ECLI:NL:RBZWB:2023:6960

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
AWB- 21_2337
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet na schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A. van Tol-Macharoblishvili, had beroep ingesteld tegen een besluit van het college waarin zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet werd ingetrokken en een bedrag van € 38.014,06 aan bijstand werd teruggevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college in een eerder besluit van 26 januari 2021 de bijstandsuitkering van eiser met terugwerkende kracht had ingetrokken, omdat eiser de inlichtingenplicht zou hebben geschonden. Eiser had onvoldoende informatie verstrekt over zijn woon- en leefsituatie, wat het college deed twijfelen aan zijn recht op bijstand.

Tijdens de zitting op 28 februari 2023 heeft de rechtbank eiser de gelegenheid gegeven om nadere bewijsstukken in te dienen, waaruit zou moeten blijken wanneer hij in Marokko verbleef. Eiser heeft deze stukken ingediend, waaronder bankafschriften en een medisch verslag. De rechtbank oordeelde dat eiser met deze stukken voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij recht had op bijstand, en dat het college niet had mogen overgaan tot intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om het recht op bijstand opnieuw te beoordelen, rekening houdend met de overgelegde stukken.

De rechtbank heeft ook bepaald dat het college het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden en dat het college aansprakelijk is voor de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.674,-. Deze uitspraak benadrukt de verplichtingen van het college om zorgvuldig om te gaan met de inlichtingenplicht en de noodzaak om de omstandigheden van de betrokkenen in acht te nemen bij besluiten over bijstandsverlening.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2337 PW

uitspraak van 6 oktober 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser](eiser), te [plaats] ,
gemachtigde: mr. A. van Tol-Macharoblishvili,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(het college), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 26 januari 2021 (primair besluit I) heeft het college eisers bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet ingetrokken vanaf 14 februari 2017.
In een besluit van 3 februari 2021 (primair besluit II) heeft het college de aan eiser verleende bijstand over de periode van 14 februari 2017 tot en met 20 december 2020 teruggevorderd, tot een bedrag van € 38.014,06.
In een besluit van 29 april 2021 (bestreden besluit) heeft het college eisers bezwaren tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 28 februari 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college werd vertegenwoordigd door [naam 1] . De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen om nadere stukken in te dienen waaruit blijkt wanneer hij in Marokko verbleef. Eiser heeft gebruik gemaakt van deze gelegenheid middels een brief van 21 maart 2023. Het college heeft hierop gereageerd middels een brief van 19 april 2023.
Partijen hebben vervolgens niet te kennen gegeven dat zij behoefte hebben aan een nadere zitting. De rechtbank heeft het onderzoek in deze zaak gesloten op 11 september 2023, en heeft daarna uitspraak gedaan.

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden
1. Eiser ontvangt sinds 7 februari 2017 een uitkering op grond van de Participatiewet naar de norm van een alleenstaande. Naar aanleiding van een melding van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft het college een onderzoek ingesteld naar eisers woon- en leefsituatie. Uit administratief onderzoek is gebleken dat eisers gas, elektra en waterverbruik ver onder het gemiddelde jaarverbruik zit. Verder is gebleken dat eisers duo-restcontainer over de periode van 20 februari 2017 tot en met 9 december 2020 vaak voor langere periodes niet geleegd is. Hierdoor twijfelt het college over eisers woon- en verblijfsplaats.
Naar aanleiding van de onderzoeksbevindingen heeft het college eiser in een brief van 18 december 2020 uitgenodigd voor een gesprek op 21 december 2020. Ook heeft het college in deze brief bewijsstukken opgevraagd en verzocht om deze mee te brengen naar het gesprek. Op 21 december 2020 is een heer [naam 2] op het gesprek verschenen. De identiteit van deze persoon kon echter niet worden vastgesteld, waardoor het niet zeker was dat het eiser was. Er zijn ook geen bewijsstukken ingeleverd.
Op 21 december 2020 heeft het college eiser middels een aangetekende brief nogmaals verzocht om de gevraagde gegevens uiterlijk 28 december 2020 in te leveren, en is eiser opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 4 januari 2021. Omdat eiser de gevraagde gegevens niet had ingeleverd heeft het college eiser bij brief van 6 januari 2021 nogmaals verzocht om de gevraagde bewijsstukken uiterlijk 13 januari 2021 in te leveren.
Het college heeft eiser in een aangetekend verstuurd besluit van 14 januari 2021 nogmaals verzocht om de opgevraagde bewijsstukken uiterlijk 21 januari 2021 in te leveren. Het college heeft eisers bijstandsuitkering daarbij opgeschort met ingang van 21 december 2020.
Nadat eiser de opgevraagde gegevens niet heeft ingeleverd heeft het college in primair besluit I besloten om eisers uitkering in te trekken met ingang van 14 februari 2017, op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet. In primair besluit II heeft het college een bedrag van € 38.014,06 aan verleende bijstand teruggevorderd. In het bestreden besluit heeft het college eisers bezwaren tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Standpunt van het college
2. Volgens het college heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden, waardoor zijn recht op bijstand over de betrokken periode niet kan worden vastgesteld. Eiser heeft onvoldoende duidelijkheid verschaft over zijn woon- en leefsituatie, door geen afschriften van al zijn rekeningen te verstrekken over de periode van 14 februari 2017 tot en met 20 december 2020. Eiser heeft ook geen bewijsstukken van eventuele inkomsten, contante stortingen of andere geldbedragen verstrekt. Verder heeft hij geen jaaropgaven of verbruiksgegevens verstrekt van gas, water en elektra over de periode van 1 januari 2017 tot 1 december 2020. Volgens het college is eiser voldoende in de gelegenheid gesteld om de gevraagde bewijsstukken in te leveren.
Eisers standpunt
3. Volgens eiser heeft het college het aanleveren van alle benodigde informatie bemoeilijkt, onder meer omdat een gesprek op 21 december 2020 niet kon doorgaan omdat hij geen geldig legitimatiebewijs bij zich had. Volgens eiser is het college ten onrechte voorbijgegaan aan zijn gezondheidstoestand. Hij heeft alsnog een aantal ontbrekende bewijsstukken overgelegd, op basis waarvan volgens hem alsnog kan worden geconcludeerd dat hij recht heeft op bijstand. Eiser stelt dat hij van augustus 2008 tot maart 2019 en van augustus 2019 tot september 2020 in Marokko verbleef voor therapie, wat zijn lagere water- en energieverbruik verklaart. Volgens eiser is ook sprake van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
Wettelijk kader
4. Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat de belanghebbende aan het bijstandverlenend orgaan op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de belanghebbende desgevraagd de medewerking verleent die nodig is voor de uitvoering van de Participatiewet.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet, trekt het bijstandverlenend orgaan een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet vordert het bijstandverlenend orgaan de kosten van de bijstand terug voor zover de aanvulling ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht. Op grond van het achtste lid kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Bewijslastverdeling
5. Een besluit tot intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering is een belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dit betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking van de bijstandsuitkering is voldaan in beginsel op het bijstandverlenende orgaan rust.
Wat is de te beoordelen periode?
6. Het college heeft de intrekking van het recht op bijstand niet beperkt tot een bepaalde periode. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3239) bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter in een dergelijk geval de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het primaire intrekkingsbesluit. De te beoordelen periode loopt daarom van 14 februari 2017 tot en met 26 januari 2021.
Heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden?
7. Naar het oordeel van de rechtbank stelt het college zich terecht op het standpunt dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Niet in geschil is dat eiser voorafgaand aan het bestreden besluit niet alle opgevraagde stukken heeft ingediend, en dat deze van belang zijn voor zijn recht op bijstand. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het nakomen van de inlichtingenplicht is bemoeilijkt door het college. Hij is middels vier brieven van 18 december 2020, 21 december 2020, 6 januari 2021 en 14 januari 2021 voldoende in de gelegenheid gesteld om te voldoen aan de verzoeken van het college. Het college mocht ook van eiser verlangen dat hij een geldig legitimatiebewijs zou meenemen naar de afspraak op 21 december 2020. Dat hij niet kon verschijnen op afspraken laat onverlet dat hij wel bewijsstukken kon verstrekken, eventueel per post. De aan eiser gegunde hersteltermijnen zijn ook niet onredelijk kort met het oog op de aard van de opgevraagde stukken.
8. Volgens eiser is het college ten onrechte voorbij gegaan aan zijn gezondheidstoestand. Hij voert in dit verband dat hij de gevolgen van zijn eigen handelen niet kon overzien toen hij in zijn therapie zat, waardoor hij onder meer niet heeft gemeld dat hij zijn behandeling in Marokko zou voortzetten in de periode van augustus 2018 tot maart 2019, en van augustus 2019 tot september 2020. De rechtbank volgt eiser niet in wat eiser op dit punt aanvoert. De in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet neergelegde verplichting is volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2027) namelijk een objectief geformuleerde verplichting, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. Er hoeft daarom enkel te worden beoordeeld of eiser de betrokken stukken had moeten verstrekken en of hij dit heeft nagelaten.
Mocht het college overgaan tot intrekking en terugvordering van eisers bijstandsuitkering?
9. Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad (zie de uitspraak van de CRvB van 15 februari 2022, ECLI:NL: CRVB:2022:292).
10. Eiser heeft middels zijn aanvullende beroepschrift en brief van 21 maart 2023 alsnog een aantal ontbrekende bewijsstukken overgelegd. Het gaat hierbij onder meer om bankafschriften over de periode van 14 februari 2017 tot 1 januari 2021, een kopie van een (nieuw) paspoort, een overzicht van eisers waterverbruik over de jaren 2012 tot en met 2021, en jaarrekeningen van Essent over de jaren 2017 tot en met 2020. Verder heeft eiser een medisch verslag vanuit Marokko met vertaling overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met deze stukken in ieder geval de door hem gestelde verblijfsperiodes in Marokko aannemelijk gemaakt. De rechtbank wijst daarbij met name op de geldopnames op 14 augustus 2018 en 8 maart 2019 op vliegveld Eindhoven, de tussentijdse afschrijvingen met niet-ronde bedragen (die derhalve geen betrekking kunnen hebben op opnames bij een geldautomaat in Nederland), de bij de betalingen vermelde transactiekosten, en de vermelding 'MAD' (de afkorting voor de Marokkaanse dirham) bij sommige afschrijvingen. Op 12 augustus 2019 is wederom sprake van een pinbetaling op vliegveld Eindhoven en daarop volgende geldopnames met niet-ronde bedragen, in rekening gebrachte transactiekosten of de vermelding MAD. Eiser heeft verder bewijs overgelegd van de terugvlucht vanuit Marokko naar Eindhoven op 8 maart 2019, in de vorm van het document 'confirmation de votre reservation'. Hiermee heeft eiser zijn woon- en leefsituatie naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt.. Het college mocht daarom niet overgaan tot het intrekken en terugvorderen van eisers bijstandsuitkering op de wijze waarop hij heeft gedaan.
Conclusie en gevolgen
11. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. Het college moet eisers recht op bijstand opnieuw (inhoudelijk) beoordelen, waarbij zijn langdurige verblijf in het buitenland en de (alsnog) door hem overgelegde stukken moeten worden betrokken. Het college zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen, rekening houdend met deze uitspraak.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.674,- ( 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
-draagt het college op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
-veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier op 6 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.