ECLI:NL:RBZWB:2023:6470

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
AWB- 23_3740
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake de Wet open overheid en de beslistermijn van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 september 2023, wordt het beroep van eiser beoordeeld tegen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Eiser heeft een verzoek ingediend op basis van de Wet open overheid (Woo) op 21 mei 2023, waarin hij om openbaarmaking vraagt van diverse documenten en informatie met betrekking tot de coronamaatregelen en de aanpassing van de Wet WPG. De rechtbank oordeelt dat het beroep in eerste instantie niet-ontvankelijk was omdat eiser te vroeg in beroep was gegaan, maar later wordt vastgesteld dat het beroep toch ontvankelijk is omdat de termijn voor de minister om te beslissen inmiddels was verstreken.

De rechtbank concludeert dat de minister niet tijdig heeft beslist op het Woo-verzoek en dat het beroep kennelijk gegrond is. De minister had uiterlijk op 2 juli 2023 moeten beslissen, maar heeft dit nagelaten. De rechtbank legt de minister op om binnen twee weken na deze uitspraak alsnog een besluit te nemen, met een uiterste datum van 1 december 2023. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt het griffierecht vergoed, maar er zijn geen verdere proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3740

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat de minister volgens eiser niet op tijd heeft beslist op eisers verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo-verzoek) van 21 mei 2023 waarin eiser verzoekt om openbaarmaking van onderbouwing (bronnen en toelichting) van de cijfers/conclusies in de technische briefing van [naam 1] aan de Tweede Kamer op 26 juni 2020, al het contact (whatsapp, mail, telefoongesprekken, online meetings, verslagen van gesprekken) tussen [naam 1] , ambtenaren van het VWS en de heer [naam 2] over het komen tot de aangepaste Wet WPG die in de Eerste Kamer is voorgesteld voor toekomstige pandemieën, alle onderbouwing per maatregel die het VWS wil invoeren in de wet van de nieuwe WPG en de volledige evaluatie van de maatregelen die genomen zijn tijdens de coronapandemie in Nederland en wat het ministerie daarmee doet.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk?
3. Eiser is te vroeg in beroep gegaan. De termijn van twee weken die in de ingebrekestelling staat, was namelijk nog niet voorbij toen eiser het beroep indiende. De hoofdregel is dan dat het beroep niet-ontvankelijk is. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk kan beoordelen.
3.1.
In dit geval vindt de rechtbank dat het beroep tóch ontvankelijk is, omdat de termijn inmiddels is verstreken en de minister nog steeds geen besluit heeft genomen.
Is het beroep kennelijk gegrond?
4. Het beroep is kennelijk gegrond. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 21 mei 2023. De minister moet binnen vier weken beslissen op de aanvraag en kan deze termijn eenmalig met twee weken verlengen. [2] De minister heeft de termijn op 21 mei 2023 met twee weken verlengd. De minister had dus uiterlijk op 2 juli 2023 moeten beslissen. De termijn waarbinnen de minister moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiser heeft de minister op 3 juli 2023 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan de minister worden opgelegd?
5. Omdat de minister nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de minister dit alsnog moet doen.
5.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de minister dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen. De minister heeft uitgelegd dat hij tot 1 december 2023 nodig heeft gelet op de zeer grote hoeveelheid Woo-verzoeken met betrekking tot Covid-19-gerelateerde onderwerpen, de omvang van het onderhavig verzoek (naar verwachting meer dan 6000 te beoordelen documenten), de complexiteit om specifiek gevraagde informatie te ontsluiten, het zeer groot aantal beroepen (niet tijdig beslissen) in coronagerelateerde zaken en toezeggingen in andere juridische procedures waardoor alle verzoeken vertraging oplopen en het capaciteitsprobleem wat personeel betreft. De rechtbank heeft eerder tussen partijen een vergelijkbare uitspraak gedaan, over een Woo-verzoek, waarbij een groot deel van deze omstandigheden al dan niet is meegewogen bij het bepalen van de beslistermijn. [3] In aansluiting op de motivering van deze uitspraak vindt de rechtbank de door de minister verzochte termijn redelijk, gelet op de hoeveelheid te beoordelen documenten. Verweerder moet daarom uiterlijk op 1 december 2023 beslissen op het Woo-verzoek van eiser.
Welke dwangsom wordt aan de minister opgelegd?
6. De rechtbank bepaalt dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, de minister de onder 5.1. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de minister de onder 6. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden. Verder zijn er geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op uiterlijk 1 december 2023 alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 13 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 4.4, eerste en tweede lid, van de Wet open overheid
3.Uitspraak van deze rechtbank van 20 mei 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2809.