ECLI:NL:RBZWB:2023:714

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 21_5265
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiseres door het UWV

In deze uitspraak van 2 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar Ziektewet (ZW)-uitkering beoordeeld. Eiseres had een ZW-uitkering ontvangen na zich ziek te melden op 13 januari 2020, maar het UWV beëindigde deze uitkering per 30 mei 2021, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres voerde aan dat het UWV geen eerstejaarsbeoordeling had verricht en dat er aanvullende klachten en beperkingen waren die niet waren meegenomen in de beoordeling. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) adequaat waren. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiseres per 30 mei 2021 niet langer recht had op een ZW-uitkering, omdat zij in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Wel oordeelde de rechtbank dat het UWV eiseres ten onrechte geen kostenvergoeding voor de bezwaarprocedure had toegekend. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit enkel voor dit onderdeel en bepaalde dat eiseres recht had op een kostenvergoeding van € 1.194,00. Het UWV moet ook het griffierecht van € 49,00 vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5265 ZW

uitspraak van 2 februari 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. A. van den Os,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de
beëindiging van haar uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1
Het UWV heeft bij besluit van 29 april 2021 (primair besluit) de ZW-uitkering van eiseres beëindigd met ingang van 5 mei 2021. Met het bestreden besluit van
25 oktober 2021 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij de beëindiging van de uitkering gebleven, maar heeft het UWV de beëindigingsdatum gewijzigd in 30 mei 2021.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar echtgenoot en de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

Omvang van het geschil
2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiseres per
30 mei 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiseres medische beperkingen heeft en of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
Het beroep
3. De voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving is in een bijlage bij de uitspraak opgenomen.
3.1
Eiseres is tot en met november 2019 voor 23,16 uur per week werkzaam geweest als helpende. Zij heeft zich, vanuit de WW, op 13 januari 2020 met lichamelijke klachten ziekgemeld. Het UWV heeft eiseres vanaf 13 april 2020 een ZW-uitkering toegekend. Na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling heeft het UWV, bij besluit van 1 maart 2021, bepaald dat eiseres vanaf 2 april 2021 in staat is om passende arbeid te verrichten. Eiseres heeft zich op 18 april 2021, met terugwerkende kracht tot 29 maart 2021, als gevolg van het Coronavirus ziekgemeld. In het primaire besluit heeft het UWV het besluit van
1 maart 2021 ingetrokken en bepaald dat eiseres vanaf 5 mei 2021 weer arbeidsgeschikt is voor haar eigen werk.
Met het bestreden besluit heeft het UWV eiseres het primaire besluit herzien, in die zin dat het UWV eiseres vanaf 30 mei 2021 niet langer als arbeidsongeschikt in de zin van de ZW beschouwt, omdat eiseres dan meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij uitviel.
Na de datum in dit geding (30 mei 2021) heeft eiseres zich ziek gemeld op 22 juli 2021 als gevolg van een maagbreuk, waarna het UWV eiseres vanaf 22 juli 2021 arbeidsongeschikt in de zin van de ZW beschouwt.
3.2
Niet in geschil is dat eiseres, na de ziekmelding van 13 januari 2020, 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiseres in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft eiseres onderzocht tijdens het spreekuur op
30 november 2020. Bij het lichamelijk onderzoek constateert de verzekeringsarts dat eiseres een beugel om haar rechteronderbeen draagt in verband met een stand correctie van het been vanwege artrose in de knie. De verzekeringsarts stelt als diagnoses gegeneraliseerde artrose, een vestibulaire functiestoornis (Ménière) en een Hernia diafragmatica. Volgens verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] is eiseres niet geschikt voor het laatst verrichte werk en is zij gebaat bij fysiek licht werk, waarbij zij niet veelvuldig hoeft te tillen, dragen, duwen en trekken. Het lopen, staan en zitten dienen afgewisseld te worden en veelvuldig hurken of traplopen is onwenselijk. Eiseres kan niet veelvuldig bukken of druk verhogende momenten op de buik verdragen. Verder is er sprake van een verhoogd persoonlijk risico, waardoor werken op hoogtes of als beroepschauffeur niet wenselijk is.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 30 november 2020.
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft eiseres, naar aanleiding van de ziekmelding vanaf
29 maart 2021, opnieuw onderzocht tijdens het telefonisch spreekuur op 28 april 2021. De verzekeringsarts stelt als diagnose het Coronavirus, maar overweegt dat eiseres vanaf
5 mei 2021 geschikt is voor de maatgevende arbeid, althans de geduide lichte functies bij de eerstejaarsbeoordeling. Er heeft door het Coronavirus geen ziekenhuisopname plaatsgevonden en de huisarts voert een expectatief beleid. Eiseres verricht nog wel het huishouden, wandelt, fietst en gaat naar de supermarkt.
In bezwaar heeft verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] het dossier bestudeerd en eiseres gesproken tijdens de hoorzitting op 13 september 2021. Ook tijdens de hoorzitting draagt eiseres een beugel om de rechterkuit en het onderbeen. Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] handhaaft de FML van 30 november 2020 en overweegt dat de aangenomen fysieke beperkingen passend zijn en dat er geen aandoeningen zijn gemist. Eiseres is bekend met klachten door slijtage/artrose en fibromyalgie. Voor deze klachten geldt dat beweging raadzaam is. De beperkingen uit de FML van 30 november 2020 voorkomen overbelasting. De klachten door Ménière en de problematiek aan het middenrif waren al bekend en daarmee heeft eiseres ook gewerkt. Voor de besmetting met het Coronavirus neemt de verzekeringsarts b&b geen extra beperkingen aan. Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft de ervaren klachten en belemmeringen voldoende aan de orde gesteld. Er heeft een voldoende uitgebreid en voldoende op de klachten gericht medisch onderzoek plaatsgevonden.
4.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het
UWV – door het intrekken van het besluit van 1 maart 2021 – geen eerstejaarsbeoordeling heeft verricht en dus ook geen functies heeft geduid, welke haar in het bestreden besluit zijn voorgehouden. Het UWV had moeten uitgaan van een uitlooptermijn tot 26 november 2021. Verder claimt eiseres aanvullende klachten en beperkingen.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder artrose, fibromyalgie en Ménière. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij voor haar klachten verwezen is naar de fysiotherapeut en de psycholoog, maar zij heeft geen nadere medische stukken overgelegd waaruit volgt dat er extra beperkingen zijn. De gestelde aanvullende beperkingen zijn niet geobjectiveerd. Niet gebleken is dat in de FML van 30 november 2020 de beperkingen van eiseres zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiseres meer beperkt moet worden geacht, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: Textielproductenmaker (Sbc-code 111160), Wikkelaar (Sbc-code 267053) en Productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180).
5.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 20 oktober 2021
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Aan het primaire besluit lagen oorspronkelijk vijf door de arbeidsdeskundige geduide functies ten grondslag. Bij het nemen van het bestreden besluit heeft het UWV drie van de vijf oorspronkelijk geduide functies gehandhaafd. Het gaat dus nog steeds om dezelfde functies. Dit heeft als gevolg dat er geen sprake is van een nieuwe aanzegging van functies en dat er dus ook, anders dan eiseres stelt, geen nieuwe uitlooptermijn in acht genomen hoeft te worden.
De hiervoor onder overweging 5.1 genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
5.3
In tegenstelling tot hetgeen eiseres in de beroepsgronden betoogt, is de rechtbank van oordeel dat er wel een eerstejaarsbeoordeling heeft plaatsgevonden. Het UWV heeft in dat kader in eerste instantie, bij besluit van 1 maart 2021, de ZW-uitkering van eiseres beëindigd, omdat eiseres in staat wordt geacht met passend werk meer dan 65% te verdienen van wat zij verdiende voordat zij uitviel. Het UWV heeft in dat besluit een correcte uitlooptermijn in acht genomen. Het UWV heeft deze beslissing ingetrokken, omdat eiseres zich gedurende de uitlooptermijn ziek heeft gemeld. Met het primaire besluit is weliswaar het besluit van 1 maart 2021 ingetrokken, maar dat betekent nog niet dat de op
30 november 2020 vastgestelde beperkingen en de geduide functies (waarop de berekening van de resterende verdiencapaciteit is gebaseerd) zijn vervallen. Door de intrekking van het besluit van 1 maart 2021 is enkel het rechtsgevolg van de betreffende beoordeling – namelijk de beëindiging van de ZW-uitkering vanaf 2 april 2021 – vervallen, maar de feitelijke verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling zelf niet. De wet verzet zich er niet tegen dat het UWV tot het einde van de wachttijd het recht op ziekengeld mag beoordelen [1] . Bovendien is in bezwaar sprake van een volledige heroverweging van het primaire besluit.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 30 mei 2021.
6.1
In het bestreden besluit heeft het UWV de in het primaire besluit aangegeven uitlooptermijn op goede gronden aangepast naar een maand en dag na het nemen van het primaire besluit. Het UWV heeft eiseres hiervoor in het bestreden besluit ten onrechte geen kostenvergoeding toegekend voor de bezwaarprocedure. De rechtbank leidt echter uit het verweerschrift van het UWV af dat het UWV zich alsnog bereid heeft verklaard om eiseres een kostenvergoeding voor de bezwaarprocedure toe te kennen. Het beroep is enkel op dit punt gegrond.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit enkel voor zover daarin geen kostenvergoeding voor de bezwaarprocedure is toegekend. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) nu zelf een beslissing en bepaalt dat eiseres recht heeft op een kostenvergoeding voor rechtsbijstand in de bezwaarfase voor een bedrag van € 1.194,00 met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde per punt van € 597,- in een zaak van neutraal (factor 1) gewicht). Nu het bestreden besluit voor het overige in stand blijft, betekent dit dat er inhoudelijk niets verandert: het UWV heeft terecht de ZW-uitkering beëindigd per 30 mei 2021.
7.1
Omdat het beroep gegrond is, moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres een vergoeding voor haar proceskosten in beroep. Het UWV moet de proceskostenvergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling, namelijk € 837,00. Omdat eiseres naar aanleiding van het bestreden besluit een beroepschrift heeft moeten indienen en het UWV pas in het verweerschrift de verschuldigdheid van een kostenvergoeding voor de bezwaarprocedure heeft erkend, beperkt de rechtbank de proceskostenvergoeding in beroep tot € 837,00. Omdat de zaak een neutraal gewicht heeft, is op deze waarde de factor 1,0 toegepast.
Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 837,00.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit enkel voor zover daarin geen kostenvergoeding voor de bezwaarprocedure is toegekend, en bepaalt dat het UWV de kosten van rechtsbijstand van de bezwaarprocedure van € 1.194,00 aan eiseres moet vergoeden;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 49,00 aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 837,00 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan op 2 februari 2023 door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage wettelijk kader

De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep 30 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3492.