ECLI:NL:RBZWB:2023:647

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
10034956_E02012023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Eijssen-Vruwink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de termijn van afwikkelingsbewind en ontslag van de executeur in een nalatenschapskwestie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de verlenging van de termijn van een afwikkelingsbewind en het ontslag van de executeur. De zaak betreft de nalatenschap van de heer [erflater], die op 4 november 2017 is overleden. In zijn testament had hij [verzoekster] benoemd tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder, met de bepaling dat het afwikkelingsbewind in elk geval vijf jaar na zijn overlijden eindigt. [Verzoekster] heeft verzocht om verlenging van deze termijn, maar de kantonrechter heeft dit verzoek afgewezen. De rechthebbende, [verweerster 1], heeft het bewind inmiddels opgezegd, waardoor het afwikkelingsbewind is geëindigd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de termijn van het afwikkelingsbewind niet kan worden verlengd, omdat dit een uiterste wilsbeschikking van de erflater betreft die alleen bij testament kan worden gewijzigd.

Daarnaast heeft [verweerster 1] verzocht om [verzoekster] te ontslaan als executeur, onder verwijzing naar een ernstige verstoring van de verhouding tussen hen. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat er geen voldoende redenen zijn om [verzoekster] uit haar hoedanigheid van executeur te ontslaan. De eerdere afwijzing van een vergelijkbaar verzoek in 2019 heeft gezag van gewijsde, en de kantonrechter heeft geen aanwijzingen gevonden dat [verzoekster] tekortschiet in haar taken. De verzoeken van [verzoekster] en [verweerster 1] zijn afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd, zodat elke partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaaknummer 10034956 OV VERZ 22-7293
beschikking d.d. 2 februari 2023
op de verzoeken van:
[verzoekster]
in haar hoedanigheid van executeur en afwikkelingsbewindvoerder
wonende te [woonplaats 1]
verzoekster
gemachtigde: mr. K.G.A.C. Scheper
tegen
[verweerster 1]
wonende te [woonplaats 2]
verweerster
gemachtigde: mr. A.J.W. Vugs
en op de verzoeken van:

1.[verzoeker sub 1]

wonende te [woonplaats 3]
en
2.
[verzoeker sub 2]
in zijn hoedanigheid van testamentair bewindvoerder
wonende te [woonplaats 4]
verzoekers
gemachtigde: mr. A.J.W. Vugs
tegen
[verweerster 2] .
in haar hoedanigheid van executeur en afwikkelingsbewindvoerder
wonende te [woonplaats 5]
verweerster
gemachtigde: mr. K.G.A.C. Scheper
Partijen worden hierna kortweg [verzoekster] , [verweerster 1] en [verzoekers] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
het op 4 augustus 2022 van [verzoekster] ontvangen verzoekschrift met bijlagen 1 t/m 9;
het verweerschrift van [verweerster 1] en [verzoekers] , tevens houdende zelfstandige verzoeken, met
bijlagen 1 t/m 14;
het verweerschrift van [verzoekster] , tevens houdende een voorwaardelijk aanvullend verzoek, met bijlagen 10 t/m 19;
de akte van [verweerster 1] en [verzoekers] , met bijlagen 15 t/m 18;
de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van het geschil ter zitting van 24 november 2022.
1.2
Omdat geen van de partijen zich erover heeft uitgelaten of, gelet op het bepaalde in artikel 4:173 BW, [verweerster 1] bevoegd is om zelfstandig in deze procedure op te treden, dan wel uitsluitend door tussenkomst van [verzoekers] als haar vertegenwoordiger verweer kan voeren tegen verzoek van [verzoekster] en verzoeken tegen [verzoekster] kan indienen, wordt om proceseconomische redenen voorbij gegaan aan vragen inzake de ontvankelijkheid als gevolg van het in het belang van [verweerster 1] ingestelde testamentaire bewind.

2.De feiten

2.1
Voor de beoordeling van het geschil is het volgende van belang.
a. Op 4 november 2017 is in zijn laatste woonplaats [plaats] overleden de heer [erflater] (hierna aangeduid als erflater).
Erflater en [verzoekster] zijn van [huwelijksdatum] tot [eind huwelijksdatum] met elkaar gehuwd geweest.
Op [huwelijksdadum] is erflater in het huwelijk getreden met [naam] . Door middel van het maken van huwelijkse voorwaarden hebben erflater en [naam] iedere goederengemeenschap tussen hen uitgesloten.
Uit de relatie van erflater en [naam] werd op [geboortedag] 1998 [verweerster 1] geboren. [verweerster 1] is de enige afstammeling van erflater.
Erflater heeft opnieuw een relatie met [verzoekster] gekregen. Omstreeks juli 2014 heeft hij de echtelijke woning verlaten en op 22 februari 2016 heeft hij een verzoek tot echtscheiding ingediend.
In zijn laatste, op 28 januari 2015 verleden testament heeft erflater onder andere:
- [naam] onterft;
- [verweerster 1] en [verzoekster] benoemd tot zijn erfgenamen, ieder voor gelijke delen;
- [verzoekster] benoemd tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder van zijn nalatenschap;
- bepaald dat het afwikkelingsbewind in elk geval vijf jaren na zijn overlijden eindigt;
- een bewind ingesteld over al hetgeen door [verweerster 1] uit zijn nalatenschap wordt verkregen.
[verweerster 1] en [verzoekster] hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard.
[verzoekster] heeft haar benoeming tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder aanvaard.
i. De kantonrechter heeft bij beschikking van 23 mei 2019 de verzoeken van [verweerster 1] om
[verzoekster] te ontslaan uit de hoedanigheid van executeur en afwikkelingsbewindvoerder en een nieuwe executeur te benoemen, afgewezen. De beschikking heeft gezag van gewijsde.
[verweerster 1] heeft in een e-mail van 4 november 2022 aan (de gemachtigde van) [verzoekster] met verwijzing naar artikel 4:180 lid 2 BW het bewind opgezegd.

3.Het geschil

3.1
In haar inleidende verzoekschrift heeft [verzoekster] gevraagd om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de termijn van het afwikkelingsbewind te verlengen tot primair het moment waarop de verdeling van de nalatenschap is afgerond en subsidiair met een termijn van vijf jaren, te rekenen vanaf 4 november 2022, dan wel te verlengen met een andersluidende termijn die de kantonrechter in goede justitie juist en billijk acht.
3.2
[verweerster 1] en [verzoekers] hebben verweer gevoerd. Zij hebben, althans [verweerster 1] heeft gevraagd om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [verzoekster] niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans dit verzoek af te wijzen.
3.3
Bij wijze van zelfstandige verzoeken hebben [verweerster 1] en [verzoekers] , althans heeft [verweerster 1] verzocht om:
I. voor recht te verklaren dat [verzoekster] door tijdsverloop vanaf 4 november 2022 geen afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van erflater meer kan zijn;
II. voor recht te verklaren dat de vereffening is ingetreden als gevolg van de beneficiaire aanvaarding door de erfgenamen;
III. ex artikel 4:203 lid 1 sub a BW [notaris] als vereffenaar in de nalatenschap van erflater te benoemen, subsidiair om een nader door de kantonrechter aan te wijzen vereffenaar te benoemen;
3.4
Verder hebben [verweerster 1] en [verzoekers] , althans heeft [verweerster 1] bij wijze van voorwaardelijke verzoeken gevraagd om:
I. voor het geval dat wordt geoordeeld dat [verzoekster] nog steeds executeur is, haar met onmiddellijke ingang als executeur, althans haar als executeur en afwikkelingsbewindvoerder te ontslaan;
II. hangende het onderzoek voorlopige voorzieningen te treffen en de executeur te schorsen en voor de duur van de schorsing een door de kantonrechter aan te wijzen notaris als waarnemend executeur te benoemen en deze voor nu alsdan toestemming te verlenen tot het treffen van die maatregelen die noodzakelijk zijn om de administratie onder zich te krijgen.
3.5
[verzoekster] heeft op haar beurt verweer gevoerd tegen de zelfstandige en de voorwaardelijke verzoeken van [verweerster 1] en [verzoekers] en heeft verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, hen daarin niet ontvankelijk te verklaren, althans die verzoeken af te wijzen.
3.6
Daarnaast heeft [verzoekster] bij wijze van voorwaardelijk aanvullend verzoek verzocht om, voor het geval dat wordt geoordeeld dat haar executeurschap met het verstrijken van de vijf jaarstermijn is geëindigd, het executeurschap te verlengen tot primair het moment waarop de verdeling van de nalatenschap is afgerond, subsidiair met een termijn van vijf jaar, te rekenen vanaf 4 november 2022 dan wel te verlengen met een andersluidende termijn die de kantonrechter in goede justitie billijk acht.
3.7
[verweerster 1] en [verzoekers] hebben ook ten aanzien van dit voorwaardelijke aanvullend verzoek geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid, althans tot afwijzing daarvan.
3.8
Op de stellingen van partijen zal, voor zover dit voor de beoordeling van belang is, hierna worden ingegaan.

4.De beoordeling

Verlengen termijn afwikkelingsbewind
4.1
[verzoekster] heeft gevraagd de termijn van het afwikkelingsbewind te verlengen.
4.2
Vastgesteld wordt dat erflater in zijn op 28 januari 2015 verleden en door zijn overlijden van kracht geworden testament onder meer de volgende wilsbeschikking heeft opgenomen:

Ik stel over mijn nalatenschap in het belang van de rechthebbende een afwikkelingsbewind in, met benoeming van de executeur tot afwikkelingsbewindvoerder.
(…)
Het afwikkelingsbewind eindigt op het moment dat de verdeling van mijn nalatenschap is afgerond, en in elk geval vijf jaar na mijn overlijden.
(…)
4.3
[verzoekster] baseert haar verzoek tot verlenging van de door erflater bepaalde termijn gedurende welke het afwikkelingsbewind van kracht is op artikel 4:171 lid 2 BW waarin is bepaald dat de kantonrechter op grond van onvoorziene omstandigheden de regels omtrent het voeren van het bewind kan wijzigen. [verzoekster] heeft aangevoerd dat die onvoorziene omstandigheden erin bestaan dat de vermogensrechtelijke betrekkingen tussen erflater en [naam] nog niet volledig zijn afgewikkeld. Onder andere door een ten tijde van het indienen van het voorliggende verzoek tot verlenging van de termijn nog niet afgeronde gerechtelijke procedure tussen [verzoekster] , in haar hoedanigheid van afwikkelingsbewindvoerder, en [naam] , waarin thans nog aan de orde is de waardering van een door het gerechtshof aan de erven toe te delen onroerende zaak, kan nog niet tot volledige afwikkeling van de nalatenschap worden gekomen.
4.4
Overwogen wordt dat weliswaar uit artikel 4:171 lid 2 BW volgt dat de kantonrechter op grond van onvoorziene omstandigheden
de regelsomtrent het voeren van het bewind kan wijzigen, maar niet
de termijnwaarvoor het bewind door erflater werd ingesteld. Het wijzigen van die termijn is een uiterste wilsbeschikking die overeenkomstig artikel 4:42 lid 3 BW alleen bij testament kan worden gedaan (vgl. het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 juni 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4747, rov. 5.6). Reeds op deze grond kan het verzoek van [verzoekster] niet worden toegewezen. Van een door [verzoekster] bepleite analoge toepassing van artikel 4:150 lid 2, onder b BW (het verlengen van de termijn waarbinnen de executeur tot het beheer bevoegd blijft) kan geen sprake zijn nu het afwikkelingsbewind andere, verdergaande bevoegdheden met zich brengt dan het enkele beheer van de nalatenschapsgoederen.
4.5
Het verzoek van [verzoekster] kan bovendien niet worden toegewezen aangezien [verweerster 1] met inachtneming van de artikelen 4:180 lid 2 en 4:181 BW het bewind, dat door erflater werd ingesteld in het gemeenschappelijke belang van de beide erfgenamen [verzoekster] en [verweerster 1] , door opzegging heeft beëindigd per 5 december 2022.
4.6
Het voorgaande betekent dat hierna het verzoek van [verzoekster] om de termijn van het afwikkelingsbewind te verlengen zal worden afgewezen.
Verklaring voor recht I
4.7
Doordat het afwikkelingsbewind is geëindigd kan het verzoek van [verweerster 1] om een verklaring van recht, inhoudende dat [verzoekster] door tijdsverloop vanaf 4 november 2022 geen afwikkelingsbewindvoerder meer kan zijn van de nalatenschap van erflater, worden toegewezen.
Verklaring voor recht II
4.8
Aan de eveneens door [verweerster 1] verzochte verklaring van recht dat de vereffening is ingetreden als gevolg van de beneficiaire aanvaarding door de erfgenamen staat in de weg dat [verzoekster] , in haar hoedanigheid van executeur van de nalatenschap, in haar verweerschrift een verklaring als bedoeld in artikel 4:202 lid 1, onder a BW heeft gegeven, inhoudende dat de goederen van de nalatenschap (nog altijd) ruimschoots toereikend zijn om de schulden van de nalatenschap te voldoen. Mitsdien wordt het verzoek van [verweerster 1] afgewezen.
Benoeming vereffenaar
4.9
Het verzoek van [verweerster 1] om op de voet van artikel 4:203 lid 1, onder a BW de door haar in het verzoekschrift genoemde notaris, althans een door de rechtbank aan te wijzen persoon tot vereffenaar te benoemen kan, zoals [verweerster 1] in haar stellingen zelf erkent, door de kantonrechter niet worden toegewezen. [verweerster 1] heeft uiteindelijk ook niet gevraagd om met inachtneming van artikel 71 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dit verzoek te verwijzen naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken bij deze rechtbank, terwijl de kantonrechter geen aanleiding ziet om ambtshalve daartoe over te gaan, te meer nu [verweerster 1] aan een eventueel verzoek tot benoeming van een vereffenaar onder andere de voorwaarde verbindt dat de executele ten einde is gekomen, hetgeen thans niet het geval is.
Ontslag executeur
4.1
Met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 5 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1646) heeft [verweerster 1] betoogd dat [verzoekster] niet langer executeur van de nalatenschap is en voor het geval dat daarover anders wordt geoordeeld heeft zij verzocht om [verzoekster] met onmiddellijke ingang te ontslaan als executeur en afwikkelingsbewindvoerder.
4.11
Overwogen wordt dat de Hoge Raad in het door [verweerster 1] genoemde arrest heeft geoordeeld dat de beslissing van het gerechtshof waartegen beroep in cassatie was ingesteld en waarin het gerechtshof had overwogen dat de executeur na zijn ontslag uit die hoedanigheid geen bevoegdheden als afwikkelingsbewindvoerder meer had, niet onbegrijpelijk was. Naar het oordeel van de kantonrechter kan daaruit enkel worden afgeleid dat het ontslag van een executeur tevens betekent dat hij niet langer afwikkelingsbewindvoerder meer is. Uit het arrest volgt daarentegen niet dat het verlies van de hoedanigheid van afwikkelingsbewindvoerder mede het verlies van de hoedanigheid van executeur betekent. [verweerster 1] wordt dan ook niet gevolgd in haar standpunt dat [verzoekster] , die zoals uit het bovenstaande volgt door tijdsverloop niet langer afwikkelingsbewindvoerder is, (ook) geen executeur meer is.
4.12
Nu aldus is voldaan aan de voorwaarde dat wordt geoordeeld dat [verzoekster] nog steeds executeur is, moet het verzoek van [verweerster 1] om [verzoekster] uit die hoedanigheid te ontslaan worden beoordeeld.
4.13
Ter onderbouwing van dit verzoek heeft [verweerster 1] aangevoerd dat sprake is van gewichtige redenen, bestaande uit een ernstige verstoring van de verhouding tussen haar en [verzoekster] , terwijl de zaak complex is. Tijdens de mondelinge behandeling ter zitting heeft zij als bijkomende gronden toegevoegd de lange duur van de afwikkeling en de omstandigheid dat goederen van de nalatenschap niet op de juiste manier worden beheerd.
4.14
Overwogen wordt dat [verweerster 1] eerder een zelfde verzoek aan de kantonrechter heeft voorgelegd, die in zijn beschikking van 23 mei 2019 daarover heeft geoordeeld en dit heeft afgewezen. In het thans voorliggende verzoek heeft [verweerster 1] wederom de verhouding tussen haar en [verzoekster] aan de orde gesteld. Daarbij heeft zij gewezen op een uitspraak van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 21 november 2006 waarin dat hof oordeelde, kort gezegd, dat ernstig wantrouwen tussen erfgenamen en de executeur als een van de gewichtige redenen in de zin van artikel 4:149 lid 2 BW kan worden aangemerkt (ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ4506).
4.15
Het gerechtshof te Den Haag heeft bovengenoemde uitspraak bij beschikking van
21 september 2010 bevestigd (ECLI:NL:GHSGR:2010:BN7952). In die beschikking overwoog het hof:

Tot de gewichtige redenen die aanleiding kunnen geven voor een ontslag behoort een diepgaand, niet aanstonds weg te nemen wantrouwen van de erfgenamen in de executeurs. Dit wantrouwen dient wel gestoeld te worden op concrete en objectieve feiten. Enkel subjectieve belevenissen zijn ontoereikend voor het verlenen van het ontslag. (…) Het is aan de verzoekers, thans appellanten om feiten en omstandigheden te stellen, en bij betwisting aannemelijk te maken, die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van zodanige gewichtige redenen.
Het hof voegt hieraan toe dat ex nunc wordt geoordeeld. Er wordt derhalve rekening gehouden met feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan tijdens de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep. In het bijzonder wordt gelet op de fase waarin de afwikkeling van de nalatenschap zich bevindt ten tijde van deze beschikking.”.
4.16
Uitgaande van de laatstgenoemde maatstaf moeten de omstandigheden die tot het ontslag van [verzoekster] zouden kunnen leiden worden beoordeeld naar de huidige situatie (ex nunc), zodat voorbij wordt gegaan aan alle door [verweerster 1] aan haar verzoek ten grondslag gelegde grieven aangaande gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan voordat de kantonrechter bij beschikking van 23 mei 2019 oordeelde omtrent haar eerdere verzoek tot ontslag van [verzoekster] .
4.17
In voormelde beschikking merkte de kantonrechter op dat de in de nalatenschap gevallen coffeeshop voor [verweerster 1] een heet hangijzer was. [verweerster 1] zou die graag toegedeeld krijgen en uit de beschikking blijkt dat [verzoekster] en [verweerster 1] tijdens de voorafgaande mondelinge behandeling van het geschil afspraken hebben gemaakt opdat [verweerster 1] een bod op dit boedelactief zou kunnen uitbrengen. Vast staat dat [verzoekster] (als afwikkelingsbewindvoerder) de coffeeshop inmiddels aan zichzelf (in privé) heeft toegedeeld, tot onvrede van [verweerster 1] . [verzoekster] heeft aangevoerd dat zij niet anders kon omdat door het overlijden van erflater de exploitatievergunning was vervallen en de gemeente Tilburg, die de situatie eerder gedoogde, haar sommeerde om vóór 25 januari 2021 in privé een aanvraag voor een exploitatievergunning in te dienen, dan wel de onderneming te staken. [verweerster 1] daarentegen heeft betoogd dat niet de exploitatievergunning de reden was dat [verzoekster] de coffeeshop aan zichzelf heeft toegedeeld maar dat [verzoekster] dit heeft gedaan, enkel omdat het voor haar uiterst lucratief is om die onderneming te bezitten.
4.18
Overwogen wordt dat in de omstandigheden van het geval, waarin het voor [verzoekster] meer dan voldoende duidelijk was dat [verweerster 1] toedeling van de coffeeshop aan haar wenste en partijen gedurende een langere periode de mogelijkheden daartoe hebben beproefd, de toedeling van deze onderneming door [verzoekster] aan zichzelf in privé, begrijpelijkerwijze het vertrouwen dat [verweerster 1] in haar als executeur/afwikkelingsbewindvoerder moet kunnen hebben heeft ondermijnd. Hoewel [verzoekster] gelijk heeft waar zij heeft gesteld dat zij als afwikkelingsbewindvoerder tot die toedeling bevoegd was en [verweerster 1] zich daarbij zal hebben neer te leggen, blijkt uit de stellingen van [verzoekster] niet dat zij [verweerster 1] heeft geïnformeerd omtrent de noodzaak tot plotselinge toedeling van de coffeeshop als gevolg van de sommatie van de gemeente, noch waarom de coffeeshop uiteindelijk niet aan [verweerster 1] kon worden toegedeeld. In zoverre bestaat voldoende reden om aan te nemen dat aan de zijde van [verweerster 1] een zodanig wantrouwen jegens [verzoekster] bestaat dat dit in de visie van [verweerster 1] moet leiden tot het ontslag van [verzoekster] uit de hoedanigheid van executeur wegens gewichtige redenen.
4.19
Niettemin zal de kantonrechter niet tot het verlenen van ontslag overgaan. Het is de kantonrechter namelijk niet gebleken dat [verzoekster] te kort schiet in de uitvoering van de in de wet (artikel 4:144 lid 1 BW) en in het testament van erflater aan haar verleende taken c.q. in de uitoefening van haar bevoegdheden als executeur, noch zijn er aanwijzingen dat zij in de toekomst daarin tekort zal schieten. Bovendien zal [verzoekster] ingeval van een ontslag als mede-erfgenaam bij de afwikkeling van de nalatenschap betrokken blijven. De ernstige verstoring van de verhouding tussen [verzoekster] en [verweerster 1] die [verweerster 1] aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd wordt door een ontslag niet weggenomen. Verder zijn de door [verweerster 1] genoemde complexiteit en de lange duur van de afwikkeling van de nalatenschap geen, althans onvoldoende redenen om [verzoekster] uit de hoedanigheid van executeur te ontslaan. Gesteld noch gebleken is dat door toedoen van [verzoekster] de afwikkeling van de nalatenschap complexer is geworden of langer duurt dan nodig is. Daarbij heeft [verweerster 1] bovendien erkend dat blijkens het vermogensoverzicht van oktober 2021 er goed zicht is op de nalatenschap. [verzoekster] op haar beurt heeft aangevoerd dat er niet nog zeer veel werkzaamheden moeten worden gedaan. Ten slotte is niet gebleken dat [verzoekster] goederen van de nalatenschap niet op een juiste manier beheert, zoals [verweerster 1] als laatste aan haar verzoek ten grondslag heeft gelegd. Welke goederen door [verzoekster] niet op een voor de nalatenschap juiste wijze worden beheerd en wat de gevolgen van dat gestelde wanbeheer voor de nalatenschap zijn heeft [verweerster 1] niet toegelicht. En dat goederen van de nalatenschap op een andere wijze worden beheerd dan [verweerster 1] wil betekent niet onmiddellijk dat zij niet goed worden beheerd.
Voorlopige voorziening/schorsing executeur
4.2
Uit het vorenstaande volgt dat van een schorsing van de executeur en het treffen van voorlopige voorzieningen geen sprake kan zijn, zodat ook deze verzoeken worden afgewezen.
Verlengen termijn executeurschap
4.21
Nu niet wordt geoordeeld dat [verzoekster] door het verstrijken van een termijn van vijf jaren na het overlijden van erflater (ook) de hoedanigheid van executeur heeft verloren behoeft op haar voorwaardelijke verzoek tot verlenging van die termijn niet te worden beslist.

5.De proceskosten

5.1
Omdat partijen over en weer op vrijwel alle punten in het ongelijk zijn gesteld zullen de kosten van deze procedure worden gecompenseerd. Dit betekent dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
- wijst de verzoeken van [verzoekster] af;
- verklaart dat [verzoekster] door tijdsverloop vanaf 4 november 2022 geen afwikkelingsbewindvoerder meer kan zijn van de nalatenschap van erflater;
- wijst het door [verweerster 1] meer of anders verzochte af;
- compenseert de kosten van de procedure, aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. Eijssen-Vruwink en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 februari 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.