de offshore business. Dit transactiepatroon heeft begin 2019 een wijziging heeft ondergaan nadat [eiser sub 2] aan ABN AMRO had medegedeeld, dat op korte termijn grote bedragen vanuit Indonesië op de Ondernemersrekening zullen worden bijgeschreven vanuit Indonesië, afkomstig van de verkoop van goud. Deze mededing was toereikend voor ABN AMRO om nadere vragen te stellen en onderzoek in te stellen.
Uit het (nader) klantonderzoek - zoals weergegeven onder r.o. 3.1. sub n. t/m ll.- blijkt - samengevat - dat [eiser sub 2] aangeeft dat [eiser sub 1] verschillende activiteiten is aangevangen in diverse landen. Zo heeft [eiser sub 2] samen met anderen gepoogd een bedrijf op te zetten gespecialiseerd in nano coating technologie, is hij via deze relaties terechtgekomen in de goudhandel in Indonesië om dit vervolgens aan te kunnen bieden in de Verenigde Staten, heeft hij een bedrag van € 250.000,-overgemaakt aan [naam 10] uit New York in het kader van een
‘trading deal’, is hij via zijn contacten in de goudhandel beland in de bemiddeling bij de verkoop van
‘antiques’in Indonesië, en is hij zich ten slotte gaan richten op de bemiddeling bij de verkoop van samoeraizwaarden in Indonesië.
Met voornoemde activiteiten waren voorts substantiële geldbedragen gemoeid zonder duidelijke en kenbare tegenprestatie. Uit de toelichting van [eiser sub 2] volgt dat [eiser sub 1] bedragen uitleende en daarnaast veelal operationele kosten voldeed, zonder dat de daarbij behorende bonnen, facturen of andere onderbouwende documenten beschikbaar zijn. Hetzelfde geldt voor de vele leningen en samenwerkingsverbanden die [eiser sub 1] met diverse partijen is aangegaan. Facturen, bankafschriften of andere documentatie waaruit blijkt of de overgemaakte gelden ook daadwerkelijk zijn gebruikt conform het doel waarvoor ze zijn verstrekt, zijn niet overgelegd. Verder geldt, dat uit de toelichting van [eiser sub 2] volgt dat [eiser sub 1] met betrekking tot voornoemde activiteiten heeft samengewerkt met tientientallen personen en ondernemingen veelal zonder dat [eiser sub 2] deze personen in persoon heeft ontmoet. Veelal werden deze personen bij hem geïntroduceerd en ging het voornamelijk om lokale tussenpersonen en bemiddelaars, waaronder personen die volgens [eiser sub 2] dichtbij het centrum van de (politieke) macht zaten. [eiser sub 2] heeft in zijn toelichting zelf aangegeven dat de handel in
‘antiques’een schimmige wereld betreft waarin zich vele vervalsingen bevinden. De samenwerking met deze tientallen personen lijkt willekeurig, en is - zo volgt uit de toelichting van [eiser sub 2] - veelal gebaseerd op familiebanden, functie of reputatie. Deze zakenpartners meldden zich veelal op eigen initiatief bij [eiser sub 2] en verzochten om aanbetalingen. [eiser sub 1] heeft - zonder kennis of ervaring in de goud- en antiekhandel - aan deze zakenpartners, waarvan de betrouwbaarheid niet geverifieerd kon worden, gelden uitgeleend c.q. geïnvesteerd op basis van een zeer summiere omschrijving, zonder enig inzicht of deze gelden voor het bestedingsdoel werden aangewend. Vele van deze geldbedragen zijn niet aan [eiser sub 1] terugbetaald, en geen van de projecten waarin [eiser sub 1] heeft geïnvesteerd is succesvol gebleken. Met betrekking tot de
‘trading deal’met [naam 10] uit New York, geeft [eiser sub 2] zelf aan dat hij is opgelicht.
3.9.2.
In het licht van het voorgaande deelt de rechtbank het standpunt van ABN AMRO dat [eiser sub 1] onvoldoende zicht en grip had op het hiervoor beschreven deel van haar activiteiten sinds 2019. Op zichzelf rechtvaardigt dat geen gegronde vrees dat [eiser sub 2] zich rechtstreeks inlaat met witwassen, maar dat was ook niet de reden van opzegging door ABN AMRO. Er is wel sprake is van gevoelige activiteiten in het buitenland (Indonesië) waar [eiser sub 1] onvoldoende zicht op heeft en ten aanzien waarvan [eiser sub 1] onvoldoende inzicht kan verschaffen op welke wijze deze gelden worden aangewend, althans dat onvoldoende heeft kunnen uitleggen aan ABN AMRO. Hierdoor bestaat het risico op het onrechtmatig aanwenden van gelden (bijv. in de zin van omkoping/corruptie/ of het belanden in het criminele circuit) door personen met wie [eiser sub 1] zaken deed en op welke personen [eiser sub 2] onvoldoende zicht had ten aanzien van hun betrouwbaarheid. Hierdoor kon ABN AMRO, zoals zij aanvoert, niet uitsluiten dat haar producten en diensten (bedoeld of onbedoeld) oneigenlijk en/of onrechtmatig werden gebruikt. ABN AMRO heeft daarbij vragen mogen stellen over het verdienmodel van [eiser sub 1] ten einde te achterhalen of de bedrijfsactiviteiten zicht boden op redelijke verdiensten op een legale wijze, dan wel dat er sprake was van oplichting van [eiseres] , zoals het geval was bij de
‘trading deal’in de Verenigde Staten. Hoewel naar het oordeel van de rechtbank het slachtoffer zijn en mogelijk worden van oplichting op zichzelf veelal nog niet met zich brengt dat dit voldoende reden is voor opzegging van de bancaire relatie, kan dit anders komen te liggen indien na te zijn gewaarschuwd de risicovolle activiteiten, met het gebruik van de bankrekening, worden voortgezet. Bij de beoordeling van de opzegging is van belang dat ABN AMRO voorafgaand aan de opzegging heeft aangeboden om de bancaire relatie voort te zetten als [eiseres] zou stoppen met onduidelijke en risicovolle buitenlandtransacties, zoals met betrekking tot de samoeraizwaarden in Indonesië, en de ondernemersrekening weer gaat gebruiken conform het rekeninggebruik tot eind 2018. [eiseres] heeft dit geweigerd en ook ter zitting heeft [eiseres] aangeven dat hij deze activiteiten - die thans beperkt zijn tot (één) samoeraizwaard/zwaarden - moet kunnen voortzetten en daarvoor de bankrekening bij ABN AMRO moet kunnen gebruiken. Onder die omstandigheden wordt ABN AMRO geconfronteerd met het perspectief dat de op zijn minst genomen zeer ondoorzichtige activiteiten in Indonesië worden voortgezet met gebruikmaking van de rekening bij ABN AMRO. In dit licht acht de rechtbank het begrijpelijk dat bij ABN AMRO - zoals zij naar voren brengt - het vertrouwen ontbreekt dat [eiseres] geen misbruik zal (laten) maken van de ondernemersrekening door te participeren in activiteiten in het buitenland waarbij een verhoogd risico geldt dat de daarvoor verstrekte gelden (door derden) kunnen worden aangewend voor strafbare feiten of activiteiten die schadelijk zijn voor ABN AMRO of voor haar reputatie of die de werking en betrouwbaarheid van het financiële stelsel kunnen schaden.
3.9.3.
Voor [eiser sub 1] en [eiser sub 2] geldt dat zij een zeer langdurige bancaire relatie hebben met ABN AMRO, [eiser sub 1] heeft al vanaf 1985 een ondernemersrekening bij ABN AMRO. [eiser sub 2] heeft een betaalrekening bij ABN AMRO en bankiert daarnaast bij een Spaanse bank en bij KNAB Bank. Blijkens de summier onderbouwde stellingen daartoe heeft [eiser sub 1] tot op heden (nog) geen andere zakelijke rekening kunnen openen bij een andere bank, hetgeen een belemmering vormt om deel te nemen aan het maatschappelijk (betalings-)verkeer en de pensioenuitkeringen aan [eiser sub 2] frustreert indien de overeenkomst ten aanzien van de ondernemingsrekening wordt beëindigd. Zoals ABN AMRO onder voorwaarden bereid was de relatie voort te zetten, valt niet uit te sluiten dat [eiser sub 1] wel een ondernemingsrekening kan verkrijgen indien zij redelijke voorwaarden met betrekking tot haar activiteiten, of op de wijze waarop deze worden uitgevoerd, accepteert.
3.9.4.
De rechtbank volgt [eiseres] niet in haar betoog dat de ABN AMRO een (al dan niet gedelegeerde) publiekrechtelijke bevoegdheid/taak uitoefent. Dat op de ABN AMRO een meldingsplicht ten aanzien van ongebruikelijke transacties rust, maakt niet dat zij enige opsporingsbevoegdheid heeft of fungeert als (verlengstuk van een) opsporingsinstantie. Banken hebben op grond van de Wwft - die de Nederlandse implementatie is van Richtlijn 2015/849 - een verantwoordelijkheid bij het signaleren van zogenoemde financieel-economische criminaliteit en andere integriteitsrisico’s. Zij moeten zoveel mogelijk voorkomen dat het financiële systeem voor oneigenlijke doelen wordt misbruikt. Daartoe moeten zij onderzoek doen naar hun cliënten en de verzamelde informatie actueel houden (artikel 3 e.v. Wwft). Dit is geen publiekrechtelijke taak en van optreden als hulppersoon van de overheid is geen sprake. De Wwft schrijft niet (per geval) voor hoe het cliëntenonderzoek moet worden verricht, maar wel tot welk resultaat het onderzoek moet leiden. Als een bank onvoldoende inhoud kan geven aan haar verplichting om cliëntonderzoek uit te voeren - waarmee het risico van misbruik van de door haar aangeboden producten en diensten niet is te overzien - moet zij de relatie met die cliënt beëindigen (artikel 5 lid 3 Wwft). Het is voor de beëindiging van de relatie niet noodzakelijk dat er concrete bewijzen zijn dat de cliënt betrokken is bij criminele activiteiten. Banken hebben geen formele opsporingsbevoegdheden en zijn voor het cliëntenonderzoek afhankelijk van informatie uit openbare bronnen en informatie van de cliënt zelf. De cliënt is verplicht de bank te voorzien van de nodige informatie over - onder meer - zijn activiteiten als mede bepaald in artikel 2 lid 2 en artikel 3 ABV. Zoals uit rechtsoverweging 3.5.7. volgt zijn deze artikelen geldig. ABN AMRO mocht dus de informatie inwinnen die zij heeft ingewonnen en die [eiser sub 2] ook heeft gegeven aan ABN AMRO. Op grond van de door haar verkregen informatie mocht ABN AMRO voorts tot de conclusie komen dat het risico van misbruik van de door haar aangeboden producten en diensten niet is te overzien.
3.10.
Al het voorgaande afwegende komt de rechtbank niet tot het oordeel dat de opzegging van de bancaire relatie met [eiseres] door ABN AMRO in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit betekent dat ook de overige vorderingen van [eiseres] behoren te worden afgewezen.
3.11.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van ABN AMRO tot op heden begroot op een bedrag van:
- griffierecht: € 676,00
- salaris advocaat: € 1.178,00 (2 x tarief II (onbep. waarde) ad € 598,-)
- nakosten:
€ 173,00(plus de verhoging als in het dictum vermeld)
Totaal: € 2.027,00

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af;
4.2.
veroordeelt [eiseres] hoofdelijk in de proceskosten, die tot op heden aan de zijde van ABN AMRO worden begroot op een bedrag van € 2.027,00, te voldoen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe, en - indien bij niet-betaling het vonnis daarna wordt betekend - te verhogen met € 90,-, plus de kosten van betekening;
4.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2023.