ECLI:NL:RBZWB:2023:7243

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/394400 / HA ZA 22-66 (t)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Stoof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van aannemer en opdrachtgever voor schade door heiwerkzaamheden

In deze zaak vordert eiser, [naam 1] c.s., een verklaring voor recht dat [bedrijf 1] en [naam 3] onrechtmatig hebben gehandeld jegens hem, als gevolg van schade aan zijn pand door heiwerkzaamheden uitgevoerd door [bedrijf 1] in opdracht van [naam 3]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aannemer, [bedrijf 1], niet de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen bij de uitvoering van de heiwerkzaamheden, wat heeft geleid tot schade aan het pand van eiser. De opdrachtgever, [naam 3], wordt verweten dat hij onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de mogelijke gevolgen van de heiwerkzaamheden voor het pand van eiser, dat niet onderheid was en uit houtskeletbouw bestond. De rechtbank heeft een deskundige benoemd om het causaal verband tussen de schade en het onrechtmatig handelen te onderzoeken. De zaak is complex, met meerdere partijen en vrijwaringszaken, en de rechtbank heeft partijen de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de aan de deskundige voor te leggen vragen. De beslissing over de aansprakelijkheid van [bedrijf 1] en [naam 3] is aangehouden in afwachting van het deskundigenbericht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Middelburg
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 18 oktober 2023
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/02/394400 / HA ZA 22-66 van

1.[naam 1] ,

wonende te [plaats 1] ,
2.
[naam 2],
wonende te [plaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. G. Willemsen te Tilburg,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf 1] B.V.,
gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. N. van Baren-Elderman te Rotterdam,
2.
[naam 3],
wonende te [plaats 3] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.I. Cambier te Axel,
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/02/399615 / HA ZA 22-359 van
[naam 3],
wonende te [plaats 3] ,
eiser,
advocaat mr. A.I. Cambier te Axel,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[bedrijf 2] V.O.F.,
gevestigd te [plaats 4] ,
2.
[naam 4],
wonende te [plaats 4] ,
3.
[naam 5],
wonende te [plaats 4] ,
gedaagden,
advocaat mr. R. Wouters te Middelburg.
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/02/403473 / HA ZA 22-612 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf 1] B.V.,
gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. N. van Baren-Elderman te Rotterdam,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[bedrijf 2] V.O.F.,
gevestigd te [plaats 4] ,
2.
[naam 4],
wonende te [plaats 4] ,
3.
[naam 5],
wonende te [plaats 4] ,
gedaagden,
advocaat mr. R. Wouters te Middelburg.
Partijen zullen hierna [naam 1] c.s., [bedrijf 1] , [naam 3] en [bedrijf 2] c.s. genoemd worden.

1.De procedure in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 februari 2023 en de daarin genoemde processtukken
  • de akte van [naam 1] c.s. met productie 19 tot en met 23
  • de akte van [bedrijf 1] met productie 17
  • het B-formulier van [bedrijf 1] met productie 18
  • de mondelinge behandeling van 29 augustus 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De procedure in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer: C/02/399615 / HA ZA 22-359
2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 februari 2023 en de daarin genoemde processtukken
  • de mondelinge behandeling van 29 augustus 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
3. De procedure in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer: C/02/403473 / HA ZA 22-612
3.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 februari 2023 en de daarin genoemde processtukken
  • de mondelinge behandeling van 29 augustus 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
3.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

4.De feiten

4.1.
[naam 1] c.s. is eigenaar van de percelen [nummer 1] , [nummer 2] en [nummer 3] aan de [adres] te [plaats 4] . Op het perceel met [nummer 1] is een woning gebouwd (hierna: het pand). [naam 1] c.s. heeft het pand in 2017 aangekocht. Het pand is gebouwd in 2012 middels houtskeletbouw en is niet onderheid. Het pand wordt niet permanent bewoond door [naam 1] c.s.
4.2.
[naam 3] heeft op 12 november 2019 de eigendom van de percelen [nummer 4] en [nummer 5] aan de [adres] verkregen.
4.3.
[naam 3] is architect van beroep en heeft de te bouwen woningen op de percelen met [nummer 4] en [nummer 5] ontworpen. [naam 3] heeft het funderingsadvies ingewonnen bij [bedrijf 2] . [bedrijf 2] adviseerde de woningen te bouwen op prefab heipalen van 220 en 250 mm met een lengte van ongeveer 12 meter onder NAP. Nadat het funderingsadvies is verkregen, heeft [naam 3] op 23 juli 2019 de omgevingsvergunningen voor de woningen aangevraagd en verkregen.
4.4.
Op 12 november 2019 is de overeenkomst van aanneming tussen [naam 3] en [bedrijf 1] tot stand gekomen. In opdracht van [naam 3] zijn op deze percelen woningen gebouwd door [bedrijf 1] . Beide woningen op de percelen met [nummer 4] en [nummer 5] zijn onderheid. In afwijking van de omgevingsvergunning heeft [naam 3] op het perceel met [nummer 4] een garage in plaats van een carport laten bouwen. De garage is langs de erfgrens aan de zijde van perceel [nummer 3] gerealiseerd. [bedrijf 1] heeft voor de heiwerkzaamheden op 18 december 2019 een overeenkomst van onderaanneming gesloten met [bedrijf 3] B.V. (hierna: Pit Beton).
4.5.
[naam 1] c.s. schrijft in zijn e-mail van 30 december 2019 aan [naam 3] : ‘
(...) Wij hebben de bouwplannen voor de [adres] [nummer 4] waar vergunning voor is verleend ingezien bij de gemeente. (...)
4.6.
In opdracht van [bedrijf 1] zijn op 16 januari 2020 door [bedrijf 4] vooropnames gemaakt van omliggende bebouwing binnen een straal van 15 meter vanaf de heistelling. De afstand van de heistelling tot het pand van [naam 1] c.s. bedroeg 22 meter.
4.7.
Op 19 februari 2020 heeft [naam 1] c.s. met [naam 3] contact opgenomen over de voorbereidende werkzaamheden die inmiddels waren aangevangen en over het respecteren van de erfgrens.
4.8.
Op 20 februari 2020 schrijft [naam 1] c.s. in zijn e-mail aan [naam 3] en [bedrijf 1] : ‘
(...) Op dit moment heeft mijn woning (...) geen gebreken of scheuren. Er zal op uw kavels binnenkort worden geheid. Ik neem aan dat activiteiten rond bouw en alles wat daarmee samenhangt niet tot beschadigingen van kavel en naastliggende woning zullen voeren. (...)’ Op diezelfde dag heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [naam 1] c.s. [naam 3] en [bedrijf 1] .
4.9.
[naam 6] , projectleider van [bedrijf 1] , schrijft in zijn e-mail van 24 februari 2020 aan [naam 1] c.s.: ‘
(...) Afgelopen donderdag gaf u tijdens ons overleg aan dat wij geen schouwinspectie met rapportage mochten uitvoeren in- en om uw woning. Morgenochtend (...) starten we met het uitvoeren van de heiwerkzaamheden. (...)’. [naam 1] c.s. schrijft daarop: ‘
(...) Ik heb u aangeboden dat u de woning mocht bekijken op scheuren en andere mogelijke gebreken maar dat er geen foto’s gewenst waren. (...) U heeft mij aangegeven dat u de woning niet verder op gebreken wilde bekijken. (...) Er is u tijdens het bezoek gewezen op een bestaande krimpscheur bij overgang gang naar woonkamer. Maar dat er verder geen gebreken zijn. Ook is u aangeboden dat u de woning gedetailleerd mocht bekijken als u dat wilde. Verder hebben we bij u nagevraagd hoe vaak het voorkomt dat werkzaamheden (heien) tot gebreken bij aanliggende woningen leidt in de praktijk. U gaf aan dat dit zelden het geval was. (…) Daarnaast gaf u aan dat er sprake was van verzekering (...).
4.10.
De heiwerkzaamheden zijn op 25 februari 2020 uitgevoerd.
4.11.
[naam 1] c.s. meldt op 13 en 16 maart 2020 aan [bedrijf 1] dat hij schade aan het pand heeft geconstateerd.
4.12.
[bedrijf 5] heeft in opdracht van [naam 1] c.s. een bouwkundige keuring verricht. In het rapport dat na de inspectie op 1 april 2020 is opgemaakt, staat voor zover van belang:
‘(...)
-
De afstand tot de heiwerkzaamheden is minder dan 25 meter geweest.
(...)
-
Bij inspectie is aan de zorg van onderhoud en uitvoering te zien dat de in 2012 gebouwde en in 2017 gekochte woning in zeer goede staat waren voordat heiwerkzaamheden hebben plaatsgevonden.
(...)
De broekstukken op de hoekkepers zijn enkele dagen (28/29 februari) na de heiwerkzaamheden (25 februari) van het dakvlak gevallen, met als gevolg lekkage in de garage en op zolder. (...)
Conclusie; de nokvorsten zijn bevestigd door middel van schroeven en kunnen daardoor niet losraken. De broekstukken waren met spandraden extra bevestigd, desondanks zijn meerdere broekstukken losgekomen. Aannemelijk is dat de spandraden van de broekstukken door heitrillingen zijn gebroken en dat de broekstukken daarna licht verplaatst zijn en tijdens de eerstvolgende storm van het dak zijn gevallen.
(...)
  • Opname; direct na de heiwerkzaamheden was er sprake van lekkage en (terras)deuren die niet goed meer afgesloten.
  • Conclusie: de lekkage is afkomstig van de kitaansluiting (...) die open is getrokken door trillingen van de heiwerkzaamheden.
(...)
  • Opname: in de woning zijn structureel lichte tot matige scheurvormingen aangetroffen die zich hoofdzakelijk in de linker zijde van de woning bevinden. De scheurvormingen zijn zichtbaar in de aansluiting tussen wand- en plafond en de inwendige hoeken van de wanden en plintzones. (...)
  • Conclusie: het karakter van het scheurverloop op de meeste zwakke plekken, het feit dat de meeste scheurvormingen zich aan de linker zijde van de woning voordoen, en de constatering direct na de heiwerkzaamheden kan er aan de hand van deze bevindingen met zekerheid worden gesteld dat de schadegevallen zijn ontstaan door trillingsschade van de naastgelegen heiwerkzaamheden.
(...).
- Herstel aanwezige scheurvormingen volledige woning (kostenraming) € 11.750,-
4.13.
[naam 1] c.s. heeft [bedrijf 1] op 14 april 2020 aansprakelijk gesteld voor de door hem geconstateerde schade.
4.14.
De verzekeraar van [bedrijf 1] heeft [naam 7] opdracht gegeven om de schade te onderzoeken.
4.15.
[naam 7] concludeert in haar rapport van 26 juni 2020 dat een causaal verband tussen de heiwerkzaamheden en de door [naam 1] c.s. geconstateerde schade ontbreekt. Zij schrijft voor zover hier van belang:

(...)
De scheurvorming die wordt geclaimd bevindt zich in meerdere ruimtes van de woning, zowel van de zijde van de dichtstbij gelegen als de verst af gelegen gevel van de woning. Het betreft scheurvorming ter plaatse van de aansluiting van wanden op plafonds, de aansluiting van wanden op wanden, de aansluiting tussen twee verschillende materialen en de aansluiting van kozijndelen. Voorts worden enkele losgekomen tegels in de badkamer geclaimd.
(…)
Op basis van de voorliggende informatie is niet aangetoond dat zich in de woning van de heer [naam 1] geen scheurvorming heeft bevonden. Voornoemde scheurvorming, die door ons tijdens de inspectie ter plaatse werd geconstateerd, betreft haarscheurvorming die zich veelal in woningen manifesteert. (...) Het feit dat in de veel dichterbij gelegen woning van de heer [naam 8] ( [adres] [nummer 6] ) als gevolg van de heiwerkzaamheden geen scheurvorming is opgetreden onderschrijft dat de trillingen beperkt zijn gebleven en niet kunnen hebben geleid tot scheurvorming.
(...)
Tijdens onze inspectie ter plaatse constateerden wij dat op beide terrassen de dakranden zijn vernieuwd. De oude kitnaden van de dakrand zullen als gevolg van ouderdom indroging zijn gaan loslaten met lekkages(s) tot gevolg. Dit (...) heeft geen relatie met de uitgevoerde heiwerkzaamheden.
(...) De losgekomen broekstukken die na de heiwerkzaamheden op het garagedak zijn gevallen met lekkage in de garage en op zolder tot gevolg, zijn veroorzaakt door eerdere stormschade. Op de door [bedrijf 1] voor aanvang van de heiwerkzaamheden (...) genomen foto van de woning van de heer [naam 1] , is zichtbaar dat op het dak broekstukken los liggen. (...) Een causaal verband met de heiwerkzaamheden is niet aanwezig.
(...)’.
4.16.
In opdracht van [naam 1] c.s. heeft [bedrijf 6] de oorzaak van de door hem geconstateerde schade onderzocht. In het rapport van 14 september 2020 staat voor zover hier van belang:

(...)
Door stormen in Zeeland kunnen er dakpannen afwaaien. Daarom is het dak van [adres] [nummer 1] geborgd met dakhaken voor de pannen, schroeven voor de nokvorsten en draad voor de broekstukken. Het dak heeft daardoor vele stormen reeds doorstaan. (…) Bij zware storm kunnen de nokvorsten draaien op hun borgschroeven, deze konden normaal daarna zonder schade teruggedraaid worden. Echter door de trillingen van het heien zijn deze nokvorsten daarna kapotgegaan en in de dakgoot gestort. Ook dit onderdeel van de schade heeft als causaliteit en zelfs het moment de heitrillingen als schade veroorzakende factor.
(…)
b) Door het heien met prefab beton palen binnen een afstand van 22 meter vanaf de niet onderheide op staal gebouwde woning [adres] [nummer 1] is er een groot risico door de aannemer en [naam 3] genomen op het ontstaan van schade. Die dan ook werkelijk is ontstaan.
c) Schades door andere oorzaken, zoals zwaar verkeer zijn uitgesloten, omdat de straat verkeersluw is en omdat de schades zijn opgetreden direct na het heiwerk en niet in de voorafgaande acht jaar.
d) De oorzaak die tot de gelijktijdig opgetreden verschillende schades heeft geleid zijn de trillingen en resonanties welke zijn ontstaan door het verrichten van heiwerk met een valblok van 4.000 kg bij [adres] [nummer 4] en [nummer 5] , uitgevoerd door [bedrijf 1] in opdracht van [naam 3] .
(...)’.
4.17.
[naam 7] heeft op 10 februari 2021 namens [bedrijf 1] de aansprakelijkheid van de hand gewezen.
4.18.
[naam 1] c.s. heeft [naam 3] op 5 augustus 2021 aansprakelijk gesteld voor de door hem geconstateerde schade.

5.Het geschil

in de hoofdzaak

5.1.
[naam 1] c.s. vordert:
voor recht te verklaren dat [bedrijf 1] en [naam 3] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [naam 1] c.s.
[bedrijf 1] en [naam 3] hoofdelijk of naar rato van schuld te veroordelen tot betaling van een door de rechtbank te begroten schadevergoeding of een schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2020;
[bedrijf 1] en [naam 3] hoofdelijk of naar rato van schuld te veroordelen tot betaling van een voorschot van € 30.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding;
[bedrijf 1] en [naam 3] hoofdelijk of naar rato van schuld te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.138,00 exclusief btw;
[bedrijf 1] en [naam 3] hoofdelijk of naar rato van schuld te veroordelen tot betaling van de proceskosten, de nakosten en de wettelijke rente daarover.
5.2.
[naam 1] c.s. legt aan zijn vordering ten grondslag dat zijn pand is beschadigd door heiwerkzaamheden, uitgevoerd door [bedrijf 1] in opdracht van [naam 3] . Dit is een inbreuk op het eigendomsrecht van [naam 1] c.s. en is in strijd met artikel 8.1 en 8.2 van het bouwbesluit en met maatschappelijke zorgvuldigheidsnormen. [naam 1] c.s. verwijt [bedrijf 1] en [naam 3] dat zij onvoldoende onderzoek hebben gedaan naar de mogelijke gevolgen van heiwerkzaamheden voor het pand van [naam 1] c.s. terwijl [naam 1] c.s. hen erop heeft gewezen dat het pand niet onderheid was en uit skeletbouw bestond en daarmee kwetsbaar was. Er is geen vooropname gemaakt, de heiwerkzaamheden zijn te kort van tevoren aangekondigd waardoor [naam 1] c.s. geen voorzorgsmaatregelen meer kon treffen of zijn bewijspositie kon veiligstellen, er zijn onvoldoende maatregelen getroffen om schade te voorkomen of beperken en de gekozen heimethode is niet heroverwogen terwijl daar wel aanleiding toe was.
Daarnaast verwijt [naam 1] c.s. [bedrijf 1] dat zij onterecht de indruk heeft gewerkt dat eventuele schade van [naam 1] c.s. verzekerd zou zijn, dat de heiwerkzaamheden zijn uitgevoerd met hevige trillingen en zonder trillingsdetectie en dat [bedrijf 1] na het veroorzaken van schade geen verantwoordelijkheid heeft genomen.
[naam 1] c.s. verwijt verder [naam 3] nog dat hij ondanks zijn bouwkundige kennis, heeft toegelaten dat er onzorgvuldig werd geheid, dat hij geen opdracht heeft gegeven om de meest zorgvuldige heimethode toe te passen, dat hij heeft besloten om zijn bouwplannen te wijzigen en nog dichter bij het pand van [naam 1] c.s. te heien, dat hij tijdens het gesprek op 20 februari 2020 de indruk heeft gegeven dat risicomijdende heitechnieken overwogen zouden worden en dat hij, ondanks dat hij wist of kon weten dat [naam 1] c.s. schade zou lijden, geen onderzoek heeft laten doen, de bouw heeft stilgelegd of voorzorgsmaatregelen heeft getroffen. Daarmee heeft [naam 3] de kans op schade voor lief genomen.
Alle verwijten tezamen maken dat [bedrijf 1] en [naam 3] onrechtmatig jegens [naam 1] c.s. hebben gehandeld.
De schade van [naam 1] c.s. bestaat samengevat uit:
  • scheuren in naden, plafonds en wanden
  • scheuren in de tegelvloer, in de badkamer en onder de trap
  • beschadigde terrasdeuren
  • verzakking van een wand
  • terrasdeur kan niet meer open
  • beschadigde dakpannen, broekstukken en nokvorsten
  • lekkages
[naam 1] c.s. schat de schade voorlopig op € 84.596,00.
[bedrijf 1] en [naam 3] zijn hoofdelijk aansprakelijk op grond van 6:102 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), ook als het causaal verband niet voor beiden komst vast te staan zijn zij op grond van 6:99 BW hoofdelijk aansprakelijk.
5.3.
[bedrijf 1] voert verweer. Zij betwist dat de heiwerkzaamheden tot schade bij [naam 1] c.s. hebben geleid en dat zij een (zorgvuldigheids)norm heeft geschonden. Ook betwist zij dat [naam 1] c.s. zou hebben medegedeeld dat zijn pand een verhoogd risico had op schade omdat het niet onderheid was en uit houtskeletbouw bestond. Er was geen aanleiding om bij het pand van [naam 1] c.s. een vooropname te doen en de wijze waarop is geheid was noodzakelijk en niet onnodig belastend. Er is sprake van eigen schuld aan de zijde van [naam 1] c.s. omdat, als het heien al schade heeft veroorzaakt, dit is ontstaan doordat de woning ondeugdelijk gefundeerd is en ondeugdelijk is afgewerkt. [bedrijf 1] voert tot slot verweer tegen de gevorderde schadevergoeding.
5.4.
[naam 3] betwist dat de heiwerkzaamheden de door [naam 1] c.s. gestelde schade hebben veroorzaakt. Meer subsidiair voert [naam 3] aan hij niet aansprakelijk is voor de schade omdat hem geen verwijt kan worden gemaakt. [naam 3] betwist daarnaast dat [naam 1] c.s. heeft medegedeeld dat het pand niet onderheid was en uit houtskeletbouw bestond, dat [naam 1] c.s. heeft gevraagd om een risicomijdende heitechniek te gebruiken en dat hij dichter bij het pand van [naam 1] c.s. heeft laten heien dan aanvankelijk het plan was. Ook [naam 3] doet een beroep op eigen schuld omdat het pand van [naam 1] c.s. onjuist is afgewerkt en voert verweer tegen de gevorderde schade.
5.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de vrijwaringszaak met nummer 399615 HA ZA 22-359 [naam 3] tg. [bedrijf 2]
5.6.
[naam 3] vordert - samengevat - dat [bedrijf 2] c.s. wordt veroordeeld om aan [naam 3] te betalen al hetgeen waartoe [naam 3] in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, inclusief de proceskosten van de hoofdzaak, met veroordeling van [bedrijf 2] c.s. in de kosten van de vrijwaring en de nakosten.
5.7.
[naam 3] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [bedrijf 2] c.s. bij het funderingsadvies niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht heeft genomen. [bedrijf 2] c.s. had onderzoek moeten doen naar de woning van [naam 1] c.s. en naar minder belastende heitechnieken en [bedrijf 2] c.s. had een vooropname moeten doen. [bedrijf 2] c.s. heeft niet de zorgvuldigheidsnorm in acht genomen die geldt bij werkzaamheden bij belendende gebouwen en zich in het algemeen onvoldoende vergewist van de risico’s van de heiwerkzaamheden
5.8.
[bedrijf 2] c.s. voert verweer. [bedrijf 2] c.s. heeft een goed advies gegeven dat zorgvuldig tot stand is gekomen. Van haar kan niet gevergd worden dat zij alle bouwinformatie van omliggende panden opvraagt. Het doen van een vooropname is niet de taak van [bedrijf 2] c.s. Als [bedrijf 2] c.s. al aansprakelijk is, is zij dat op grond van de algemene voorwaarden alleen voor schade die niet door de CAR-verzekering van [bedrijf 1] wordt gedekt. Deze schade wordt wel door die verzekering gedekt. Ook is [bedrijf 2] c.s. op grond van de algemene voorwaarden alleen aansprakelijk tot het bedrag van de opdrachtsom.
5.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de vrijwaringszaak met nummer 403473 HA ZA 22-612 [bedrijf 1] tg. [bedrijf 2]
5.10.
[bedrijf 1] vordert - samengevat - dat [bedrijf 2] c.s. wordt veroordeeld om aan [bedrijf 1] te betalen al hetgeen waartoe [bedrijf 1] in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, inclusief de proceskosten van de hoofdzaak, met veroordeling van [bedrijf 2] c.s. in de kosten van de vrijwaring, de nakosten en de wettelijke rente daarover.
5.11.
[bedrijf 1] legt aan haar vordering ten grondslag dat als in de hoofdzaak wordt geoordeeld dat [bedrijf 1] de heiwerkzaamheden anders had moeten uitvoeren, het funderingsadvies van [bedrijf 2] c.s. niet voldoet. [bedrijf 2] c.s. had bij het opstellen van het advies rekening moeten houden met de aard en de kwetsbaarheid van omliggende panden. Als [bedrijf 1] aansprakelijk is voor de schade van [naam 1] c.s. dan is [bedrijf 2] c.s. op grond van artikel 6:102 jo 6:10 BW medeaansprakelijk. De schade moet geheel voor rekening van [bedrijf 2] c.s. komen.
5.12.
[bedrijf 2] c.s. voert ook in deze vrijwaringszaak de in 5.8 genoemde verweren. Daarnaast voert zij aan dat er geen contractuele relatie tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] c.s. is en [bedrijf 2] c.s. jegens [bedrijf 1] c.s. niet onrechtmatig heeft gehandeld. Daarnaast wordt [bedrijf 1] in de hoofdzaak meer verweten dan alleen het toepassen van een verkeerde funderingstechniek. De schade als gevolg van andere verwijten kan niet zonder meer op [bedrijf 2] c.s. worden afgewenteld.
5.13.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

6.De beoordeling

In de hoofdzaak

6.1.
[naam 1] c.s. stelt dat [bedrijf 1] en [naam 3] aansprakelijk zijn op grond van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). Daarvoor is vereist dat er sprake is van een onrechtmatige daad, de onrechtmatige daad moet aan [bedrijf 1] en [naam 3] kunnen worden toegerekend, er moet schade zijn en tussen de schade en de onrechtmatige daad moet een causaal verband zijn. Er moet aan alle vereisten zijn voldaan. Ingevolge artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is het aan [naam 1] c.s. om te stellen, en bij voldoende onderbouwing en betwisting te bewijzen, dat [bedrijf 1] en/ of [naam 3] bij de uitvoering van de heiwerkzaamheden onrechtmatig hebben gehandeld jegens hem en voorts dat de gestelde schade daardoor is veroorzaakt.
6.2.
Dat er schade is aan de woning van [naam 1] c.s. wordt door [bedrijf 1] en [naam 3] niet betwist. [bedrijf 1] en [naam 3] betwisten wel dat zij onrechtmatig hebben gehandeld en dat er een causaal verband is tussen de gestelde onrechtmatige daad en de schade.
6.3.
De rechtbank stelt bij de beoordeling het volgende voorop. Het enkele beschadigen van een zaak betekent niet dat er inbreuk is gemaakt op een recht in de zin van artikel 6:162 lid 2 BW en levert geen onrechtmatigheid op. Er is pas sprake van een inbreuk op een recht wanneer de handeling zelf, ongeacht de gevolgen, onrechtmatig is. De vraag in deze zaak is daarom of [bedrijf 1] en [naam 3] in strijd hebben gehandeld met een ongeschreven zorgvuldigheidsnorm.
6.4.
Van degene die heiwerkzaamheden gaat verrichten mag de nodige zorgvuldigheid worden verwacht om het ontstaan van schade aan eigendommen van derden te voorkomen. De mate van zorgvuldigheid die in een concreet geval kan worden gevergd, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Omstandigheden die een rol kunnen spelen zijn de aard en ingrijpendheid van de werkzaamheden, de voorzienbaarheid van schade, de wenselijkheid van het voeren van overleg met omwonenden om mogelijke risico’s in kaart te brengen, de mogelijkheid onderzoek te verrichten, de praktische mogelijkheden om voorzorgsmaatregelen te treffen en de eventuele bijzondere kwetsbaarheid van het buurperceel.
Is er sprake van onrechtmatige daad door [bedrijf 1] ?
6.5.
Vast staat dat de heiwerkzaamheden in opdracht van [bedrijf 1] zijn uitgevoerd. De door [bedrijf 1] jegens omwonenden in acht te nemen zorgplicht brengt met zich dat zij voorafgaand aan de werkzaamheden dient te onderzoeken of en in hoeverre de voorgenomen heiwerkzaamheden van invloed zouden kunnen zijn op de omgeving om zodoende de kans op het ontstaan van schade aan omliggende bebouwing in kaart te kunnen brengen en daar vervolgens bij de uitvoering van het werk rekening mee te houden. Die zorgplicht vloeit niet alleen voort uit hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, maar ook uit het Bouwbesluit. Afdeling 8.1 van het Bouwbesluit bevat voorschriften die ervoor moeten zorgen dat bouw- en sloopwerkzaamheden worden uitgevoerd zonder een gevaar op te leveren voor passanten en omwonenden. Het betreft algemeen geldende voorschriften waar eenieder zich bij bouw- of sloopactiviteiten aan moet houden, niet alleen als dat vermeld staat in een vergunning. Uit artikel 8.2 van het Bouwbesluit volgt een zorgplicht om schade tijdens bouwwerkzaamheden aan omliggende panden zo veel mogelijk te voorkomen. Volgens de toelichting op artikel 8.2 moeten, om onveilige situaties tijdens bouw- of sloopwerkzaamheden te voorkomen, maatregelen worden getroffen om letsel van personen of beschadiging van al dan niet roerende zaken te voorkomen. Blijkens deze toelichting bestaat de onveiligheid er ten aanzien van al dan niet roerende zaken uit dat daaraan schade wordt toegebracht. [1]
6.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat [naam 1] c.s. tijdens het gesprek op 20 februari 2020 zijn zorgen over schade door de heiwerkzaamheden heeft geuit. Gelet op de hiervoor in 6.5 omschreven norm had daarop van [bedrijf 1] verwacht mogen worden dat zij, ook al lag het pand buiten het risicogebied van 15 meter, had doorgevraagd naar de aanleiding van de zorgen van [naam 1] c.s. en naar de constructie van het pand om zich ervan te verzekeren dat er geen (verhoogd) risico op schade was. Dat zij dit heeft gedaan is niet gesteld of gebleken. [bedrijf 1] heeft daarnaast erkend dat zij na het gesprek op 20 februari 2020 met [naam 1] c.s. aanleiding had om van het pand van [naam 1] c.s. een vooropname te maken. Ook dit is niet gebeurd. [bedrijf 1] voert echter aan dat [naam 1] c.s. een vooropname niet toestond. [naam 1] c.s. heeft die stelling gemotiveerd betwist en ook uit de verklaring van [naam 3] op de zitting volgt dat [bedrijf 1] geen vooropname heeft aangeboden maar dat zij enkel heeft aangeboden zelf foto’s te maken van het pand. Gelet daarop heeft [bedrijf 1] haar stelling dat een vooropname is aangeboden onvoldoende onderbouwd. Dit klemt temeer nu niet gesteld of gebleken is dat [bedrijf 1] op een vooropname heeft aangedrongen of dat zij haar aanbod heeft herhaald. Bovendien had [bedrijf 1] ook op eigen initiatief trildetectie kunnen plaatsen om daarmee de gevolgen van de heiwerkzaamheden voor de woning in te kunnen schatten. De stelling van [bedrijf 1] dat haar projectleider [naam 6] heeft gevoeld aan de gevel van een andere woning en geen trillingen heeft waargenomen, leidt in het licht van het voorgaande niet tot een ander oordeel.
Is er sprake van een onrechtmatige daad door [naam 3] ?
6.7.
Anders dan in het betoog van [naam 1] c.s. besloten lijkt te liggen, rechtvaardigt de enkele omstandigheid dat de heiwerkzaamheden (mogelijk) schade hebben toegebracht aan zijn woning, niet reeds de conclusie dat [naam 3] als opdrachtgever van die werkzaamheden onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Het feit dat [naam 1] c.s. als opdrachtgever de werkwijze van [bedrijf 1] heeft geaccepteerd betekent niet zonder meer dat daarmee de aansprakelijkheid van de opdrachtgever een gegeven is. Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de opdrachtgever zelf onrechtmatig heeft gehandeld. [2] Daarvan is pas sprake als [naam 3] in strijd heeft gehandeld met de wet of een jegens [naam 1] c.s. in acht te nemen zorgvuldigheid en bovendien de schade met dit handelen in voldoende causaal verband staat. Naast een ‘handelen’ kan hieronder ook een nalaten worden begrepen, zoals het niet treffen van voldoende voorzorgsmaatregelen om schade te voorkomen.
[naam 3] mocht in beginsel afgaan op de deskundigheid van [bedrijf 1] en hoefde dus niet te controleren of de werkzaamheden voldoende zorgvuldig werden uitgevoerd. Dat [naam 3] de te bouwen woningen heeft ontworpen maakt ook niet dat het aan hem was om onderzoek te doen naar omliggende panden. Door dat niet te doen handelde [naam 3] dus niet onrechtmatig. Dit is naar het oordeel van de rechtbank anders indien [naam 3] wist van de kwetsbaarheid van het pand van [naam 1] c.s. [naam 3] heeft ter zitting verklaard dat als hij zou hebben geweten dat het pand niet was onderheid en dat sprake was van skeletbouw, dit hem aanleiding zou hebben gegeven om ruggespraak te hebben met [bedrijf 2] over de berekeningen. [naam 3] heeft echter gemotiveerd betwist dat hij wetenschap had van de bouwwijze van het pand.
6.8.
Nu [naam 1] c.s. stelt dat hij aan [naam 3] heeft medegedeeld dat het pand niet was onderheid en dat sprake was van skeletbouw en [naam 3] die stelling, zoals hiervoor overwogen, gemotiveerd heeft betwist, rust ingevolge de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) op [naam 1] c.s. de bewijslast van de door hem gestelde mededeling aan [naam 3] . De rechtbank zal [naam 1] c.s. dan ook opdragen te bewijzen dat hij aan [naam 3] heeft medegedeeld dat zijn woning kwetsbaar was.
Zijn de gestelde onrechtmatige daden toerekenbaar?
6.9.
Als [bedrijf 1] bij de heiwerkzaamheden niet de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van haar kan worden verlangd en daarmee het onrechtmatig handelen van [bedrijf 1] komt vast te staan is dit ook toerekenbaar aan [bedrijf 1] . Dat de heiwerkzaamheden feitelijk zijn uitgevoerd door Pit Beton maakt dit niet anders. Hiervoor is [bedrijf 1] op grond van artikel 6:171 BW aansprakelijk. De toerekenbaarheid van de gestelde onrechtmatige daad wordt door [bedrijf 1] ook niet betwist.
6.10.
Uit het voorgaande volgt dat als [bedrijf 1] bij de heiwerkzaamheden niet de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van haar kan worden verlangd dit een onrechtmatige daad vormt van [bedrijf 1] , en niet van [naam 3] . Als opdrachtgever is [naam 3] ook niet aansprakelijk op grond van artikel 6:171 BW. Hiervoor is vereist dat hij opdracht heeft gegeven in de uitvoering van zijn beroep of bedrijf. Dit is door [naam 1] c.s. niet aangevoerd. Als vast komt te staan dat [naam 3] wist van de kwetsbaarheid van het pand van [naam 1] c.s. en ondanks die kennis niet heeft gecontroleerd of de geplande werkzaamheden geen schade zouden veroorzaken voor [naam 1] c.s., is die onrechtmatige daad wel toe te rekenen aan [naam 3] . Dit wordt ook niet betwist door [naam 3] .
Is er sprake van een causaal verband tussen de onrechtmatige daden en de schade?
6.11.
Dat de heiwerkzaamheden schade hebben veroorzaakt aan het pand van [naam 1] c.s. wordt door [bedrijf 1] en [naam 3] gemotiveerd betwist. De door [naam 1] c.s. overgelegde deskundigenrapporten van [bedrijf 5] en [bedrijf 6] concluderen dat dit wel het geval is en het door [bedrijf 1] en [naam 3] ingediende rapport van [naam 7] concludeert dat dit niet het geval is. Zoals reeds tijdens de mondelinge behandeling is besproken acht de rechtbank het daarom nodig dat zij over de oorzaak van schade aan het pand van [naam 1] c.s. geïnformeerd wordt door een deskundige. De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige.
6.12.
Voordat tot het benoemen van een deskundige wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de aan de deskundige voor te leggen vragen. Partijen kunnen ook eensluidend een deskundige voordragen die onafhankelijk en voldoende deskundig is. Als partijen niet gezamenlijk een deskundige voordragen zal de rechtbank een deskundige benoemen.
6.13.
De rechtbank is voorlopig van oordeel dat de navolgende vragen aan de deskundige dienen te worden voorgelegd:
Welke schade is er na de uitgevoerde heiwerkzaamheden, aan het pand van [naam 1] c.s. ontstaan?
Waardoor is de schade aan het pand van [naam 1] c.s. veroorzaakt?
a.
Is de schade veroorzaakt door storm?
b.
Is de schade veroorzaakt door heiwerkzaamheden?
i.
Zo ja, had de schade voorkomen of beperkt kunnen worden? In welke mate?
c.
Is de constructie van het pand van [naam 1] c.s. deugdelijk en is het pand deugdelijk afgewerkt?
i.
Kan dit van invloed zijn geweest op het ontstaan van de schade? Zo ja, in welke mate?
3.
Wat is de omvang van de herstelkosten aan het pand van [naam 1] c.s.? Kunt u specificeren waaruit het bedrag is opgebouwd?
6.14.
Gelet op de hoofdregel van artikel 195 Rv zal het voorschot van de deskundige door [naam 1] c.s. dienen te worden betaald. Bij het eindvonnis zal te zijner tijd worden beslist ten laste van welke partij die kosten komen.
6.15.
De rechtbank zal partijen bij akte in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de persoon van de deskundige zoals overwogen in 6.12 en de aan hem te stellen vragen zoals overwogen in 6.13. Desgewenst kunnen partijen suggesties doen voor (aanvullende) vragen.
6.16.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.
in de vrijwaringszaak met nummer 399615 HA ZA 22-359 [naam 3] tg. [bedrijf 2] en in de vrijwaringszaak met nummer 403473 HA ZA 22-612 [bedrijf 1] tg. [bedrijf 2]
6.17.
In afwachting van de uitkomst van het deskundigenbericht en de bewijsopdracht in de hoofdzaak houdt de rechtbank de beslissing in deze vrijwaringszaken aan.

7.De beslissing

De rechtbank
In de hoofdzaak
7.1.
draagt [naam 1] c.s. op te bewijzen dat hij aan [naam 3] heeft medegedeeld dat zijn woning kwetsbaar was,
7.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
1 november 2023voor uitlating door [naam 1] c.s. of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel, en voor uitlating door beide partijen bij akte zoals in 6.15 is overwogen,
7.3.
bepaalt dat [naam 1] c.s., indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
7.4.
bepaalt dat [naam 1] c.s., indien hij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden januari 2024 tot en met augustus 2024 direct moeten opgeven, waarna dag en uur van de getuigenverhoren zullen worden bepaald,
7.5.
bepaalt dat de getuigenverhoren zullen plaatsvinden op de terechtzitting van mr. Stoof in het gerechtsgebouw te Middelburg aan Kousteensedijk 2,
7.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk 10 dagen voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
7.7.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in de vrijwaringszaak met nummer 399615 HA ZA 22-359 [naam 3] tg. [bedrijf 2] en in de vrijwaringszaak met nummer 403473 HA ZA 22-612 [bedrijf 1] tg. [bedrijf 2]
7.8.
houdt de beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Stoof en in het openbaar uitgesproken op
18 oktober 2023.