Overwegingen
Relevante feiten en omstandigheden
2. Eiseres is een nu 61-jarige vrouw, die – onder meer – kampt met PTSS en onder behandeling is bij een psychiater. Zij krijgt EMDR-therapie en spreekt de psychiater eens per twee weken. Ook is er eens per maand ondersteuning van medisch psychologen. Eiseres heeft HSP, dit wordt omschreven als hoog sensitiviteit. Zij is daardoor extra gevoelig voor prikkels zoals licht, geluid en geuren.
Eiseres heeft zich op 30 oktober 2020 bij het college gemeld voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 voor huishoudelijke hulp. Op 19 november 2020 vond een keukentafelgesprek plaats. Eiseres heeft daarbij aangegeven dat zij graag een vergoeding wil voor de aanschaf- en opleidingskosten van een assistentie/hulphond.
Op 14 april 2021 heeft een telefonisch keukentafelgesprek plaatsgevonden met een medewerker van [zorgorganisatie] om de vraag voor een hulphond (verder) met eiseres te bespreken. Ook cliëntondersteuner (de heer [naam 1]) was hierbij aanwezig. Verder is aanvullende informatie afkomstig van de psychiater van eiseres toegevoegd aan het dossier. Vervolgens is een Plan van Aanpak van 6 mei 2021 opgesteld. Hierin wordt geconcludeerd dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gewenste maatwerkvoorziening. Zij heeft het Plan van Aanpak op 26 mei 2021 enkel ondertekend voor gezien.
Het college heeft de aanvraag van eiseres in het primaire besluit aanvraag afgewezen. Eiseres wordt tegengeworpen dat een assistentiehond meer een medisch of therapeutisch doel heeft, waardoor geen aanspraak op een Wmo voorziening bestaat. Uit wetenschappelijk onderzoek is onvoldoende gebleken wat de toegevoegde waarde is van een (PTSS-) hulphond in het wegnemen van beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie.
Eiseres heeft op 13 juli 2021 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Het college heeft naar aanleiding hiervan op 9 augustus 2021 een advies aangevraagd bij Oreon/Argonaut. Per 1 januari 2022 is deze adviesvraag overgenomen door JPH Consult. Het college heeft op 7 maart 2022 een advies ontvangen van JPH Consult. In het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard, onder wijziging van zijn motivering.
Standpunt van het college
3.
Het college stelt zich op het standpunt dat uit het door hem ingewonnen advies van JPH Consult van 7 maart 2022 volgt dat geen sprake is van een uitzonderlijke situatie die aanleiding geeft om aan eiseres een maatwerkvoorziening te verstrekken in de vorm van een assistentie/hulphond, nu een persoonlijke vaste ambulante begeleider – al dan niet in combinatie met een niet specifiek opgeleide hond – een passende bijdrage kan leveren aan de ondersteuningsbehoefte van eiseres op het gebied van participatie en zelfredzaamheid.
4. Eiseres stelt dat sprake is van getrapte besluitvorming, omdat (nog) niet is onderzocht of individuele begeleiding voor eiseres passend en beschikbaar is. Zij voert verder aan dat het college zich ten onrechte op het standpunt stelt dat er onvoldoende wetenschappelijk bewijs is dat een assistentie/hulphond een bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie, en dat in de Wmo enkel moet worden beoordeeld of een bepaalde voorziening passend is. Het college heeft haar verder in strijd met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen gelegenheid geboden om te reageren op nieuwe stukken die na de hoorzitting bekend zijn geworden. In het bestreden besluit is ten onrechte ook geen wettelijke grondslag opgenomen op grond waarvan haar aanvraag is afgewezen. Volgens eiseres had het college op basis van het advies van JPH Consult moeten overgaan tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een assistentie/hulphond. Het college stelt ten onrechte dat kan worden volstaan met de aanschaf van een normale hond als huisdier, en dat dit een algemeen gebruikelijke voorziening is. Eiseres heeft de rechtbank verder verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Relevante wet- en regelgeving
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is sprake van getrapte besluitvorming?
6. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat sprake is van getrapte besluitvorming, omdat nog niet is onderzocht of individuele begeleiding passend en beschikbaar is. Daartoe is van belang dat eiseres voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit niet heeft verzocht om aan haar een maatwerkvoorziening toe te kennen anders dan een assistentie hulphond. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 februari 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:349). De rechtbank overweegt verder dat het college blijkens het bestreden besluit wel degelijk heeft onderzocht of eiseres aanspraak maakt op een voorziening in de vorm van individuele begeleiding door een ambulant begeleider voor twee contactmomenten per week. Het college heeft geconcludeerd dat dit wel het geval is. Het college hoefde evenwel niet zover te gaan om een dergelijke voorziening daadwerkelijk toe te kennen, omdat hij geen voorziening hoeft te verstrekken waar eiseres geen gebruik van maakt. Het is in het bestreden besluit aan eiseres gelaten om aan te geven of zij gebruik wil maken van de vastgestelde maatwerkvoorziening in de vorm van individuele begeleiding. De rechtbank acht dit een logische en zorgvuldige handelswijze. De rechtbank merkt ten overvloede op dat in de door eiseres overgelegde brief van de psychiater van 10 juli 2023 juist wordt geconcludeerd dat ambulante begeleiding niet zinvol is voor eiseres. Geen toepassing art. 7:9 Awb en ontbreken wettelijke grondslag in bestreden besluit
7. In artikel 7:9 van de Awb is opgenomen dat als na het horen in de bezwaarfase bij het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden wordt meegedeeld en zij in de gelegenheid worden gesteld daarover te worden gehoord. Hoewel eiseres in de gelegenheid is gesteld om bij JPH Consult te reageren op het advies van 7 maart 2022, is zij niet in de gelegenheid gesteld om een reactie te geven richting het college. De rechtbank acht dit in strijd met artikel 7:9 van de Awb, maar ziet aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 Awb te passeren omdat niet aannemelijk is dat eiseres hierdoor is benadeeld. Eiseres heeft immers wel gereageerd op het concept-rapport van JPH Consult waardoor het college van die reactie kennis heeft genomen en eiseres heeft in beroep nog op het rapport van JPH Consult gereageerd. Het college zal wel worden veroordeeld in de proceskosten van eiseres, op hierna te vermelden wijze. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat in het bestreden besluit geen wettelijke grondslag is opgenomen op grond waarvan haar aanvraag is afgewezen. Bij de beslissing op bezwaar is namelijk een aparte bijlage gevoegd met daarin het wettelijk kader. Anders dan eiseres kennelijk meent, mocht het college hiermee volstaan.
Ontbreken wetenschappelijk bewijs voor bijdrage hulphond
8. De rechtbank volgt eiseres niet in wat zij aanvoert over het ontbreken van wetenschappelijk bewijs dat een assistentie/hulphond een bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie, nu het college in het bestreden besluit volledig onderkent dat per individueel geval moet worden beoordeeld of een hulphond een bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie. Het college is hier ook toe overgegaan, middels het uitzetten van onderzoek bij JPH Consult.
Had het college een maatwerkvoorziening moeten toekennen in de vorm van een hulphond?
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende onderbouwd waarom hij op grond van de onderzoeksbevindingen niet gehouden was om aan eiseres een maatwerkvoorziening toe te kennen in de vorm van een hulphond. Uit het advies van JPH Consult van 7 maart 2022 blijkt dat voor de ondersteuningsbehoefte van eiseres geen specifiek opgeleide assistentie/hulphond nodig is, nu medisch adviseur [naam 2] daarin stelt:
"Een hond lijkt in zijn algemeenheid naar het oordeel van ondergetekende de beste oplossing voor client". Ook is daarin opgenomen:
"Een goede persoonlijk, vaste, ambulante begeleider zou echter ook een heel belangrijk positief effect kunnen hebben". [naam 2] stelt verder dat een hulphond geen adequate voorziening is voor het nemen van belangrijke beslissingen (op financieel, sociaal, medisch of maatschappelijk gebied). VORM-adviseur [naam 3] stelt in het JPH-advies verder:
"Een niet specifiek opgeleide hond kan dient ook positieve aandacht geven en kan ook geruststellende aanwezigheid en gevoel van veiligheid bieden. Een niet specifiek opgeleide hond mag ook mee in het openbaar vervoer. Een voorliggende persoonlijke, vaste, ambulante begeleider kan, eventueel in combinatie met een niet specifiek opgeleide hond, de sociale contacten van dient vergroten en de kans op het positief ervaren van sociale activiteit verder vergroten". In wat eiseres aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies in het JPH-advies. Eiseres heeft niet met objectieve gegevens aangetoond waarin het voordeel is gelegen van een getrainde hulphond in vergelijking met een 'gewone' hond als huisdier. De rechtbank merkt daarbij op dat uit de door eiseres overgelegde brief van haar psychiater van 10 juli 2023 ook niet blijkt dat eiseres een specifiek getrainde hulphond nodig heeft, en dat niet kan worden volstaan met een normale hond.
10. Indien en voor zover eiseres stelt dat het college een maatwerkvoorziening had moeten verstrekken in de vorm van een normale hond, overweegt de rechtbank dat het college niet is gehouden tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening wanneer het gebruik van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen die naar hun aard algemeen gebruikelijk zijn een uitkomst bieden. Een dienst, hulpmiddel, woningaanpassing of andere maatregel kan als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt als deze niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking, daadwerkelijk beschikbaar is, een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en deze financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau. De rechtbank wijst hierbij op de uitspraak van de CRvB van 20 november 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3535). Het college stelt terecht dat een gewone hond voldoet aan deze criteria. De rechtbank wijst er daarbij op dat eiseres in haar beroepschrift zelf stelt dat hond al kan worden aangeschaft voor een bedrag vanaf € 50,-, en dat haar psychiater in de brief 10 juli 2023 stelt dat eiseres de financiële middelen heeft om een hond te onderhouden. 11. Het beroep is ongegrond. In verband met de toepassing van artikel 6:22 van de Awb bestaat wel aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten laste van het college. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).
Overschrijding redelijke termijn
12. Eiseres heeft verder de rechtbank verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
Het is vaste rechtspraak dat als uitgangspunt geldt dat de bezwaar- en beroepsfase tezamen niet langer mogen duren dan twee jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. Dit is behoudens factoren die onder omstandigheden aanleiding kunnen geven overschrijding van deze behandelingsduren gerechtvaardigd te achten. Daarvan is in dit geval niet gebleken.
13. In beginsel is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn is overschreden. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB vangt de termijn aan op het moment dat het bestuursorgaan het bezwaarschrift ontvangt en eindigt de termijn op het moment van de uitspraak. Het college heeft het bezwaar van eiseres op 14 juli 2021 ontvangen. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaar, zou de procedure uiterlijk 14 juli 2023 moeten zijn afgerond met een uitspraak in beroep. Bij de beoordeling in welke mate de redelijke termijn is overschreden, moet worden uitgegaan van de datum van deze uitspraak.
14. De redelijke termijn is overschreden met iets minder dan drie maanden. Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade van € 500. De behandeling van het bezwaar heeft ongeveer twee maanden te lang geduurd, en de behandeling van het beroep heeft ongeveer een maand te lang geduurd. Van het bedrag van € 500 dient het college derhalve (2/3 x € 500 =) € 333,33, en de Staat (minister van Justitie en Veiligheid) (1/3 x € 500 =) € 166,66 te betalen. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.