ECLI:NL:RBZWB:2022:2809

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
AWB- 22_1181
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op Wob-verzoek inzake coronagerelateerde documenten

In deze zaak heeft eiser op 21 februari 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) op zijn verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser had op 29 juli 2021 een Wob-verzoek ingediend, maar de minister had de beslistermijn verlengd, waardoor de beslissing uiterlijk op 23 september 2021 genomen had moeten worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat deze termijn is overschreden. Eiser heeft de minister in gebreke gesteld en vervolgens beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep versneld behandeld en op 20 mei 2022 uitspraak gedaan.

De rechtbank oordeelt dat de minister niet tijdig heeft beslist op het Wob-verzoek en dat het beroep van eiser gegrond is. De rechtbank heeft de minister opgedragen om uiterlijk op 1 december 2022 een volledig besluit te nemen op het Wob-verzoek. Tevens is de minister een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Het verzoek om schadevergoeding van eiser is afgewezen, maar de minister moet wel het griffierecht van € 184,00 aan eiser vergoeden. De rechtbank heeft het beroep voor een deel niet-ontvankelijk verklaard en het (aanvullend) beroep tegen het deelbesluit van 9 maart 2022 naar de minister verwezen ter behandeling als bezwaar.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1181 WOB

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 21 februari 2022 digitaal beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister inzake het verzoek van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen, onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 10 mei 2022. Hierbij waren aanwezig eiser, en mr. M.W.J.J. Netten en (via beeldbellen) [naam vertegenwoordiger] namens de minister.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Bij digitaal verzonden brief van 29 juli 2021 heeft eiser een Wob-verzoek ingediend bij de minister. Eiser heeft hierin het volgende verzocht:

Graag zou ik alle WOB-documentatie ontvangen (audio, video, documenten of iedere andere vormen) die er zijn over:

1. De besluitvorming van Hugo de Jonge / Het Ministerie VWS hoe om te gaan met WOB-verzoeken m.b.t. de coronacrisis/aanpak.

2. Besluitvorming/gesprekken/overleg waarom er is gekozen om WOB-verzoeken binnen VWS niet per stuk af te handelen maar dit op een andere manier te doen. Waarom is ervoor gekozen dat het ministerie zelf bepaald wanneer welke informatie op welk moment naar buiten komt?

3. Alle verslaglegging/besprekingen over de 3 WOB-verzoeken die Nieuwsuur heeft gedaan in mei 2020 en waarom deze nog steeds niet toegestuurd zijn. Wat mist er aan informatie? Hoeveel medewerkers zijn hiermee bezig? Waarom loopt het een erge vertraging op?

4. De gesprekken met o.a. het OMT waaruit de besluitvorming is gekomen om de clubs- en festivals te sluiten vanaf zaterdag 10 juli [2021].”

Bij digitaal verzonden brief van 3 augustus 2021 heeft de minister de ontvangst van het Wob-verzoek op 29 juli 2021 bevestigd, medegedeeld dat voor de Wob-verzoeken inzake het coronavirus een afwijkend werkproces wordt gevolgd en de beslistermijn van vier weken op grond van artikel 6, tweede lid, van de Wob verlengd met vier weken.
Bij digitaal verzonden bericht van 3 augustus 2021 heeft eiser de minister meegedeeld niet akkoord te gaan met het afwijkend werkproces. Onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, ECLI:NL:RBMNE:2021:2719, stelt eiser dat hij volgens de wet recht heeft op een afzonderlijke behandeling van zijn verzoek en dat de minister binnen acht weken diende te beslissen op zijn verzoek.
De minister heeft digitaal op 4 augustus 2021 aan eiser bericht de gefaseerde werkwijze nog te hanteren en zijn best te doen om de gevraagde documenten zo snel mogelijk openbaar te maken.
Bij digitaal bericht van 28 september 2021 heeft eiser de minister medegedeeld dat de beslistermijn is verstreken. Eiser verzoekt de minister om alsnog binnen twee weken een besluit te nemen op het Wob-verzoek.
Op 21 februari 2022 heeft eiser digitaal beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister op het Wob-verzoek.
De minister heeft bij brief van 8 maart 2022 een verweerschrift ingediend.
Op 6 april 2022 heeft eiser een aanvullend beroepschrift ingediend. De minister heeft daarop gereageerd met een aanvullend verweerschrift. Eiser heeft een nadere reactie ingediend.
2.
Beroep niet tijdig beslissen
2.1
Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
2.2
De minister beslist op een Wob-verzoek binnen vier weken (artikel 6, eerste lid, van de Wob). De minister ontving het Wob-verzoek op 29 juli 2021 en heeft vervolgens de beslistermijn verlengd met vier weken (artikel 6, tweede lid, van de Wob). De minister had dus uiterlijk op 23 september 2021 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. Eiser heeft de minister op 28 september 2021 in gebreke gesteld. Partijen zijn het erover eens dat de beslistermijn voor het Wob-verzoek was verstreken voordat eiser op 21 februari 2022 beroep heeft ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen op het Wob-verzoek voldoet aan de vereisten zoals gesteld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Dit brengt mee dat eiser rechtsgeldig beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.
3.
Besluitvorming
3.1
Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) [1] volgt dat het is toegestaan om in deelbesluiten op een Wob-verzoek te beslissen en dat de gefaseerde aanpak niet in strijd is met de Wob.
3.2
Eiser betwist niet (langer) dat een gefaseerde aanpak en deelbesluiten in beginsel zijn toegestaan. Ter zitting heeft eiser benadrukt dat hij de gevraagde stukken openbaar gemaakt wil zien, zodat hij inzicht krijgt in en duidelijkheid krijgt over de wijze van overleg en besluitvorming. Hij wil deze informatie kunnen controleren en als influencer en freelancejournalist het publiek kunnen informeren nu het nog actueel is. Daarom wil eiser dat de minister op korte termijn beslist op zijn verzoek.
4.
Deelbesluit 9 maart 2022
4.1
De minister heeft (hangende het beroep tegen het niet tijdig beslissen) op 9 maart 2022 een deelbesluit genomen op het Wob-verzoek. Eisers verzoek valt onder de categorie documenten inzake ‘
Overleg VWS’.Bijgevoegd is een gepersonaliseerde inventarislijst van de maanden maart, april en mei 2020 (bijlage C) waaruit blijkt welke specifieke, openbaar gemaakte documenten zien op het door eiser ingediende Wob-verzoek. Voor de maand februari 2020 zijn geen documenten aangetroffen die binnen de reikwijdte van eisers verzoek vallen.
4.2
Met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Awb wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen mede geacht te zijn gericht tegen het alsnog genomen primaire deelbesluit van 9 maart 2022. Niet gebleken is dat eiser nog belang heeft bij een beoordeling van het niet tijdig nemen van een besluit inzake openbaarmaking van documenten die zien op de maanden februari tot en met mei 2020. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het Wob-verzoek zal daarom voor zover dit ziet op gevraagde documenten van de maanden februari tot en met mei 2020 niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.3
Eiser heeft ter zitting aangevoerd het niet eens te zijn met de inhoud van het deelbesluit, omdat veel documenten niet openbaar zijn gemaakt. Dit inhoudelijke standpunt is nog onvoldoende tussen de minister en eiser uitgesproken en besproken. De rechtbank ziet daarin aanleiding het beroep voor zover gericht tegen de inhoud van het alsnog genomen deelbesluit van 9 maart 2022 te verwijzen naar de minister ter behandeling als bezwaar (artikel 6:20, vierde lid, van de Awb). Te meer, omdat met het deelbesluit nog niet volledig op het verzoek van eiser is beslist.
4.4
Dit betekent dat de rechtbank het ter zitting door eiser ingenomen standpunt, dat hij het niet eens is met de inhoud van het deelbesluit van 9 maart 2022, ingevolge artikel 6:15 van de Awb als (onvolledig) bezwaarschrift verwijst naar de minister onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender. Nu de minister ter zitting kennis heeft genomen van dit standpunt zal de rechtbank volstaan met deze mededeling.
5.
Niet tijdig beslissen
5.1
In voornoemd deelbesluit heeft de minister tevens meegedeeld dat eiser nog besluiten met bijbehorende documenten uit dezelfde categorie “
Overleg VWS”zal ontvangen van de maanden juni 2020 tot en met juli 2021. Pas dan is volledig op het Wob-verzoek beslist.
5.2
Onder overweging 3 is al vastgesteld dat de beslistermijn op het Wob-verzoek is verstreken en dat eiser rechtsgeldig beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft ingediend. Nu de minister heeft erkend dat nog niet volledig op het Wob-verzoek is beslist, is het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het Wob-verzoek voor zover dit ziet op gevraagde documenten van de maanden juni 2020 tot en met juli 2021 gegrond.
6.
Op te leggen beslistermijn
6.1
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
6.2
Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (Woo) [2] in werking getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft en dat met ingang van 1 mei 2022 besluiten op vóór de inwerkingtreding van de Woo ingediende Wob-verzoeken met inachtneming van de bepalingen van de Woo moeten worden genomen. [3]
6.3
In geval van een gegrond beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op grond van deze wet (de Woo, voorheen de Wob) of een beslissing op bezwaar tegen een dergelijk besluit waarbij nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de bestuursrechter, indien de omvang van het verzoek hiertoe aanleiding geeft, in afwijking van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb de termijn waarbinnen het bestuursorgaan alsnog een besluit bekendmaakt (artikel 8.4, eerste lid, van de Woo, voorheen artikel 15b, eerste lid, van de Wob).
6.4
De minister verzoekt de rechtbank bij het bepalen van de beslistermijn maatwerk toe te passen en een realistische termijn te stellen voor het volledig voldoen aan het Wob-verzoek van eiser. Om de ongeveer 300 ontvangen Wob-verzoeken betreffende coronagerelateerde onderwerpen zo efficiënt mogelijk te behandelen, is gekozen voor een gefaseerde aanpak, waarbij de in totaal ongeveer 1,8 miljoen documenten naar onderwerp worden gecategoriseerd en de documenten worden opgesplitst naar de maand waarin ze zijn opgesteld. Binnen de gefaseerde werkwijze kan geen voorrang worden verleend aan individuele Wob-verzoeken. Inmiddels houden honderd juristen tezamen met informatiespecialisten en administratief medewerkers zich bezig met de afhandeling van de Wob-verzoeken. Volgens de minister is het Wob-verzoek van eiser niet geschikt om buiten de gefaseerde werkwijze af te handelen, omdat de gevraagde informatie niet relatief eenvoudig te ontsluiten is en een groot aantal documenten betreft. Met zoektermen zijn namelijk ongeveer 10.000 documenten naar boven gekomen die betrekking zouden kunnen hebben op eisers Wob-verzoek. Juristen dienen deze documenten inhoudelijk te beoordelen. In het aanvullend verweerschrift van 28 april 2022 geeft de minister aan dat bij nader inzien 540 tot 2300 documenten in 18 batches (per onderwerp en per maand) onder het Wob-verzoek van eiser vallen. De minister verzoekt daarom de termijn af te stemmen op het gegeven tijdspad voor alle Wob-verzoeken over coronagerelateerde onderwerpen, leidend tot gefaseerde openbaarmaking van documenten in de komende maanden tot juni 2023.
6.5
Uit jurisprudentie van de AbRS volgt dat bij de te stellen beslistermijn een verantwoorde keuze moet worden gemaakt tussen snelheid en zorgvuldigheid. Als het bestuursorgaan dit dilemma heeft veroorzaakt, rechtvaardigt dit niet zonder meer dat zorgvuldigheid wordt opgeofferd aan snelheid. De rechter stelt een nadere termijn die niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort is. [4]
6.6
De rechtbank stelt vast dat de door de minister gehanteerde gefaseerde werkwijze voldoet aan de eisen die in genoemde jurisprudentie daaraan zijn gesteld. Dat neemt echter niet weg, dat het aan de minister is om te beslissen in hoeverre hij blijft werken met het systeem van deelbesluiten. De rechtbank heeft begrip voor het feit dat grote aantallen Wob-verzoeken moeten worden afgehandeld en acht de gestelde hoeveelheid daaronder vallende documenten aannemelijk. Ook is begrijpelijk dat het opzetten van een (computer)systeem en het uitbreiden van capaciteit en inwerken van nieuwe krachten veel tijd in beslag neemt. Daar staat echter tegenover dat op het moment van indiening van het verzoek door eiser in juli 2021 het systeem al in werking was en in september/oktober 2021 de capaciteitsuitbreiding al had plaatsgevonden, waardoor meer snelheid werd bereikt. Het is aan de minister om zijn prioriteiten te stellen, al dan niet naar aanleiding van gedane uitspraken.
6.7
Ten aanzien van het specifieke Wob-verzoek van eiser geldt naar het oordeel van de rechtbank het volgende. De rechtbank hecht belang aan het in de Wob (en Woo) neergelegde recht van eiser om overheidsinformatie op te vragen en deze binnen een afzienbare termijn te ontvangen. De beslistermijn op eisers verzoek eindigde op 23 september 2021. Ten tijde van deze uitspraak zijn dan al 8 maanden verstreken. Betreffende het tijdspad van de minister is ter zitting verklaard dat de langere termijn voor de eerstvolgende deelbesluiten in augustus en oktober 2022 voortkomt uit de grote hoeveelheid documenten die in de te beoordelen maanden juni en juli 2020 zijn opgesteld. De minister heeft echter ook verklaard dat de uiteindelijk inhoudelijk te beoordelen documenten voor het Wob-verzoek van eiser aanmerkelijk lager uitvalt dan eerst was ingeschat. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding te bepalen dat de minister uiterlijk op 1 december 2022 volledig op het Wob-verzoek van eiser dient te beslissen. De rechtbank heeft de overtuiging dat deze beslistermijn mogelijk en haalbaar is. Dat (gedeeltelijke) prioritering om aan dit Wob-verzoek te voldoen, kan betekenen dat het langer duurt voordat op andere Wob-verzoeken een besluit wordt genomen, is het gevolg van het recht dat bestaat om tegen het uitblijven van een besluit beroep in te stellen.
7.
Dwangsom
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat de minister een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Voor een extra stimulans in de vorm van een hogere dwangsom ziet de rechtbank geen aanleiding.
8.
Schadevergoeding, griffierecht en proceskosten
8.1
Het verzoek om schadevergoeding wijst de rechtbank af. Bij gebreke van voldoende onderbouwing kan naar het oordeel van de rechtbank niet gesteld worden dat sprake is van een persoonlijk en/of beroepsmatig (financieel) nadeel als gevolg van het niet tijdig beslissen op eisers Wob-verzoek.
8.2
Omdat de rechtbank het beroep (deels) gegrond verklaart, moet de minister aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
8.3
De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten van totaal € 32,68, zijnde eisers reiskosten (€ 2,68) en verletkosten (2 uur van € 15,- = € 30,-).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk voor zover dit ziet
op gevraagde documenten van de maanden februari tot en met mei 2020;
- verwijst het (aanvullend) beroep tegen het deelbesluit van 9 maart 2022 naar de
minister ter behandeling als bezwaar;
- verklaart het beroep voor het overige gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een volledig besluit
op eisers Wob-verzoek;
- draagt de minister op uiterlijk 1 december 2022 een volledig besluit op eisers
Wob-verzoek te nemen en bekend te maken;
- bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag
waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 184,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 32,68.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 20 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie AbRS, 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2346 en ECLI:NL:RVS:2021:2348.
2.Staatsblad 2021, 499, zoals gewijzigd bij de Wijzigingswet Woo, Staatsblad 2021, 500.
3.Zie AbRS, 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1223.
4.Zie AbRS, 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2346.