ECLI:NL:RBZWB:2023:6791

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
21/4997 tot en met 21/4999
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van leges opgelegd door de gemeente Goirle voor omgevingsvergunningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 oktober 2023, wordt de zaak behandeld van belanghebbende B.V. tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Goirle. De rechtbank beoordeelt de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar, die op 7 oktober 2021 de leges voor drie aanvragen voor omgevingsvergunningen heeft opgelegd. De totale leges bedragen € 699.600,25, wat door de heffingsambtenaar is gehandhaafd na het ongegrond verklaren van de bezwaren van belanghebbende.

De rechtbank behandelt de vraag of de leges terecht zijn opgelegd en of de hoogte van de leges gemaximeerd kan worden op € 500.000, zoals door belanghebbende is gesteld. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de leges correct heeft berekend en dat het tariefsmaximum slechts geldt voor elke afzonderlijke aanvraag, niet voor het totaal van de aanvragen. Belanghebbende had ervoor gekozen om drie aanvragen in te dienen, en de rechtbank oordeelt dat dit voor haar rekening en risico komt.

Daarnaast wordt de vraag behandeld of belanghebbende in aanmerking komt voor een tariefsmatiging van 30% vanwege deelname aan een proefproject onder de Wet kwaliteitsborging. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet kan aantonen dat zij aan de voorwaarden voor deze vermindering voldoet, aangezien zij heeft afgezien van deelname aan het proefproject. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, waardoor de aanslagen in stand blijven en belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/4997 tot en met 21/4999

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., uit [plaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. dr. ing. P. de Haan),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Goirle, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 7 oktober 2021.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende de volgende aanslagen in de leges opgelegd (de aanslagen), in verband met het in behandeling nemen van een drietal aanvragen voor een omgevingsvergunning (de aanvragen) op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo):
Aanslagnummer
Omschrijving
Dagtekening
Bedrag
[nummer 1]
VH-2020-0463
9-3-2021
€ 356.910,15
[nummer 2]
VH-2020-0462
9-3-2021
€ 88.194,05
[nummer 3]
VH-2020-0464
22-6-2021
€ 254.496,05
Het totaal verschuldigde bedrag aan leges bedraagt € 699.600,25.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de aanslagen gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 23 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens belanghebbende deelgenomen: [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en haar gemachtigde. Namens de heffingsambtenaar hebben deelgenomen: mr. [heffingsambtenaar 1] en mr. [heffingsambtenaar 2] . Ter zitting heeft de heffingsambtenaar een machtiging overgelegd aan de rechtbank. Een afschrift van deze machtiging wordt, zoals is afgesproken ter zitting, met deze uitspraak meegezonden aan belanghebbende voor in haar dossier.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslagen terecht en naar de juiste hoogte zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank is van oordeel dat de aanslagen terecht en naar de juiste hoogte zijn opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft op 14 december 2020 drie aanvragen voor een omgevingsvergunning ingediend. De aanvragen vermelden de volgende projectomschrijving:
Aanvraag 1
“14 woningen [bedrijf] Goirle fase 1- b lok 3& 5 bestaande uit 14 koopwoningen. Blok 3 & 5 worden separaat aangevraagd maar maken wel onderdeel uit van fase 1”
Aanvraag 2
“83 woningen [bedrijf] Goirle fase 1 (exclusief blok 3 en 5), bestaande uit 64 koop en 19 huurwoningen. Blok 3 & 5 worden separaat aangevraagd maar maken wel onderdeel uit van fase 1.”
Aanvraag 3
“32 Appartementen + 16 woningen [bedrijf] Goirle fase 1C bestaande uit 32 koopappartementen en 16 koopwoningen. De woningen maken onderdeel uit van fase 1 van het project [bedrijf] .”
4.1.
Voorafgaand aan het indienen van de aanvragen heeft belanghebbende op 9 december 2020 een e-mail aan de gemeente Goirle (de gemeente) gestuurd waarin (onder meer) het volgende is opgenomen:
“a. Stemt de gemeente, met inachtneming van bovenstaande toelichting, ermee in dat de omgevingsvergunningsaanvraag in drie delen wordt `geknipt'? Op die manier voorkomen we vertraging in de afgifte van de vergunning op weg naar de start van de bouw. Dit laatste is, behalve voor onze productieplanning, van essentieel belang voor de kopers van de woningen/ toekomstige bewoners van de gemeente.
b. Mogen wij ervan uitgaan dat, wanneer de aanvraag op basis van deze voorafgaande afstemming in 3 delen wordt opgeknipt, het totaal aan leges wordt gemaximaliseerd op € 500.000,- (conform artikel 2.3.1.1d "vermindering grote projecten") voor dit bestemmingsplan?
c. In de legesverordening (artikel 2.3.1.1 e) staat dat, wanneer wij het project aanmelden als proefproject onder de wet kwaliteitsborging, een reductie van 30% op de leges van toepassing is. Wij staan er voor open om Goirle als pilotproject in te zetten, zodat wij met jullie ervaring kunnen opdoen op weg naar de intreding daarvan per 01-01-2022, ervan uitgaande dat dit niet tot vertraging leidt in het afgeven van de vergunning voor in ieder geval deel 1 en 2 (welstand en bestemmingsplan zijn reeds getoetst, de technische stukken overigens voor die delen ook). Staat de gemeente hier ook voor open en zo ja, gaan wij er dan terecht vanuit dat de genoemde legesreductie alsdan op de volgens punt b gemaximaliseerde legeskosten van € 500.000,- wordt toegepast (de reductie stelt ons immers in staat om de externe kwaliteitsborger in te schakelen en de daarmee verband houdende externe en interne extra kosten te dekken)?
d. Indien het antwoord op vraag c positief/ bevestigend is, kunnen we dan in het OLO via het opmerkingenveld aangeven dat we de aanvraag doen incl. proefproject WVK?”
4.2.
De gemeente Goirle heeft op 28 december 2020 gereageerd op de e-mail van 9 december 2020. Zij heeft aangegeven dat de leges voor de drie aanvragen gezamenlijk niet gemaximeerd zijn op € 500.000.

Motivering

Vooraf
4.3.
Namens belanghebbende is ter zitting toegelicht dat zij de bouw van de woningen en appartementen op het [bedrijf] -terrein ziet als één groot project. Om het risico van (de impact van) bezwaar- en beroepsprocedures voor het bouwproject als geheel te verkleinen, heeft zij begin december besloten om drie omgevingsvergunningen voor onderdelen van het project aan te vragen, in plaats van één vergunning voor het gehele project. Gelet op wijzigingen in wet- en regelgeving per 1 januari 2021 voelde zij de urgentie om voor de jaarwisseling de benodigde vergunningsaanvragen voor de verwezenlijking van het project in te dienen. De rechtbank heeft kennisgenomen van het perspectief van belanghebbende, inhoudende dat belanghebbende de realisatie van de woningen en appartementen op het [bedrijf] -terrein naar maatschappelijke opvattingen duidt als één bouwproject. De rechtbank neemt dit echter niet als uitgangspunt. De rechtbank hanteert als taakopvatting dat op basis van fiscaalrechtelijke merites moet worden beslist op de vraag of de leges terecht en naar de juiste hoogte in rekening zijn gebracht.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende feitelijk drie aanvragen tot het verlenen van een omgevingsvergunning heeft ingediend. Evenmin is in geschil dat de aanslagen in beginsel zijn berekend naar de juiste hoogte. Het geschil spitst zich toe op de vragen (i) of de totale hoogte van de leges die verschuldigd zijn voor de drie aanvragen is beperkt tot € 500.000 en (ii) of belanghebbende in aanmerking komt voor een tariefsmatiging met 30% vanwege deelname aan een proefproject.
Dient de totale hoogte van de verschuldigde leges te worden gemaximeerd?
4.5.
Op grond van de Verordening op de heffing en de invordering van de leges 2020 gemeente Goirle (de Verordening) worden leges geheven voor het genot van door- of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. [1] Volgens de bij de Verordening behorende tarieventabel (de Tarieventabel) bedraagt het tarief
“voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor een project: de som van de verschuldigde leges voor de verschillende activiteiten of handelingen waaruit het project geheel of gedeeltelijk bestaat en waarop de aanvraag betrekking heeft (…).” [2] . Vervolgens bepaalt onderdeel 2.3. van de Tarieventabel wat de hoogte van de verschuldigde leges is en verbindt onderdeel 2.3.1.1d van de Tarieventabel een maximum aan de te heffen leges van € 500.000
“indien de leges die voortvloeien uit paragraaf 2.3.1. meer zijn dan € 500.000”.
4.6.
De rechtbank overweegt dat belanghebbende er om haar moverende redenen nadrukkelijk voor heeft gekozen om drie omgevingsvergunningen aan te vragen. Zij is degene die de omvang en inhoud van de aanvraag bepaalt en deze indient. Uit de Verordening en de Tarieventabel volgt ondubbelzinnig dat leges zijn verschuldigd voor het in behandeling nemen van ‘een aanvraag’ en dat de omvang van het project gedefinieerd wordt door de activiteiten en handelingen waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd. Het tariefsmaximum van onderdeel 2.3.1.1.d van de Tarieventabel maximeert naar het oordeel van de rechtbank slechts de hoogte van de verschuldigde leges voor het in behandeling nemen van iedere afzonderlijke aanvraag, berekend op de wijze die onderdeel 2.3.1 van de Tarieventabel voorschrijft. Een andersluidende uitleg berust op een onjuiste rechtsopvatting.
4.7.
De rechtbank verwerpt daarom de stelling van belanghebbende dat het tariefsmaximum van onderdeel 2.3.1. van de Tarieventabel geldt voor het geheel aan verschuldigde leges op de aanslagen gezamenlijk. De verwijzing van belanghebbende naar artikel 5, tweede lid van de Verordening baat haar evenmin, omdat deze bepaling ziet op een aanvraag tot het nemen van een projectuitvoeringsbesluit als bedoeld in artikel 2.10 van de Crisis- en herstelwet, waarvan in onderhavig geval geen sprake is.
4.8.
Tenslotte heeft belanghebbende ter zitting het standpunt ingenomen dat uit het nader stuk van de heffingsambtenaar van 8 augustus 2023 volgt dat de drie aanvragen moeten worden gezien als één project omdat de heffingsambtenaar refereert aan het ‘ [bedrijf] -terrein’ en ‘het te ontwikkelen [gebied] ’. De rechtbank deelt deze uitleg niet. Dat de heffingsambtenaar naar een samenstel van bouwactiviteiten binnen een plangebied verwijst in algemene termen die het samenstel aanduiden, maakt niet dat drie afzonderlijke aanvragen, in juridische zin, daardoor zijn aan te merken als één aanvraag.
Heeft de heffingsambtenaar het fair-play beginsel of het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden?
4.9.
Belanghebbende stelt dat indien zij zou hebben geweten dat het tariefsmaximum van onderdeel 2.3.1. van de Tarieventabel niet zou gelden indien zij drie aanvragen zou indienen, zij voor dat geval één aanvraag zou hebben ingediend. In het uitblijven van een spoedige reactie op haar e-mail van 9 december 2020, waarin zij vraagt om uitleg over de wijze waarop de heffingsambtenaar voornemens is om uitvoering te geven aan zijn heffingsbevoegdheid, ziet zij een schending van het fair-play beginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Zij had een spoedeisend belang bij een reactie van de zijde van de heffingsambtenaar, vanwege de inwerkingtreding van BENG op 1 januari 2021, de naderende kerstvakantie en het feit dat er inhoudelijk (in relatie tot verwachte bezwaren tegen de af te geven vergunningen) argumenten waren om de aanvragen te splitsen. Haar is de kans ontnomen om alsnog te volstaan met één aanvraag, aldus nog steeds belanghebbende.
4.10.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar niet gehandeld in strijd met het fair play beginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Partijen waren al geruime tijd met elkaar in gesprek over de vergunningsverlening voor het bouwproject op het [bedrijf] -terrein. In de e-mail van 9 december 2020 legt belanghebbende voor het eerst de vraag bij de gemeente neer hoe zij denkt over het splitsen van de vergunningsaanvraag, in verband met ‘het ingediende bezwaar op het bestemmingsplan’. Dat belanghebbende het antwoord op deze e-mail niet afwacht, maar op 15 december 2020 besluit om drie vergunningsaanvragen in te dienen, dient voor haar rekening en risico te blijven. Niet kan worden gezegd dat de heffingsambtenaar het fair play beginsel of het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden door niet binnen zes dagen te reageren op het email bericht van belanghebbende. Bij de realisatie van het bouwproject speelt een groot aantal belangen een rol. Belanghebbende heeft aan de risico’s in de sfeer van de verlening van de vergunning een zeker gewicht toegekend. Het ondernemerschap behelst ook het maken van dergelijke afwegingen. Door de verschuiving van het centrum van de aandacht naar het vergroten van de kans op het verlenen van de vergunningen, is het belang van fiscale stroomlijning afgenomen. Met die keuze komt de consequentie dat drie maal een dienst van de gemeente wordt gevraagd, met als gevolg dat meer heffing verschuldigd is. Er is geen rechtsregel die daaraan in de weg staat.
De hoogte van de leges, de opbrengstlimiet en de tarieven in de omliggende gemeentes
4.11.
Belanghebbende stelt dat de gemeentelijke lasten voor de beoordeling van de drie aanvragen geen € 500.000 bedragen, dat de heffing van de leges in haar geval in geen redelijke verhouding staan met de door de gemeente geleverde diensten en dat de tarieven in de omliggende gemeentes veel lager zijn.
4.12.
De rechtbank overweegt dat hoewel op belanghebbende in beginsel de stelplicht en bewijslast rust dat sprake is van overschrijding van de opbrengstlimiet, voor de heffingsambtenaar (verzwaarde) eisen gelden voor de betwisting van dat standpunt. [3] Reden daarvoor is gelegen in het feit dat een belanghebbende doorgaans niet beschikt over de gegevens die hij nodig heeft voor de onderbouwing van zijn standpunt. De verzwaarde eisen houden volgens de Hoge Raad onder meer in dat de heffingsambtenaar inzicht moet verschaffen in de ramingen indien belanghebbende aan de orde stelt dat de geraamde baten de geraamde "lasten ter zake" hebben overschreden. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met het overgelegde kostendekkendheidsonderzoek en zijn verwijzing naar de programmabegroting van de gemeente Goirle aannemelijk heeft gemaakt dat de opbrengstlimiet niet is overschreden.
4.13.
Dat de leges in andere gemeentes veel lager zouden zijn kan belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank evenmin baten. De lokale regelgever is autonoom in de vaststelling van gemeentelijke wet- en regelgeving. [4] Zij hoeft geen rekenschap af te leggen over de verschillen tussen de eigen regelgeving en die van omliggende gemeenten, mits die niet in strijd zijn met de wet of leiden tot een onredelijke of onbillijke heffing die de wetgever niet kan hebben bedoeld. De rechtbank heeft hiervoor reeds beslist dat geen sprake is van overschrijding van de opbrengstlimiet en ook overigens is niet gesteld of gebleken van strijdigheid met de wet, of van een onredelijke of onbillijke heffing die de wetgever niet bedoeld kan hebben. [5]
4.14.
Tenslotte geldt dat de hoogte van de geheven leges enerzijds en de omvang van de verstrekte diensten anderzijds niet in rechtstreeks verband hoeven te staan. [6] Het argument van belanghebbende dat de hoogte van de geheven leges in haar individuele geval de omvang van de door de gemeente verstrekte diensten overstijgen treft dus evenmin doel.
Komt belanghebbende in aanmerking voor een vermindering vanwege deelname aan het proefproject?
4.15.
Belanghebbende stelt dat zij recht heeft op een verlaging van het verschuldigde bedrag aan leges met 30% omdat zij beoogd heeft deel te nemen aan het proefproject in het kader van de Wet kwaliteitsborging. [7] De heffingsambtenaar betwist dat belanghebbende in aanmerking komt voor de vermindering omdat zij niet deelneemt aan het proefproject en heeft ter onderbouwing een gespreksverslag van een bespreking op 28 januari 2021 overgelegd waaruit volgt dat belanghebbende nadrukkelijk heeft afgezien van deelname aan het proefproject teneinde zo spoedig mogelijk de gevraagde omgevingsvergunningen te verkrijgen.
4.16.
Onderdeel 2.3.1.1d van de Tarieventabel verlaagt het bedrag aan verschuldigde leges die voorvloeien uit onderdeel 2.3.1. van de Tarieventabel met 30% indien een aanvrager (i) deelneemt aan het proefproject in het kader van de Wet kwaliteitsborging en (ii) voldoet aan de gestelde eisen. De rechtbank overweegt dat op belanghebbende de last rust om aannemelijk te maken dat zij in aanmerking komt voor de tariefsverlaging als belastingverminderende omstandigheid. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de heffingsambtenaar is zij daarin naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd, nu zij geen stukken heeft overgelegd waaruit het tegendeel blijkt.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de aanslagen in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier op 4 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Hoger beroep moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Artikel 2, eerste lid, letter a van de Verordening.
2.Onderdeel 2.3. van de Tarieventabel.
3.Vgl. Hoge Raad, 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1968.
4.Vgl. Rechtbank Den Haag, 30 augustus 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:11111, r.o. 17.
5.Zie onderdeel 4.12 hiervoor.
6.Vgl. Hoge Raad, 14 augustus 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1943 en Hoge Raad, 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1174.
7.Onderdeel 2.3.1.1e van de Tarieventabel.