ECLI:NL:RBZWB:2023:6531

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
16 september 2023
Zaaknummer
10261339 \ CV EXPL 22-4041 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aannemingsovereenkomst en meerwerk in civiele procedure met betrekking tot prijsverhoging en schadevergoeding

In deze civiele procedure, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de vraag centraal of de gedaagde partij, [gedaagde], verplicht is om meerwerk te vergoeden dat door de eiser, [eiser], is gefactureerd. De zaak betreft een aannemingsovereenkomst voor het realiseren van een uitbouw aan de woning van [gedaagde]. De eiser vordert betaling van verschillende bedragen die verband houden met meerwerk en andere kosten, terwijl de gedaagde zich verzet tegen deze vorderingen en in reconventie schadevergoeding eist wegens slordig werk van de eiser.

De procedure begon met een tussenvonnis op 15 februari 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 29 juni 2023. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser werkzaamheden heeft verricht die niet onder de overeengekomen richtprijs vielen, en dat de gedaagde niet tijdig is geïnformeerd over de noodzaak van prijsverhogingen. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde niet hoeft te betalen voor de gevorderde kosten van het meerwerk voor elektra, omdat er geen duidelijke toestemming was gegeven voor de extra werkzaamheden. Echter, voor andere meerwerkposten, zoals het boeiboord van de garage en aanpassingen aan de muren, oordeelt de kantonrechter dat de gedaagde deze kosten wel moet vergoeden.

In reconventie heeft de gedaagde schadevergoeding gevorderd wegens de slechte staat van de tuin na de werkzaamheden van de eiser. De kantonrechter oordeelt dat de eiser in beginsel schadeplichtig is, maar matigt de gevorderde schadevergoeding tot een redelijk bedrag. Uiteindelijk wordt de gedaagde hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 3.791,98 aan de eiser, terwijl de eiser in reconventie € 2.800,00 aan de gedaagde moet betalen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10261339 \ CV EXPL 22-4041
Vonnis van 6 september 2023
in de zaak van
[eiser] , T.H.O.D.N. [bedrijf eiser]
,
te [plaats01] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M.J.S. Spanjersberg,
tegen

1.[gedaagde 1] ,2. [gedaagde 2] ,

beiden wonende te [woonplaats01] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde] in mannelijk enkelvoud,
gemachtigde: Stichting Achmea Rechtsbijstand.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 februari 2023
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
- de mondelinge behandeling van 29 juni 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staan de volgende feiten vast:
  • Op 16 maart 20211 is een overeenkomst tot aanneming van werk tot stand gekomen, waarbij [eiser] zich heeft verbonden tot het realiseren van een uitbouw aan de woning van [gedaagde] en om aanpassingen te doen aan de garage.
  • Op 30 december 2021 is het werk bevestigd voor een bedrag van in totaal
€ 67.961,77 inclusief btw. Dit betrof een vaste prijs, uitgezonderd stelposten, en is opgesteld aan de hand van een begroting.
  • Op 17 januari 2022 is [eiser] met de werkzaamheden gestart en op 23 maart 2022 is het werk aan [gedaagde] opgeleverd.
  • In het e-mailbericht van 2 januari 2022 van [gedaagde] aan [eiser] is, voor zover het volgende bericht:
- We hebben inmiddels begrepen dat onze meterkast zal moeten worden aangepast i.v.m. de krachtstroom. Regelen jullie dit, of kan ik hier het beste zelf contact voor opnemen met Enexis.
- Ook zal naar mijn verwachting de stoppenkast moeten worden vervangen (i.v.m. aantal groepen). Kan de elektricien deze meenemen in zijn offerte?
  • Op 28 maart 2022 heeft [eiser] aan [gedaagde] per e-mailbericht de factuur met [nummer01] voor meerwerk ad € 5.980,36 inclusief btw gestuurd.
  • Bij e-mailbericht van 4 april 2022 is aan [gedaagde] de factuur met [nummer02] betreffende de afrekening elektra ad € 5.459,42 inclusief btw gestuurd. Van deze factuur heeft [gedaagde] uiteindelijk een bedrag van € 3.993,00 betaald.
  • Op 9 april 2022 heeft [gedaagde] per e-mailbericht gereageerd op de meerwerkfactuur en de factuur betreffende de elektra.
  • Op 30 mei 2022 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] nog tot betaling van
€ 7.150,33 gesommeerd.
  • Bij brief van 13 juni 2022 is namens [gedaagde] aangegeven dat alleen een bedrag van
  • € 1.929,00 inclusief btw erkend wordt; de post elektra is door betaling van € 3.993,00 inclusief btw afgewikkeld.

3.Het geschil

In conventie:
3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van
  • € 1.466,42 inclusief btw voor de elektra, € 1.929,00 inclusief btw voor het meerwerk en € 3.664,16 inclusief btw voor het meerwerk, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van verzuim tot aan de datum van de algehele voldoening, binnen drie dagen na dagtekening vonnis, althans binnen in goede justitie te bepalen periode;
  • de wettelijke rente over € 3.993,00 inclusief btw voor de elektra, voor de periode van verzuim tot betaling, binnen drie dagen na dagtekening vonnis;
  • € 727,98 aan buitengerechtelijke incassokosten;
met veroordeling in de proceskosten en de nakosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 15e dag indien de kosten niet binnen de termijn zijn voldaan.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
In reconventie:
3.3.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een schadevergoeding van € 4.854,04, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum indienen van de vordering in reconventie, met veroordeling in de proceskosten.
3.4.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] dan wel te matigen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure en de wettelijke rente daarover.

4.De beoordeling

In conventie
4.1.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij meerwerk heeft gefactureerd, omdat werkzaamheden zijn verricht die niet onder de overeengekomen richtprijs vielen.
[eiser] stelt dat hij zijn verplichtingen volledig is nagekomen maar dat [gedaagde] heeft verzuimd om de facturen volledig te betalen, waardoor hij tevens de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is geworden.
4.2.
[gedaagde] voert verweer op de hierna te vermelden gronden.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is met partijen het gevorderde meerwerk uitgebreid besproken, aan de hand van het e-mailbericht van 9 april 2023 van [gedaagde] , gevoegd als productie 5 bij de dagvaarding. Daarbij overweegt de kantonrechter dat op grond van artikel 7:752 bij overeenkomsten waarin een richtprijs is bepaald, de opdrachtgever een redelijke prijs is verschuldigd, welke richtprijs met niet meer dan 10% mogen worden overschreden, tenzij de aannemer de opdrachtgever zo tijdig mogelijk voor de waarschijnlijkheid van een verdere overschrijding heeft gewaarschuwd, om hem de gelegenheid te geven het werk alsnog te beperken of te vereenvoudigen (lid 2). Op grond van artikel 7:755 BW kan een aannemer in geval van door de opdrachtgever gewenste toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk slechts dan een verhoging van de prijs vorderen, wanneer hij de opdrachtgever tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging, tenzij de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen.
4.4.
In het navolgende zal de meerwerkfactuur per post worden besproken.
De elektra
4.5.
[eiser] stelt dat in de tussen partijen gesloten overeenkomst een stelpost is opgenomen van € 3.630,00 voor de elektra. Op 2 januari 2022 heeft [gedaagde] aangegeven dat de meterkast moest worden aangepast en dat de stoppenkast moest worden vervangen. [eiser] heeft dit verzoek doorgezet naar de elektricien, waarbij [eiser] [gedaagde] mondeling heeft gewezen op een daaruit voortvloeiende prijsverhoging. Daarnaast had [gedaagde] ook moeten begrijpen dat dit zou leiden tot meerwerk, aldus [eiser] .
4.6.
[gedaagde] stelt dat partijen niet precies hebben afgesproken welke werkzaamheden onder de stelpost zouden vallen en hij betwist opdracht te hebben gegeven tot vervanging van de meterkast; er is slechts gevraagd om een offerte. Vervolgens worden er, naar hij stelt, zonder overleg werkzaamheden uitgevoerd en is een bedrag gefactureerd van 1,5 keer de stelpost. [gedaagde] betwist dat de factuur van de elektricien een redelijke vergoeding zou zijn voor de uitgevoerde werkzaamheden en geleverde materialen.
4.7.
Tijdens de mondelinge behandeling is onweersproken gebleven dat een stelpost van € 3.630,00 in de overeenkomst was opgenomen voor elektra, maar dat deze stelpost niet was bedoeld om de meterkast te vervangen. De gevorderde meerprijs van € 1.466,42 boven op de stelpost ziet volgens [eiser] op de groepenkast, benodigde bedrading, kabels en toebehoren, arbeid en werkzaamheden van [eiser] zelf. Gebleken is dat [gedaagde] van de factuur van het elektra van € 5.459,42 inclusief btw een bedrag van € 3.993,00 inclusief btw betaald.
4.8.
Naar het oordeel van de kantonrechter is niet komen vast te staan dat [gedaagde] aan [eiser] de opdracht heeft gegeven tot het vervangen van de meterkast. Weliswaar hebben partijen erover gesproken en is door [gedaagde] gevraagd om een offerte, maar van enige blijk van toestemming tot het verrichten van de werkzaamheden is geen sprake. Dat blijkt ook niet uit het e-mailbericht van 2 januari 2022, waarnaar door [eiser] wordt verwezen. Dit brengt mee dat het verweer van [gedaagde] slaagt en hij derhalve niet hoeft te betalen voor de gevorderde kosten van het meerwerk voor elektra. Immers, indien een opdrachtgever niet bekend is met meerwerk, kan deze persoon redelijkerwijs ook niet bekend zijn met extra kosten en hoefde deze ook de noodzaak daarvan niet te begrijpen. Nu in dit geval onbetwist is vast komen te staan dat in de stelpost niet begrepen was de kosten voor de meterkast en wel is gesproken over een op te maken offerte, is de kantonrechter van oordeel [gedaagde] wel een redelijke prijs ex artikel 7:752 BW verschuldigd is, zijnde 10 % van de stelpost. Dit brengt mee dat nu dit bedrag, te weten € 3.993,00, al door [gedaagde] is betaald, het resterende gevorderde meerwerk zal worden afgewezen.
Boeiboord garage
4.9.
In de meerwerkfactuur zit een post € 594,71 betreffende het boeiboord van de garage. [eiser] stelt dat de garage geen boeiboord had en dat tijdens het werk zou worden bepaald of het metselwerk zou worden doorgetrokken of dat hout/trespa zou worden toegepast. Volgens hem kon tevoren geen inschatting worden gemaakt of in de originele situatie sprake was van een ijzeren hoeklijn, houten balk of betonbalk en daarom is ook geen stelpost opgenomen. In overleg met [gedaagde] is vervolgens gekozen voor hout, aldus [eiser] .
[gedaagde] betwist dit onderdeel van de factuur, omdat de werkzaamheden geacht worden in de begroting te zijn opgenomen.
4.10.
De kantonrechter stelt met [gedaagde] vast dat het boeiboord als zodanig niet in de begroting is opgenomen. Dit betekent echter niet zonder meer dat daarover tussen partijen niets zou zijn afgesproken. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] niet dan wel onvoldoende de door [eiser] geschetste gang van zaken weersproken dat tijdens het werk zou worden bezien hoe dit onderdeel van de garage zou worden afgewerkt. Evenmin is weersproken dat in overleg met [gedaagde] is gekozen voor een houten boeiboord. Gelet op deze omstandigheid had [gedaagde] mogen begrijpen dat de afwerking van de garage tot extra kosten zou leiden, zodat [gedaagde] voor deze meerwerkpost dient te betalen.
Zaag- en hakwerk muur schuur en metselwerk
4.11.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen toegelicht dat [eiser] en [gedaagde] tijdens het werk hebben gesproken over enkele aanpassingen aan de oorspronkelijke plannen van de keuken, berging en garage. Dit overleg heeft geleid tot diverse aanpassingen namelijk het weghalen van een stuk (buiten)muur vanwege de slechte isolatie waarna deze opnieuw is opgemetseld. Er is een latei geplaatst, een muur verder doorgetrokken en de schuine muur is verschoven. Tot slot is de deur verplaatst, met plaatsing van een nieuw kozijn. [gedaagde] heeft erkend dat met deze extra werkzaamheden ingestemd, maar stelt dat
[eiser] niet heeft gesproken over kosten van meerwerk, zodat hij het opgevoerde meerwerk niet verschuldigd is, aldus [gedaagde] .
4.12.
De kantonrechter stelt vast dat niet in geschil is dat partijen tijdens het overleg over de aanpassingen en de uitvoering daarvan niet met elkaar hebben gesproken over meerkosten. Echter, gelet op de feitelijke gang van zaken rondom de aanpassing van de oorspronkelijke plannen en het uitvoerige overleg daarover tussen partijen, had [gedaagde] in dit geval moeten begrijpen dat de werkzaamheden zouden leiden tot extra kosten, zeker gezien de aard van de aanpassingen: de plaatsing van een latei, een nieuw kozijn, het doortrekken en opnieuw opbouwen van muren. Naar het oordeel van de kantonrechter dient [gedaagde] deze kosten van meerwerk dan ook volledig te voldoen, zijnde een bedrag van in totaal € 3.039,97.
Puincontainer
4.13.
[eiser] stelt dat in de begroting een post puincontainer is opgenomen, zijnde
2 stuks containers. Vanwege het meerwerk was echter een extra puincontainer benodigd. [gedaagde] betwist deze post, omdat in de begroting is niet vermeld hoeveel containers [eiser] had ingecalculeerd.
4.14.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken partijen tijdens het werk zijn afgeweken van de oorspronkelijke plannen, hetgeen heeft geleid tot extra puin vanwege de afbraak van een muur, die tevoren niet was voorzien in de plannen (zie rechtsoverweging 4.11 en 4.12). Verder is onbetwist gebleven dat er 3 stuks puincontainers zijn gebruikt voor de afvoer. Gelet op deze omstandigheid had [gedaagde] kunnen begrijpen dat dit tot extra kosten zou leiden. De kantonrechter acht het daarom redelijk dat [gedaagde] de extra kosten ad € 157,30 voor zijn rekening neemt.
Kalkzandsteen demonteren
4.15.
In de begroting is opgenomen de post ‘wand verplaatsen schuur’. [eiser] stelt dat het demonteren van de kalkzandstenen muur ziet op andere werkzaamheden, namelijk slopen, en dat dit daarom als meerwerk is gefactureerd. [gedaagde] voert daartegen verweer.
4.16.
Bij de uitleg van de afspraken tussen partijen komt het aan op hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid, en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de zogenoemde Haviltex-norm). Daarbij spelen alle omstandigheden van het geval een rol.
[eiser] heeft tijdens de zitting toegelicht dat deze meerwerkpost ziet op de sloop van de muur die is verplaatst, de sloop wordt afzonderlijk in rekening gebracht en valt niet onder ‘wand verplaatsen schuur’. De kantonrechter kan de redenering van [gedaagde] volgen dat hij bij de in de begroting opgenomen post ‘wand verplaatsen muur’ ervan uit is gegaan dat daarin tevens de sloop van de muur was verdisconteerd. Bij het verplaatsen van een muur hoort ook het weghalen. Gelet hierop, alsook een redelijke uitleg van de tussen partijen gemaakte afspraken en een tekstuele uitleg van het begrip verplaatsen, is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] in dit geval niet hoefde te begrijpen dat de sloop van de muur als afzonderlijke meerwerkpost zou worden doorberekend. Bij het verwijderen van een muur om deze vervolgens op een andere plek op te bouwen hoort noodzakelijkerwijs ook het slopen van de oorspronkelijke muur. De kantonrechter zal deze meerwerkpost dan ook buiten beschouwing laten.
Conclusie
4.17.
Op grond van het vorenstaande acht de kantonrechter van het totale meerwerk een bedrag van in totaal € 3.791,98 inclusief btw toewijsbaar (€ 594,71 + € 3.039,97 + € 157,30). De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
4.18.
De gevorderde rente over de hoofdsom kan slechts worden toegewezen met ingang van de datum van dagvaarding. Er is namelijk niet toegelicht wat de verzuimdatum is en waarom de rente met ingang van de gevorderde ingangsdatum verschuldigd is.
4.19.
[eiser] heeft € 727,98 aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd, gebaseerd op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu niet gebleken is dat in de aanmaning aan de gedaagde partij een betalingstermijn van 14 dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
In reconventie:
4.20.
[gedaagde] legt aan zijn reconventionele vordering tot schadevergoeding ten grondslag dat [eiser] de aannemingsovereenkomst niet deugdelijk is nagekomen door dusdanig slordig te werken dat de gehele tuin is besmeurd, waardoor schade is ontstaan. Als [eiser] niet netter had kunnen werken, had hij moeten afdekken of [gedaagde] verzoeken de tuin af te dekken. [gedaagde] stelt dat hij de schade niet meer had kunnen beperken, omdat op het moment dat
[eiser] aangaf dat er meer werkruimte nodig was, het terras vol lag met bouwmaterialen.
4.21.
[eiser] betwist dat hij schadeplichtig is, omdat partijen hadden afgesproken dat [gedaagde] het tegelwerk zou verwijderen. Voor zover [eiser] wel schadeplichtig is, voert hij verweer tegen de hoogte van de door [gedaagde] overgelegde offerte. Er dient bij de berekening van de schade rekening te worden gehouden met nieuw voor oud en daarnaast vindt het bedrag van € 2.560,00 aan manuren te hoog.
4.22.
Vast staat dat [gedaagde] voor de start van de aanbouw de tegels heeft weggehaald tot 1 rij buiten de geplande aanbouw. Verder staat vast dat [eiser] op de eerste werkdag had aangegeven dat [gedaagde] te weinig ruimte had vrijgemaakt voor de verbouwing. Volgens [gedaagde] kon hij op dat moment niet verder met het verwijderen van de tegels vanwege eigen werkzaamheden. Op een later moment wilde [gedaagde] alsnog de tuin vrij maken, maar dat was niet meer mogelijk vanwege de aanwezigheid van bouwmaterialen. Dit is door [eiser] ook niet weersproken. Na afloop van het werk waren het terras kunstgras en de bloembakken besmeurd met metselspecieresten en er waren spetters op de schutting. Ook de tegels die er door [gedaagde] wel waren uitgehaald, waren besmeurd met specie.
4.23.
[gedaagde] heeft als productie 9 bij de eis in reconventie foto’s in het geding gebracht waaruit de staat van de tuin voorafgaand en na de werkzaamheden kan worden afgeleid. De kantonrechter constateert met [gedaagde] dat [eiser] de tuin niet netjes heeft achtergelaten. Het gras ligt vol puin en cement en ook de tegels en bloembakken zijn besmeurd. Van een verbouwing kan worden verwacht dat sprake is van enige vervuiling langs de bouw, maar niet in deze mate. Het had op de weg van [eiser] gelegen om de tuin verder af te dekken met zeil zodat schade kon worden voorkomen. [gedaagde] was bereid om de tegels kort na aanvang van de bouw verder te verwijderen, maar onbetwist is vast komen te staan dat dit vanwege de aanwezigheid bouwmaterialen niet meer mogelijk was. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat van [eiser] had mogen worden verwacht netter te werken dan wel schade te voorkomen, zodat hij in beginsel schadeplichtig is.
4.24.
[gedaagde] heeft een offerte in het geding gebracht, waarbij de kosten voor herstel is begroot op € 4.854,04 inclusief btw (exclusief 1 rij tegels). Daarbij is uitgegaan van een bedrag van € 2.560,00 exclusief btw (€ 3.097,60 inclusief btw) aan manuren, welk bedrag door [eiser] is betwist. De kantonrechter is met [eiser] van oordeel dat een dergelijke kostenpost aan manuren, gelet op de grootte van de tuin, buitensporig hoog is. Uitgaande van drie dagen werk tegen een uurloon van € 40,00 – een naar het oordeel van de kantonrechter redelijk uurloon - acht de kantonrechter een bedrag van € 1.000,00 exclusief btw (€ 1.210,00 inclusief btw) aan manuren reëel. De offerte is voor het overige niet weersproken, zodat de kantonrechter uitgaat van een bedrag van € 2.699,54 exclusief btw (€ 4.259,54 minus € 2.560,- plus € 1.000,-), ofwel € 3.266,44 inclusief btw. Op dit bedrag dient, overeenkomstig het standpunt van [eiser] , een correctie te worden toegepast vanwege afschrijving nieuw voor oud. De kantonrechter acht in dit geval en correctie van 10 % redelijk. Daarnaast wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat [gedaagde] de kosten van 1 rij tegels voor zijn rekening neemt. Op grond van het voorgaande acht de kantonrechter een bedrag van in redelijkheid € 2.800,00 aan schadevergoeding toewijsbaar.
4.25.
De gevorderde wettelijke rente is niet weersproken en zal worden toegewezen.
Proceskosten
In conventie en in reconventie:
4.26.
Omdat beide partijen zowel in conventie als in reconventie gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit betekent dat ieder ook de nakosten voor zijn rekening dient te nemen.

5.De beslissing

De kantonrechter
In conventie:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] hoofdelijk om aan [eiser] te betalen een bedrag van
€ 3.791,98 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 30 december 2022 tot de dag van volledige betaling,
In reconventie:
5.2.
veroordeelt [eiser] aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 2.800,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 19 juni 2023, tot de dag van volledige betaling,
In conventie en in reconventie:
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2023.