ECLI:NL:RBZWB:2023:6927

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
22-029396 en 22-029397
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op verzoekschriften tot schadevergoeding wegens onrechtmatige detentie en kosten rechtsbijstand

Op 22 mei 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende verzoekschriften op basis van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, geboren in 1996, had schadevergoeding aangevraagd voor immateriële schade als gevolg van een onrechtmatige detentie op 7 en 8 mei 2022. De verzoeker was op 7 mei 2022 om 00:15 uur opgehouden voor verhoor, maar er was geen bevel tot inverzekeringstelling afgegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker onterecht is opgehouden en dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn om een schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank heeft de verzoeken tot schadevergoeding voor de kosten van rechtsbijstand en de indiening van de verzoekschriften toegewezen, maar de verzoeken voor schadevergoeding op basis van artikel 533 Sv zijn afgewezen, omdat de verzoeker niet in verzekering was gesteld. De rechtbank heeft uiteindelijk een totaalbedrag van € 1.696,40 toegewezen aan de verzoeker, bestaande uit € 260,00 voor schade wegens verblijf op het politiebureau, € 1.016,40 voor kosten van rechtsbijstand en € 680,00 voor de kosten van de indiening en behandeling van de verzoekschriften. De rechtbank heeft de overige verzoeken afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-224899-22
rk-nummers: 22-029396 en 22-029397
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 23 december 2022, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. F.H.J. de Graaf, Spoorlaan 334 te 5038 CC Tilburg.
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 260,00, € 260,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 1.016,40, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 2,31, voor vergoeding van reiskosten;
  • € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van de verzoekschriften dan wel € 680,00 bij behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 8 november 2022;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 9 mei 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. M.E.W.G. Stals en mr. F.H.J. de Graaf als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek aanwezig geweest.
Namens verzoeker is aangevoerd dat de strafzaak tegen hem is geseponeerd. Verzoeker stelt immateriële schade te hebben geleden als gevolg van het verblijf op het politiebureau op 7 en 8 mei 2022. Verzoeker is ten onrechte niet in verzekering gesteld. De periode voor het ophouden voor verhoor liep immers af op 7 mei 2022 om 18:00 uur, terwijl verzoeker pas op 8 mei 2022 in de ochtend is heengezonden. Verzocht wordt daarom een vergoeding toe te kennen ter hoogte van € 260,00, gelijk aan de vergoeding welke doorgaans wordt toegekend indien een verzoeker in verzekering is gesteld. Het niet toekennen van schadevergoeding aan verzoeker zou afbreuk doen aan de ratio achter de bepalingen uit Titel VIa van het Wetboek van Strafvordering. Voorts wordt verzocht om vergoeding van reiskosten ter hoogte van € 2,31, nu verzoeker zelf diende af te reizen van het politiebureau naar zijn woning op 8 mei 2022. Ook heeft verzoeker kosten voor rechtsbijstand gemaakt. Verzocht wordt om hem hiervoor een vergoeding toe te kennen ter hoogte van in totaal € 1.016,40 ten behoeve van de kosten rechtsbijstand, te vermeerderen met de forfaitaire vergoeding voor de indiening en behandeling van de verzoekschriften.
In raadkamer heeft de advocaat gepersisteerd bij de ingediende verzoekschriften. In aanvulling daarop is ten aanzien van de verzochte kosten aan schade wegens verblijf op het politiebureau gewezen op het arresten van het Gerechtshof Amsterdam van 9 december 2016 en 19 juli 2022 en op de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 28 februari 2020. In deze jurisprudentie wordt overwogen dat in uitzonderlijke gevallen kan worden afgeweken van de wettekst uit artikel 533 Sv, namelijk in die gevallen waarin sprake is van een vrijheidsbenemende maatregel in de zin van artikel 5 EHRM. In onderhavige situatie is sprake van een dergelijk uitzonderlijk geval. Verzoeker is zonder bevel tot inverzekeringstelling vastgehouden op het politiebureau.
De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat het verzoek deels kan worden toegewezen. De verzochte kosten ex artikel 533 Sv dienen te worden afgewezen, nu verzoeker niet in verzekering is gesteld. Het ophouden voor verhoor valt niet onder de reikwijdte van artikel 533 Sv. De verzochte kosten voor rechtsbijstand en de forfaitaire vergoeding kunnen worden toegewezen.
In raadkamer heeft de officier van justitie gewezen op eerdere beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant waarin is overwogen dat schade wegens ophouden voor verhoor niet onder de reikwijdte van artikel 533 Sv valt. Het klopt op zich wel dat verzoeker veel te lang is opgehouden voor verhoor en dat een inverzekeringstelling had moeten volgen.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, maar op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt
geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane
verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank stelt op basis van de stukken vast dat op 7 mei 2022 om 00:15 uur het bevel is gegeven om verzoeker op te houden voor verhoor en dat verzoeker pas op 8 mei 2022 om 08:44 uur is heengezonden. Er is geen bevel tot inverzekeringstelling afgegeven, zodat kan worden vastgesteld dat verzoeker zowel een deel van 7 mei 2022 als op 8 mei 2022 is opgehouden voor verhoor terwijl daar geen wettelijke grondslag voor was. Het Openbaar Ministerie betwist ook niet dat er een onrechtmatigheid met betrekking tot de inverzekeringstelling heeft plaatsgevonden.
Hoewel immateriële schade wegens het ophouden voor verhoor in beginsel niet onder de reikwijdte van artikel 533 Sv valt, is de rechtbank van oordeel dat de overschrijding dermate lang is dat zich in onderhavig geval een uitzonderingsgrond voordoet en aan verzoeker op grond van artikel 5 EVRM een recht op vergoeding toekomt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat gronden van billijkheid aanwezig zijn om aan verzoeker een vergoeding toe te kennen, gelijk aan de vergoeding welke doorgaans wordt toegekend indien een verzoeker in verzekering is gesteld.
De rechtbank stelt vast dat verzoeker
twee dagenop het politiebureau is opgehouden zonder dat aan hem een bevel tot inverzekeringstelling is afgegeven. De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau.
Bij het bepalen van het aantal dagen dat de verzoeker in een politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht, wordt zowel de dag waarop de inverzekeringstelling is aangevangen als de dag van de invrijheidstelling naar de maatstaf van een volledige dag vergoed. Ook indien de inverzekeringstelling is aangevangen en geëindigd op één en dezelfde dag en beperkt is gebleven tot enkele uren wordt naar de maatstaf van een volledige dag vergoed.
De gevraagde vergoeding is conform de LOVS-uitgangspunten. De rechtbank zal naar billijkheid een bedrag toekennen van
€ 260,00.
Het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand ter hoogte van
€ 1.016,40is in voldoende mate onderbouwd en komt de rechtbank billijk voor. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
Verzoeker heeft een bedrag ter hoogte van
€ 2,31verzocht voor reiskosten. De rechtbank overweegt dat slechts reiskosten die zijn gemaakt ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak voor vergoeding in aanmerking komen. De reiskosten die een verdachte maakt bij heenzending na aanhouding, ophouden voor verhoor, inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis vallen buiten de reikwijdte van artikel 530 Sv (vgl. o.a. ECLI:NL:GHAMS:2018:4638). De rechtbank zal dit bedrag dan ook afwijzen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv toe tot een bedrag van
€ 260,00, bestaande uit schade wegens het verblijf op het politiebureau;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 1.696,40, bestaande uit:
- € 1.016,40 aan kosten van rechtsbijstand; en
- € 680,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
wijst de verzoeken voor het overige af.
bepaalt dat een bedrag van
€ 260,00zal worden overgemaakt op [rekeningnummer 1] ten name van [verzoeker], onder vermelding van “[verzoeker]/OM dossier 20220305”;
bepaalt dat een bedrag van
€ 1.484,65zal worden overgemaakt op [rekeningnummer 2] ten name van Maze Advocatuur, onder vermelding van “[verzoeker]/OM schadevergoeding dossier D20220162”;
bepaalt dat een bedrag van
€ 211,75zal worden overgemaakt op [rekeningnummer 3] ten name van Berte Advocaten, onder vermelding van “[verzoeker]/OM dossier 20220306”.
Deze beslissing is op 22 mei 2023 gegeven door mr. E.B. Prenger, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven en mr. D. van Spelde, griffiers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 mei 2023.
De griffiers zijn niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).