Op 26 april 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, [bedrijf] B.V., een verzoekschrift had ingediend op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoekschrift was ingediend ter vergoeding van kosten voor rechtsbijstand, na een eerdere gegrondverklaring van een klaagschrift ex artikel 552a Sv op 18 juli 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoekschrift niet binnen de vereiste termijn van drie maanden na beëindiging van de zaak was ingediend, aangezien het verzoek op 22 oktober 2022 was ontvangen, terwijl het uiterlijk op 20 oktober 2022 had moeten zijn ingediend. Verzoeker heeft geen redenen aangevoerd voor deze termijnoverschrijding, waardoor de rechtbank oordeelde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek.
De rechtbank heeft in haar beoordeling benadrukt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en dat verzoeker niet in zijn verzoek kon worden ontvangen. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. M. van Grinsven, en is uitgesproken tijdens een openbare zitting. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.