ECLI:NL:RBZWB:2023:6951

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
23-024231
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoekschrift ex artikel 530 Sv in verband met termijnoverschrijding

Op 26 april 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, [bedrijf] B.V., een verzoekschrift had ingediend op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoekschrift was ingediend ter vergoeding van kosten voor rechtsbijstand, na een eerdere gegrondverklaring van een klaagschrift ex artikel 552a Sv op 18 juli 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoekschrift niet binnen de vereiste termijn van drie maanden na beëindiging van de zaak was ingediend, aangezien het verzoek op 22 oktober 2022 was ontvangen, terwijl het uiterlijk op 20 oktober 2022 had moeten zijn ingediend. Verzoeker heeft geen redenen aangevoerd voor deze termijnoverschrijding, waardoor de rechtbank oordeelde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek.

De rechtbank heeft in haar beoordeling benadrukt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en dat verzoeker niet in zijn verzoek kon worden ontvangen. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. M. van Grinsven, en is uitgesproken tijdens een openbare zitting. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: /
rk-nummer: 23-024231
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 24 oktober 2022, in de zaak:
[bedrijf] B.V.
gevestigd op het [vestigingsplaats]
vertegenwoordigd door [naam], aandeelhouder bij deze rechtspersoon
woonplaats kiezende ten kantore van mr. Y. Bouchikhi, Maliebaan 57 te 3581 CE Utrecht.
Verzoeker is [bedrijf] B.V. voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 3.025,00 inclusief BTW dan wel € 2.500,00 exclusief BTW, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a Sv van de rechtbank van 18 juli 2022;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 13 april 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij is de officier van justitie mr. S.B.C. Nicolaes, verzoeker gehoord.
Mr. Bouchikhi is niet in raadkamer verschenen. Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat het door hem ingediende klaagschrift ex artikel 552a Sv bij beslissing van 18 juli 2022 heeft geleid tot gegrondverklaring van het klaagschrift door de rechtbank met teruggave van de (toen nog) inbeslaggenomen goederen. Verzoeker heeft kosten voor rechtsbijstand moeten maken in het kader van deze klaagschriftprocedure en stelt zich op het standpunt dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Met verzoeker is een prijs afgesproken ter hoogte van € 2.500,00 exclusief BTW, totaal bedragende € 3.025,00 inclusief BTW. Verzocht wordt dan ook deze vergoeding aan hem toe te kennen, te vermeerderen met de forfaitaire vergoeding voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift.
In raadkamer heeft de officier van justitie zich primair op het standpunt gesteld dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek, nu het verzoek niet binnen de termijn van drie maanden is ingediend. Subsidiair is gepersisteerd bij het schriftelijk standpunt, namelijk dat het verzoek dient te worden afgewezen, aangezien de kosten onvoldoende zijn onderbouwd. In de declaratie staat enkel “honorarium volgens overeenkomst” vermeld en de overeenkomst ontbreekt.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat de verzoeken niet binnen drie maanden na beëindiging van de zaak zijn ingediend. De klaagschriftprocedure is op 18 juli 2022 door gegrondverklaring van het klaagschrift ex artikel 552a Sv geëindigd, welke beslissing op 21 juli 2022 per e-mail door de rechtbank aan de advocaat is toegestuurd. De verzoekschriften hadden gelet op de termijn van drie keer dertig dagen op uiterlijk 20 oktober 2022 door de rechtbank dienen te zijn ontvangen. De verzoekschriften zijn echter op 22 oktober 2022 ontvangen. Dat is te laat. Namens verzoeker zijn geen redenen van termijnoverschrijding aangevoerd, waardoor de rechtbank ook geen redenen ziet deze overschrijding verschoonbaar te achten. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat verzoeker niet ontvankelijk is in zijn verzoekschriften.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoekschriften.
Deze beslissing is op 26 april 2023 gegeven door mr. A. Hello, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 april 2023.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).