ECLI:NL:RBZWB:2023:701

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
BRE 21/5666 tot en met 21/5669
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van loonheffing teruggaaf door de inspecteur

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 februari 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst behandeld. De belanghebbende, woonachtig in Portugal, had verzocht om teruggaaf van loonheffing over de jaren 2016 tot en met 2018. De inspecteur verklaarde de bezwaren niet-ontvankelijk, omdat er geen loonheffing was ingehouden door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en de bezwaren te laat waren ingediend. De rechtbank heeft de zaak op 24 januari 2023 behandeld, waarbij de belanghebbende aanwezig was, maar de inspecteur niet.

De rechtbank constateert dat er over de jaren 2016 tot en met 2018 geen loonheffing is ingehouden. De belanghebbende trok haar verzoek om teruggaaf in, maar voerde aan dat zij misleid was door de communicatie van de inspecteur. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet misleidend heeft gehandeld en dat er geen strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van griffierecht en proceskosten af, omdat de beroepen ongegrond zijn verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaren en de noodzaak voor de inspecteur om belanghebbenden te informeren over hun rechten. De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en dat de belanghebbende geen teruggaaf van loonheffing ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/5666, 21/5668 en 21/5669
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] (Portugal), belanghebbende
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 16 november 2021.
1.2.
De beroepen hebben betrekking op de loontijdvakken in de periodes:
  • 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 (2016);
  • 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 (2017);
  • 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 (2018).
1.3.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. De inspecteur heeft de bezwaren tevens aangemerkt als verzoeken om ambtshalve vermindering en deze afgewezen.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 24 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft belanghebbende deelgenomen. Namens de inspecteur is, met voorafgaand bericht, niemand verschenen.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende woonde in de onderhavige jaren in Portugal.
2.2.
Op de door de inspecteur overlegde renseignementen staat dat belanghebbende in de jaren 2016 tot en met 2018 de volgende inkomsten van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) uit Nederland ontving:
Jaar
Uitkerings-instantie
Soort inkomen
Uitkering
Ingehouden loonheffing
2016
SVB
AOW
€ 14.549
€ 0
2017
SVB
AOW
€ 14.754
€ 0
2018
SVB
AOW
€ 14.978
€ 0
2.3.
Belanghebbende heeft op 6 oktober 2021 de inspecteur verzocht om teruggaaf van de ingehouden loonheffing vanaf 22 december 2014.
2.4.
De inspecteur heeft in de brief van 12 oktober 2021 naar aanleiding van het verzoek het volgende aan belanghebbende medegedeeld:

Termijn behandeling verzoek
Voor de loonbelasting verloopt de termijn waarbinnen u aanspraak kan maken op een ambtshalve vermindering of teruggaaf na vijf jaar na afloop van het kalenderjaar waarop de teruggaaf betrekking heeft. Ik verwijs hierbij naar paragraaf 23 Besluit Fiscaal Bestuursrecht.
Beoordeling verzoek
Aangezien uw verzoek om ambtshalve vermindering ziet op een tijdvak dat buiten de bovengenoemde vijf-jaarstermijn valt, (01-01-2014 t/m 31-12-2015) wordt deze periode niet in behandeling genomen. De overige jaren zullen wel beoordeeld worden.”
2.5.
De inspecteur heeft belanghebbendes bezwaren voor zover die betrekking hebben op de tijdvakken in de jaren 2016 tot en met 2018 in drie aparte brieven niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. In die brieven zijn tevens de verzoeken om ambtshalve vermindering afgewezen, omdat uit de onder 2.2 door hem ontvangen informatie blijkt dat over de tijdvakken in de jaren 2016 tot en met 2018 door de SVB geen loonheffing is ingehouden.
2.6.
Voor de tijdvakken in de jaren 2019 en 2020 heeft wel een teruggaaf van door de SVB ingehouden loonheffing aan belanghebbende plaatsgevonden.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat over de tijdvakken in de jaren 2016 tot en met 2018 door de SVB geen loonheffing is ingehouden. Ter zitting heeft belanghebbende haar stelling dat een teruggaaf van ingehouden loonheffing moet plaatsvinden ingetrokken.
3.2.
Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat het geschil uitsluitend ziet op de door de inspecteur verstuurde brieven (zie 2.4 en 2.5) waardoor zij zich misleid voelt. Eerst heeft de inspecteur medegedeeld dat de tijdvakken in de jaren 2016 tot en met 2018 beoordeeld zouden worden. Uit de latere brieven volgt dat de bezwaren door haar te laat zijn ingediend. Aangezien op deze brieven telkens staat vermeld dat zij tegen de uitspraak op bezwaar in beroep kon gaan, is bij haar (naar nu blijkt ten onrechte) de hoop ontstaan dat ook over de tijdvakken in de jaren 2016 tot en met 2018 nog een teruggaaf van loonheffing kon plaatsvinden. Belanghebbende heeft ter zitting verzocht om vergoeding van het griffierecht en haar proceskosten, zijnde de reis- en verblijfkosten.
3.3.
De rechtbank overweegt dat indien beroep kan worden ingesteld tegen een uitspraak op bezwaar daarvan door de inspecteur melding moet worden gemaakt. [1] De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur door te voldoen aan die verplichting en belanghebbende te wijzen op haar rechten, niet misleidend heeft gehandeld. De rechtbank vindt ook niet dat de inspecteur overigens heeft gehandeld in strijd met een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. In hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, bestaat dan ook naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding de inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende in verband met de beroepen gemaakte kosten.

4.Conclusie en gevolgen

De beroepen zijn ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier op 7 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Artikel 6:23 van de Awb.