Op 26 april 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan op verzoekschriften van een verzoeker, geboren in Roemenië, die een schadevergoeding eiste van de Staat wegens immateriële schade als gevolg van zijn inverzekeringstelling op 26 en 27 oktober 2021. De verzoekschriften, ingediend op basis van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering, zijn op 28 januari 2022 ter griffie ontvangen. De verzoeker heeft een vergoeding van € 260,00 gevraagd voor de schade door de inverzekeringstelling en een forfaitaire vergoeding van € 340,00 voor de kosten van het indienen van de verzoekschriften.
Tijdens de zitting op 13 april 2023 zijn de officier van justitie, mr. S.B.C. Nicolaes, en de gemachtigd advocaat van verzoeker, mr. A.W. Syrier, gehoord. Verzoeker was niet aanwezig, maar zijn advocaat heeft aangevoerd dat de strafzaak tegen verzoeker is geseponeerd. De officier van justitie heeft primair betoogd dat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de verzoekschriften niet door verzoeker zelf zijn ondertekend. Subsidiair heeft de officier van justitie gesteld dat het verzoek in zijn geheel kan worden toegewezen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoekschriften niet rechtsgeldig zijn ingediend, omdat deze niet door verzoeker zijn ondertekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen wettelijke basis is voor indiening door een gemachtigde in dit geval. Daarom heeft de rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoekschriften. Deze beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. M. van Grinsven, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.