ECLI:NL:RBZWB:2023:6924

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
22-029047
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoekschrift tot vergoeding van kosten rechtsbijstand na beleidssepot

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 mei 2023 uitspraak gedaan op een verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dat op 19 december 2022 was ingediend. Verzoeker, geboren in 1981 en vertegenwoordigd door mr. J. van Wijk, vroeg om een schadevergoeding van € 1.400,58 voor kosten van rechtsbijstand, plus een forfaitaire vergoeding voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift. De zaak tegen verzoeker was op 26 maart 2021 voorwaardelijk geseponeerd met een proeftijd van één jaar. Tijdens de zitting op 9 mei 2023 waren de officier van justitie, mr. M.E.W.G. Stals, en de gemachtigd advocaat van verzoeker, mr. J.A.R. van de Velde, aanwezig. Verzoeker was niet aanwezig, maar zijn advocaat pleitte voor vergoeding van de gemaakte kosten, stellende dat de strafzaak zonder straf of maatregel was geëindigd en dat verzoeker niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand.

De officier van justitie betwistte de ontvankelijkheid van het verzoek, maar wijzigde later haar standpunt en erkende de ontvankelijkheid. De rechtbank oordeelde dat verzoeker ontvankelijk was in zijn verzoek, maar dat er geen gronden van billijkheid waren om de gevraagde vergoeding toe te kennen. De rechtbank overwoog dat verzoeker zich schuldig had gemaakt aan een ernstig strafbaar feit en dat hij zelf verantwoordelijk was voor de kosten van rechtsbijstand. Daarom werd het verzoek tot vergoeding van kosten voor rechtsbijstand en de forfaitaire vergoeding afgewezen. De beslissing werd genomen door mr. E.B. Prenger, in aanwezigheid van griffiers mr. M. van Grinsven en mr. D. van Spelde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-213362-19
rk-nummer: 22-029047
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 19 december 2022, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. J. van Wijk, Hoogstraat 122 te 5600 AA te Eindhoven, postbus 48.
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 1.400,58, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van de verzoekschriften dan wel € 680,00 bij behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 26 maart 2021, waaruit blijkt dat de zaak tegen verzoeker voorwaardelijk is geseponeerd met een proeftijd van één jaar;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 9 mei 2023 heeft het onderzoek in de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. M.E.W.G. Stals, verzoeker en mr. J.A.R. van de Velde als gemachtigd waarnemend advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek aanwezig geweest.
Namens verzoeker is aangevoerd dat de strafzaak tegen hem is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Verzoeker heeft kosten voor rechtsbijstand moeten maken in het kader van deze strafzaak en stelt zich op het standpunt dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen. In de strafzaak werd niet volledig geprocedeerd op basis van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. Verzocht wordt dan ook aan hem een vergoeding toe te kennen ter hoogte van € 1.400,58, te vermeerderen met de forfaitaire vergoeding voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift.
In raadkamer heeft de advocaat gepersisteerd bij het ingediende verzoekschrift. In aanvulling daarop is een door verzoeker ondertekend exemplaar van het verzoekschrift overgelegd. Daarnaast is, onder verwijzing naar beschikkingen van het Gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2021:2442) en de Rechtbank Noord-Holland (ECLI:NL:RBNHO:2020:3371) betoogd dat de enkele omstandigheid dat sprake is van een beleidssepot niet zonder meer betekent dat gronden van billijkheid ontbreken. Het gaat erom of de gewezen verdachte de vervolging aan zijn eigen houding of gedrag te wijten heeft. In onderhavig geval heeft verzoeker direct openheid van zaken gegeven en een bekennende verklaring afgelegd. Verzoeker betreft een kwetsbare verdachte die voorzien moest worden van rechtsbijstand en die niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand. Daarnaast heeft de strafzaak veel impact op verzoeker gehad. Gelet hierop zijn er gronden van billijkheid om de gemaakte kosten voor rechtsbijstand te vergoeden.
De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat verzoeker niet ontvankelijk is in zijn verzoek, nu het verzoek niet binnen drie maanden is ingediend en niet is ondertekend door verzoeker. Daarnaast is onderhavige zaak niet geseponeerd wegens onvoldoende bewijs, maar omdat het Openbaar Ministerie het niet opportuun achtte verdere vervolging in te stellen. Onder deze omstandigheden verzet de billijkheid zich tegen de toekenning van een schadevergoeding.
In raadkamer heeft de officier van justitie voor wat betreft de ontvankelijkheid haar standpunt gewijzigd en zich op het standpunt gesteld dat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek. Voor het overige is gepersisteerd bij het eerder ingenomen standpunt. In aanvulling daarop is aangevoerd dat verzoeker de feiten heeft bekend. Er zijn dan ook geen gronden van billijkheid aanwezig om aan verzoeker een vergoeding toe te kennen, nu hij het ingestelde strafrechtelijk onderzoek aan zichzelf te wijten heeft gehad.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank verklaart verzoeker ontvankelijk in zijn verzoekschrift, nu dit tijdig is ingediend en in raadkamer alsnog een door verzoeker ondertekend exemplaar is overgelegd.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, maar op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Het Openbaar Ministerie is op 26 maart 2021 tot een voorwaardelijk (beleids)sepot overgegaan. De rechtbank is op basis van de stukken in het dossier van oordeel dat gronden van billijkheid eraan in de weg staan om de op de voet van artikel 530 Sv gevraagde vergoeding toe te kennen. Daarbij is in aanmerking genomen dat uit de stukken blijkt dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig strafbaar feit, hetgeen hij ook heeft bekend. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verzoeker, door aldus te handelen, het aan zichzelf te wijten heeft gehad dat hij onderwerp is geworden van een opsporingsonderzoek waardoor de kosten voor rechtsbijstand voor zijn risico moeten blijven. De rechtbank zal het verzoek tot vergoeding van kosten voor rechtsbijstand dan ook afwijzen.
Nu het verzoek tot toekennen van een vergoeding worden afgewezen, wijst de rechtbank ook het verzoek tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding voor het indienen en de behandeling van het verzoekschrift in raadkamer af.

3.De beslissing

De rechtbank
- wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding af.
Deze beslissing is op 22 mei 2023 gegeven door mr. E.B. Prenger, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven en mr. D. van Spelde, griffiers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 mei 2023.
De griffiers zijn niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).