Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.[verzoeker sub 1]
[verzoeker sub 2]
1.Het verloop van de procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Ik stel over mijn nalatenschap in het belang van de rechthebbende een afwikkelingsbewind in, met benoeming van de executeur tot afwikkelingsbewindvoerder.
de regelsomtrent het voeren van het bewind kan wijzigen, maar niet
de termijnwaarvoor het bewind door erflater werd ingesteld. Het wijzigen van die termijn is een uiterste wilsbeschikking die overeenkomstig artikel 4:42 lid 3 BW alleen bij testament kan worden gedaan (vgl. het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 juni 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4747, rov. 5.6). Reeds op deze grond kan het verzoek van [verzoekster] niet worden toegewezen. Van een door [verzoekster] bepleite analoge toepassing van artikel 4:150 lid 2, onder b BW (het verlengen van de termijn waarbinnen de executeur tot het beheer bevoegd blijft) kan geen sprake zijn nu het afwikkelingsbewind andere, verdergaande bevoegdheden met zich brengt dan het enkele beheer van de nalatenschapsgoederen.
Tot de gewichtige redenen die aanleiding kunnen geven voor een ontslag behoort een diepgaand, niet aanstonds weg te nemen wantrouwen van de erfgenamen in de executeurs. Dit wantrouwen dient wel gestoeld te worden op concrete en objectieve feiten. Enkel subjectieve belevenissen zijn ontoereikend voor het verlenen van het ontslag. (…) Het is aan de verzoekers, thans appellanten om feiten en omstandigheden te stellen, en bij betwisting aannemelijk te maken, die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van zodanige gewichtige redenen.