ECLI:NL:RBZWB:2023:6471

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 september 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
BRE - 22 _ 2551
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van bezwaar tegen een internationaal dwangbevel

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de ontvanger van 12 april 2022. De inspecteur van de belastingdienst heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en een boete opgelegd. Bij dwangbevel van 6 september 2019 is belanghebbende gelast tot betaling van het nog niet betaalde bedrag van de aanslag, te weten € 1.318, en daarbij is een bedrag van € 154 aan vervolgingskosten in rekening gebracht. Omdat betaling na betekening van het dwangbevel is uitgebleven, is op 17 november 2021 de executoriale titel van het betekende dwangbevel omgezet in een uniforme executoriale titel, die het nemen van executiemaatregelen in de woonstaat mogelijk maakt. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen het internationale dwangbevel, maar de ontvanger heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het internationale dwangbevel geen voor bezwaar vatbare beschikking is. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een uitspraak aangekondigd.

De rechtbank oordeelt dat de vrijstelling van betaling van het griffierecht terecht is verleend aan belanghebbende. De ontvanger stelt dat het bezwaar tegen het internationale dwangbevel terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat dit geen voor bezwaar vatbare beschikking is. De rechtbank komt tot de conclusie dat op basis van de Algemene wet bestuursrecht geen beroep kan worden ingesteld tegen een dwangbevel, en dat ook geen bezwaar tegen de uniforme titel kon worden ingesteld. Het verzoek van belanghebbende om schadevergoeding wordt afgewezen, omdat een veroordeling tot betaling van schadevergoeding alleen mogelijk is bij een gegrond beroep. De rechtbank wijst het beroep van belanghebbende tegen het internationale dwangbevel af en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/2551

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] (Slowakije), belanghebbende,

en

de ontvanger van de belastingdienst, de ontvanger.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de ontvanger van 12 april 2022.
1.1.
De inspecteur van de belastingdienst heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en een boete opgelegd ( [aanslagnummer] Y.290001). Bij dwangbevel van 6 september 2019 is belanghebbende gelast tot betaling van het nog niet betaalde bedrag van de aanslag, te weten € 1.318, en daarbij is een bedrag van € 154 aan vervolgingskosten in rekening gebracht (hierna: het nationale dwangbevel).
1.2.
Omdat betaling na betekening van het dwangbevel is uitgebleven, is op 17 november 2021 de executoriale titel van het betekende dwangbevel omgezet in een uniforme executoriale titel [1] , die het nemen van executiemaatregelen in de woonstaat mogelijk maakt (hierna: het internationale dwangbevel). Op het internationale dwangbevel staan een hoofdsom van € 1.318, invorderingsrente van € 184 en betekeningskosten van het dwangbevel van € 154 vermeld.
1.3.
Belanghebbende heeft geprocedeerd tegen de betekeningskosten van het nationale dwangbevel. De Hoge Raad heeft de beschikking waarbij de betekeningskosten in rekening zijn gebracht vernietigd [2] .
1.4.
Belanghebbende heeft ook bezwaar gemaakt tegen het internationale dwangbevel. De ontvanger heeft het bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 12 april 2022 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het internationale dwangbevel geen voor bezwaar vatbare beschikking is.
1.5.
Een onderzoek ter zitting is, met instemming van partijen, achterwege gebleven.
1.6.
De rechtbank heeft het onderzoek bij brief van 4 augustus 2023 gesloten en een uitspraak aangekondigd.

Beoordeling van het geschil

Vooraf; griffierecht
2. Belanghebbende heeft een (voorlopige) vrijstelling van betaling van het griffierecht gekregen vanwege betalingsonmacht en dus geen griffierecht betaald. Naar het oordeel van de rechtbank is de vrijstelling van betaling van het griffierecht terecht aan belanghebbende verleend. Belanghebbende hoeft dus geen griffierecht te betalen voor deze beroepsprocedure.
Ontvankelijkheid bezwaar
3. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de ontvanger zijn bezwaar tegen het internationale dwangbevel ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Naar de rechtbank begrijpt is het internationale dwangbevel volgens belanghebbende op basis van de Richtlijn 2010/24/EU [3] en de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1189/2011 [4] wel een voor bezwaar en beroep vatbare beschikking en moet zijn bezwaar inhoudelijk worden beoordeeld.
3.1.
De ontvanger stelt zich op het standpunt dat het bezwaar tegen het internationale dwangbevel terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Volgens de ontvanger is het internationale dwangbevel geen voor bezwaar vatbare beschikking en heeft belanghebbende alleen de mogelijkheid om tegen de tenuitvoerlegging van het internationale dwangbevel verzet aan te tekenen op basis van artikel 17 van de Invorderingswet 1990. De ontvanger voert aan dat de Richtlijn 2010/24/EU en de Uitvoeringsverordening 1189/2011 alleen de rechtsmacht toewijzen aan de verzoekende of aangezochte staat en geen regeling geven over het maken van bezwaar tegen een internationaal dwangbevel.
Beoordeling door de rechtbank
3.2.
Op basis van artikel 33 van de Wet wederzijdse bijstand in de EU bij invordering van belastingschulden en enkele andere schuldvorderingen 2012 (Wwb 2012) kan onze Minister een verzoek doen aan een andere lidstaat voor de invordering van belastingschulden, waarvan het bedrag ten minste € 1.500 bedraagt. Een dergelijk verzoek om invordering dient te zijn vergezeld van een uniformele titel, die voldoet aan de in of krachtens de Richtlijn 2010/24/EU gestelde voorwaarden (het zogenoemde internationale dwangbevel). [5] Over geschillen in verband de uniforme titel wordt beslist overeenkomstig de in de verzoekende lidstaat geldende rechtsregels. [6] Dat betekent dat in dit geval een geschil over de uniforme titel wordt beslist overeenkomstig de in Nederland geldende rechtsregels. De vraag ligt voor of belanghebbende op basis van die regels bezwaar en beroep kon instellen tegen de uniforme titel zoals hij dat heeft gedaan of dat hij op andere wijze daartegen had moeten opkomen.
3.3.
Op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan tegen een dwangbevel geen beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter. [7] Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor de uniforme titel, aangezien de uniforme titel de inhoud van de oorspronkelijke executoriale titel weerspiegelt en de basis vormt voor invorderingsmaatregelen en conservatoire maatregelen in de aangezochte lidstaat [8] . Dat betekent dat ook geen bezwaar tegen de uniforme titel (het internationale dwangbevel) kon worden ingesteld. [9] De inspecteur heeft het bezwaar om die reden terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank komt daarom niet toe aan een inhoudelijke behandeling van het geschil. Indien belanghebbende tegen de uniforme titel wil opkomen, dient hij verzet in te stellen bij de civiele rechter [10] .
Verzoek om schadevergoeding
3.4.
Belanghebbende verzoekt om een schadevergoeding in verband met de handelwijze van de belastingdienst bij het uitbrengen van het internationale dwangbevel, vanwege de kosten die hij heeft moeten maken om tegen het internationale dwangbevel op te komen, en in verband met reputatieschade die hij heeft geleden bij onder meer de Slowaakse belastingdienst en de Slowaakse bank door de uitvaardiging van het internationale dwangbevel.
3.5.
De rechtbank wijst het verzoek van belanghebbende om een schadevergoeding af. Veroordeling tot betaling van schadevergoeding door de bestuursrechter is namelijk alleen mogelijk bij een gegrond beroep. [11] Artikel 8:88 van de Awb waar belanghebbende een beroep op doet, is nog niet in werking getreden voor een geschil als dit. Voor zover belanghebbende verzoekt om een vergoeding van immateriële schade in verband met spanning en frustratie door de duur van de procedure, wijst de rechtbank ook dit verzoek af. De redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep van twee jaren is niet overschreden.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep van belanghebbende gericht tegen het internationale dwangbevel is ongegrond. Het verzoek om een schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om een schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 15 september 2023 door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’sHertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.In overeenstemming met artikel 12 van de Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen (Richtlijn 2010/24/EU).
2.Hoge Raad 26 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:785.
3.Richtlijn 2010/24/EU van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen.
4.Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1189/2011 van de Commissie van 18 november 2011 tot vaststelling van nadere voorschriften voor sommige bepalingen van Richtlijn 2010/24/EU van de Raad betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen.
5.Artikel 33, tweede lid, van de Wwb 2012.
6.Artikel 47, eerste lid, van de Wwb 2012. Vgl. ook artikel 14, eerste lid, van de Richtlijn 2010/24/EU.
7.Artikel 8:4, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Awb.
8.Artikel 12 van de Richtlijn 2010/24/EU
9.Artikel 7:1 van de Awb.
10.Artikel 17 van de Invorderingswet 1990.
11.Artikel 8:73 van de Awb. Dit wetsartikel is nog van toepassing op basis van overgangsrecht waarin is voorzien bij de invoering van titel 8.4 van de Awb, te weten artikel V van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Stb. 2013, 50) in samenhang bezien met de omstandigheid dat artikel 4:126 van de Awb nog niet in werking is getreden (vgl. Stb. 2013, 162).