In deze civiele procedure, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de vraag centraal of de gedaagde partij, [gedaagde], verplicht is om meerwerk te vergoeden dat door de eiser, [eiser], is gefactureerd. De zaak betreft een aannemingsovereenkomst voor het realiseren van een uitbouw aan de woning van [gedaagde]. De eiser vordert betaling van verschillende bedragen die verband houden met meerwerk en andere kosten, terwijl de gedaagde zich verzet tegen deze vorderingen en in reconventie schadevergoeding eist wegens slordig werk van de eiser.
De procedure begon met een tussenvonnis op 15 februari 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 29 juni 2023. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser werkzaamheden heeft verricht die niet onder de overeengekomen richtprijs vielen, en dat de gedaagde niet tijdig is geïnformeerd over de noodzaak van prijsverhogingen. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde niet hoeft te betalen voor de gevorderde kosten van het meerwerk voor elektra, omdat er geen duidelijke toestemming was gegeven voor de extra werkzaamheden. Echter, voor andere meerwerkposten, zoals het boeiboord van de garage en aanpassingen aan de muren, oordeelt de kantonrechter dat de gedaagde deze kosten wel moet vergoeden.
In reconventie heeft de gedaagde schadevergoeding gevorderd wegens de slechte staat van de tuin na de werkzaamheden van de eiser. De kantonrechter oordeelt dat de eiser in beginsel schadeplichtig is, maar matigt de gevorderde schadevergoeding tot een redelijk bedrag. Uiteindelijk wordt de gedaagde hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 3.791,98 aan de eiser, terwijl de eiser in reconventie € 2.800,00 aan de gedaagde moet betalen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.