ECLI:NL:RBZWB:2023:6545

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5781
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een handhavingsverzoek inzake bestemmingsplan overtredingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 september 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om handhavend op te treden tegen overtredingen van het bestemmingsplan op een perceel te Gilze en Rijen beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. I.E.F.M. Delahaije, heeft op 12 december 2022 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn handhavingsverzoek. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen heeft op 1 december 2022 het verzoek afgewezen, wat heeft geleid tot deze rechtszaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser eigenaar is van meerdere percelen en dat er op het perceel van de derde partij, die ook betrokken is in deze zaak, overtredingen van het bestemmingsplan zijn geconstateerd. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, omdat het college niet op goede gronden heeft afgezien van handhaving. De rechtbank oordeelt dat het college had moeten optreden tegen de overtredingen, waaronder het wonen in een bijgebouw zonder vergunning en het overschrijden van het toegestane bebouwingsoppervlak.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het handhavingsverzoek van eiser. Tevens moet het college het betaalde griffierecht vergoeden en een proceskostenvergoeding van € 1.674,- aan eiser betalen. De rechtbank legt ook een dwangsom op van € 100,- per dag aan het college, tot een maximum van € 10.000,-, voor het geval de termijn voor het nemen van een nieuw besluit niet wordt gehaald.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5781 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats ] , eiser

(gemachtigde: mr. I.E.F.M. Delahaije),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen, het college
( [gemachtigde 1] ).
Als derde-partij nemen aan de zaak deel: [naam 1] en [naam 2] uit [plaats ] (hierna: derde partij).
( [gemachtigde 2] )

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om handhavend op te treden tegen diverse overtredingen van het bestemmingsplan op het [perceel 1] te [plaats ] .
1.1
Eiser heeft op 12 december 2022 beroep ingediend wegens het niet tijdig beslissen op zijn handhavingsverzoek. Met het bestreden besluit van 1 december 2022, verzonden op 19 december 2022, heeft het college alsnog beslist en het verzoek om handhaving afgewezen.
1.2
Eiser heeft het beroep met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) [1] voortgezet [2] .
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 24 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser met zijn gemachtigde, de gemachtigde van het college met mr. J.C. Stouten en derde partij met hun gemachtigde.
Wat zijn de feiten?
2. Eiser is eigenaar van de percelen [perceel 2] , [perceel 3] en [perceel 4] te [plaats ] . Derde partij woont op het naastgelegen [perceel 1] te [plaats ] .
2.1
Op 17 maart 2022 heeft een controle plaatsgevonden op het perceel van derde partij. Uit het controlerapport volgt dat sprake is van overtredingen van het bestemmingsplan ‘Woongebied [plaats ] 2012’. De woning is aan de achterzijde uitgebouwd met twee woonlagen en er wordt gewoond in een bijgebouw.
2.2
Op 21 april 2022 heeft derde partij een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het uitbreiden van de woning aan de achterzijde. Bij brief van 15 juni 2022 heeft het college derde partij laten weten de (tijdelijke) bewoning [3] van het bijgebouw op het perceel onder voorwaarden te zullen gedogen.
2.3
Bij brief van 2 september 2022 heeft eiser een verzoek om handhaving ingediend.
2.4
Bij brief van 10 november 2022 heeft het college het voornemen om het verzoek tot handhaving af te wijzen aan eiser kenbaar gemaakt. Eiser heeft hierop een zienswijze ingediend.
2.5
Bij besluit van 1 december 2022 (bestreden besluit) heeft het college het verzoek om handhaving van eiser afgewezen.
2.6
Bij besluit van 8 december 2022 heeft het college aan derde partij een omgevingsvergunning verleend voor het vergroten van de woning op het adres [perceel 1] te [plaats ] . Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij besluit van 7 juni 2023 heeft het college de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en de omgevingsvergunning onder aanvulling van de motivering in stand gelaten. Eiser heeft geen beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden heeft afgezien van handhaving zoals dat door eiser is verzocht. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Waarop ziet het handhavingsverzoek van eiser?
5. De rechtbank stelt vast dat eiser op 2 september 2022 het college heeft verzocht om tegen vier door hem gestelde overtredingen op het [perceel 1] te [plaats ] handhavend op te treden. Het gaat om het wonen in een bijgebouw, het bouwen van dit bijgebouw zonder omgevingsvergunning, het uitbouwen van het hoofdgebouw en het overschrijden van het maximaal toegestane bebouwingsoppervlak op het perceel.
5.1
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) – de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken – geldt vanwege het algemeen belang dat gediend is met handhaving dat het bestuursorgaan dat bevoegd is om in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag dit van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien een concreet zicht op legalisatie bestaat of als handhavend optreden zo onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. [4]
5.2
De rechtbank zal hierna beoordelen of inderdaad sprake is van een overtreding én – als dat het geval is – of het college op goede gronden van handhavend optreden heeft afgezien.
Het (tijdelijk) wonen in het bijgebouw
6. Eiser heeft aangevoerd dat het bewonen van een bijgebouw niet alleen in strijd is met het bestemmingsplan maar ook met andere wet- en regelgeving waaronder regels die zien op brandveiligheid.
6.1
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake meer is van een overtreding. Bij brief van 15 juni 2022 is immers besloten om het wonen in het bijgebouw tijdelijk te gedogen.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat het wonen in een bijgebouw een overtreding van artikel 11.5.2 onder b van het ter plekke geldende bestemmingsplan ‘Woongebied [plaats ] ’ is. Anders dan het college stelt, is deze overtreding met de brief van 15 juni 2022 – de ‘tijdelijke gedoogbeschikking’ – niet ongedaan gemaakt of tijdelijk gelegaliseerd. Ook is deze brief geen tijdelijke omgevingsvergunning.
Gelet op de ingrijpende afwijking van het bestemmingsplan, de periode waarvoor van het bestemmingsplan wordt afgeweken én het gegeven dat er geen zicht op legalisatie is, had het op de weg van het college gelegen om – als het niet handhavend wil optreden – een tijdelijke omgevingsvergunning te verlenen. Niet alleen is dan gewaarborgd dat de aanvraag wordt getoetst onder meer aan het Bouwbesluit, maar ook kunnen omwonenden dan rechtsmiddelen aanwenden als zij het niet eens zijn met de (tijdelijke) afwijking van het bestemmingsplan.
7. Het college heeft zich ten onrechte niet bevoegd geacht om tegen deze overtreding op te treden. Het beroep is op dit onderdeel gegrond en het college zal opnieuw op het handhavingsverzoek van eiser moeten beslissen voor zover dit ziet op het bewonen van het bijgebouw.
De hoeveelheid aanwezige bebouwing op het perceel
8. Eiser heeft aangevoerd dat op het perceel meer bebouwing aanwezig is dan de 150 m² die het bestemmingsplan toestaat. Dat geldt volgens eiser ook als de bebouwing waarvan het college stelt dat die op grond van de verleende omgevingsvergunning afgebroken moet worden, daadwerkelijk afgebroken is. Dit maakt dat het bijgebouw niet vergunningsvrij opgericht mocht worden en ook de gegevens die aan de aanvraag om omgevingsvergunning ten grondslag lagen, onjuist zijn. Na de controle van 17 maart 2022 is er bebouwing op het perceel bijgekomen.
8.1
Het college stelt zich op het standpunt dat er – als de bestaande schuur straks verwijderd is – minder dan 150 m² bebouwing op het perceel staat.
8.2
De rechtbank stelt vast dat het college tijdens de controle van 17 maart 2022 het perceel van derde partij heeft gecontroleerd. Uit het controlerapport blijkt dat destijds 170 m² bebouwing op het perceel aanwezig was. Het college heeft ter zitting bevestigd dat nadien geen controle meer heeft plaatsgevonden op het perceel. Hierdoor is niet duidelijk of er nadien extra bebouwing op het perceel is bijgekomen. Ook bestaat er onduidelijkheid over de exacte maatvoering van de op het perceel aanwezige bouwwerken. Dit samen zorgt ervoor dat niet kan worden vastgesteld of meer bebouwing op het perceel aanwezig is dan het vigerende bestemmingsplan toestaat. Anders gezegd, op basis van de aanwezige informatie kan niet worden vastgesteld of sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan. Daarnaast speelt de hoeveelheid aanwezige bebouwing ook een rol bij de de beantwoording van de vragen of het bijgebouw vergunningvrij gebouwd mocht worden én of aan de verleende omgevingsvergunning ten grondslag liggende gegevens juist waren [5] .
9. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid.
Het college had al na het handhavingsverzoek van eiser, maar zeker ten tijde van de behandeling van het bezwaar van eiser een (nieuwe) controle naar de aanwezigheid en afmetingen van de aanwezige bouwwerken moeten uitvoeren. Op basis van die informatie had het college per door eiser aangevoerde overtreding [6] kunnen beoordelen of sprake is van een overtreding en op het verzoek kunnen beslissen.

Conclusie en gevolgen

10. Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. Het college zal binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
Het college heeft in deze procedure regelmatig en welbewust beslistermijnen overschreden. De rechtbank ziet hierin aanleiding om te bepalen dat het college een dwangsom van €100,- per dag aan eiser moet betalen, per dag dat het college de beslistermijn van zes weken overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 10.000,-.
11. Nu de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren, dient het college het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.674,- ( 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837 en wegingsfactor 1) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het handhavingsverzoek van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het college aan eiser een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 10.000,- moet betalen als deze termijn niet wordt gehaald;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier, op 8 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:1, eerste lid bepaalt dat in deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, onder a en c bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: het bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Bestemmingsplan ‘Woongebied [plaats ] ’.
Artikel 1.14 bepaalt dat bebouwingspercentage is een aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel of bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
Enkelbestemming Wonen (artikel 11)
Artikel 11.2.1, onder a bepaalt onder meer dat hoofdgebouwen binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd, waarbij geldt dat per bouwperceel ten hoogste één woning is toegestaan.
Artikel 11.2.2, onder b bepaalt dat de oppervlakte aan hoofdgebouw, aan, uit- en vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 70% van het bouwperceel met een maximum van 150 m².
Artikel 11.5.2, onder b bepaalt dat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan het gebruik van gronden en opstallen voor: het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte.

Voetnoten

1.Artikel 6:20, derde lid, van de Awb bepaalt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking heeft op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
2.Het college heeft aan eiser een dwangsom toegekend wegens niet tijdig beslissen. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat zijn beroep enkel ziet op het afwijzen van zijn handhavingsverzoek.
3.Derde partij heeft hiervoor een verzoek ingediend bij het college zodat zij tijdens de verbouwing van het hoofdgebouw op het perceel kunnen blijven wonen.
5.Ter zitting werd duidelijk dat in augustus 2023 nog een omgevingsvergunning is verleend maar de gemachtigde van het college was niet bekend met deze omgevingsvergunning.
6.Eiser stelt dat het in het bestemmingsplan toegestane maximale bebouwingsoppervlak op het perceel wordt overschreden, het bijgebouw is gebouwd zonder daarvoor vereiste omgevingsvergunning en dat met het uitbouwen van het hoofdgebouw de overschrijding van het bebouwingsoppervlak verder toeneemt.