ECLI:NL:RBZWB:2023:7312

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 oktober 2023
Publicatiedatum
20 oktober 2023
Zaaknummer
21/4071, 22/2280, 22/2687, 22/3423, 22/4824, 22/4825, 22/4826 en 23/1286
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen gemeentelijke belastingen en WOZ-beschikkingen door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van 6 oktober 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant de beroepen van belanghebbende tegen verschillende uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Bergen op Zoom beoordeeld. De zaken betroffen onder andere aanslagen rioolheffing, onroerende zaakbelasting (OZB), en WOZ-beschikkingen voor de jaren 2019, 2020, 2021 en 2022. Belanghebbende, eigenaar van een onroerende zaak in aanbouw, had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de opgelegde aanslagen en de vastgestelde WOZ-waarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanslagen rioolheffing voor de jaren 2021 en 2022 terecht zijn opgelegd, aangezien de onroerende zaak was aangesloten op de gemeentelijke riolering. Ook de WOZ-waarden voor de jaren 2019, 2020 en 2022 zijn door de rechtbank als juist beoordeeld, waarbij de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarden niet te hoog waren vastgesteld. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de aanslagen OZB en watersysteemheffing ook terecht zijn opgelegd, en dat er geen sprake was van dubbele heffing. De beroepen tegen de aanslagen zuiveringsheffing zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen procesbelang meer was. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en de aanslagen in stand gelaten. Belanghebbende kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
Zaaknummers: BRE 21/4071, 22/2280, 22/2687, 22/3423, 22/4824, 22/4825, 22/4826 en 23/1286

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Bergen op Zoom, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de volgende uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar:
zaaknummer 21/4071
1.1.
De uitspraak van 13 augustus 2021 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2021 opgelegde de aanslag rioolheffing (aanslagnummer [nummer 1] ).
zaaknummer 22/2280
1.2.
De uitspraak van 15 maart 2022 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking [1] (WOZ-beschikking) waarbij de onroerende zaak gelegen aan de [adres 1] in [plaats 2] voor het jaar 2019 is vastgesteld op € 298.000 (aanslagnummer [nummer 2] ).
zaaknummer 22/2687
1.3.
De uitspraak van 15 april 2022 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2020 opgelegde aanslag onroerende zaakbelasting (OZB) eigenaar niet-woning en de aanslag watersysteemheffing gebouwd (aanslagnummer [nummer 3] ).
zaaknummer 22/3423
1.4.
De uitspraak van 27 mei 2022 op het bezwaar van belanghebbende tegen de WOZ-beschikking waarbij de onroerende zaak gelegen aan de [adres 1] in [plaats 2] voor het jaar 2020 is vastgesteld op € 298.000 (aanslagnummer [nummer 3] ).
zaaknummer 22/4824
1.5.
De uitspraak van 2 september 2022 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2022 opgelegde aanslag rioolheffing (aanslagnummer [nummer 4] ).
zaaknummer 22/4825
1.6.
De uitspraak van 2 september 2022 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2021 opgelegde aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimten (aanslagnummer [nummer 5] ).
zaaknummer 22/4826
1.7.
De uitspraak van 19 juli 2022 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2022 opgelegde aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimten (aanslagnummer [nummer 6] ).
zaaknummer 23/1286
1.8.
De uitspraak van 7 februari 2023 op het bezwaar van belanghebbende tegen de WOZ-beschikking waarbij de onroerende zaak gelegen aan de [adres 1] in [plaats 2] voor het jaar 2022 is vastgesteld op € 300.000 en de aan hem over het jaar 2022 opgelegde aanslag OZB eigenaar niet-woning en watersysteemheffing gebouwd (aanslagnummer [nummer 7] ).
1.9.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.10.
De rechtbank heeft de beroepen op 6 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: belanghebbende en namens de heffingsambtenaar, [naam 1] en [WOZ-taxateur].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar de WOZ- waarden niet te hoog heeft vastgesteld en of de aanslagen terecht en voor het juiste bedrag zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten:
3.1.
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak plaatselijk bekend [adres 1] in [plaats 2] . De onroerende zaak bestaat uit een woning met een loods en ligt op het bedrijventerrein [naam 2] in [plaats 2] Noord, grenzend aan de [woonwijk] . De heffingsambtenaar heeft de woning en loods als één object aangemerkt.
3.2.
De onroerende zaak is in de onderhavige jaren in aanbouw. De ruwe verdiepingsvloeren zijn aanwezig en de onroerende zaak is wind- en waterdicht. De woning is aangesloten op de gemeentelijke riolering. In de loods is geen wateraansluiting en afvoer aanwezig.
De aanslagen rioolheffing 2021 en 2022 (zaaknummers 21/4071 en 22/4824)
4. De rechtbank is van oordeel dat de aanslagen rioolheffing terecht en voor het juiste bedrag zijn opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Vaststaat dat de onroerende zaak in 2021 en 2022 is aangesloten op de gemeentelijke riolering. Aan belanghebbende is daarom eenmaal het vaste bedrag van € 335,82 (2021) en € 341,19 (2022) aan rioolheffing in rekening gebracht. Dit is in overeenstemming met artikel 5, tweede lid, onderdeel a, van de Verordening Rioolheffing 2021 en 2022 Bergen op Zoom en hoofdstuk 1 van de Tarieventabel. Van een dubbele heffing, zoals belanghebbende stelt, is geen sprake. Belanghebbende is ook voor het juiste bedrag aangeslagen. Of sprake is van een woning of een niet-woning is niet relevant omdat het tarief voor een woning gelijk is aan het tarief voor een niet-woning.
De WOZ-beschikkingen 2019, 2020 en 2022 (zaaknummers 22/2280, 22/3423 en 23/1286)
5. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarden voor 2019, 2020 en 2022 niet te hoog heeft vastgesteld Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde vastgesteld op € 298.000 (voor de jaren 2019 en 2020) en op € 300.000 (voor 2022).
5.2.
De waarde van de onroerende zaak wordt bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak moet worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen [2] . Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding” [3] .
5.3.
De waarde van een onroerende zaak wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. [4] Dit houdt in dat de waarde van de onroerende zaak wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van referentieobjecten die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de onroerende zaak. De referentieobjecten hoeven dus niet identiek te zijn aan de onroerende zaak. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden.
5.4.
De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of belanghebbende de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt.
5.5.
De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de waarde voor ieder jaar een taxatierapport [5] van de onroerende zaak met een matrix overgelegd. In het taxatierapport is de waarde van de onroerende zaak bepaald op € 298.000 (voor 2019 en 2020) en € 300.000 (voor 2022). Als referentieobjecten zijn gebruikt [adres 2] , [huisnummer 1] en [huisnummer 2] en [adres 3] , alle gelegen op het bedrijventerrein [naam 2] . In de matrix zijn de referentieobjecten vergeleken met de onroerende zaak. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar toegelicht dat 40% als waarde is gehanteerd omdat de onroerende zaak in aanbouw is.
5.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met de hiervoor vermelde taxatierapporten aannemelijk gemaakt dat de onroerende zaak op de waardepeildatum een waarde in het economische verkeer had van niet minder dan € 298.000 (voor 2019 en 2020) en € 300.000 (voor 2022). De referentieobjecten [adres 2] en [huisnummer 2] zijn ook woningen met een bedrijfsruimte waarvan de inhoud, het bouwjaar, het perceel en de ligging goed vergelijkbaar zijn met de onroerende zaak. De rechtbank vindt de vergelijking met de referentieobjecten daarom verdedigbaar. De getaxeerde waarde staat in een juiste verhouding tot de verkoopprijzen van de referentieobjecten. De referentieobjecten en de onroerende zaak zijn op hetzelfde bedrijventerrein gelegen. Een eventuele waardedruk door het [plan], dat zich in de verkennende fase bevindt, is daardoor in de verkoopprijzen en de vastgestelde waarde verdisconteerd. Belanghebbende heeft ter zitting nog gesteld dat hem ter ore is gekomen dat in het [plan] zou zijn opgenomen dat er een grote loods tegenover zijn woning zou zijn gepland. Hiermee heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak in een onjuiste verhouding staat tot de verkoopprijzen van de referentieobjecten.
De aanslagen OZB eigenaar niet-woning 2020 en 2022 (zaaknummers 22/2687 en 23/1286)
6. De rechtbank is van oordeel dat de aanslagen terecht en voor het juiste bedrag zijn opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6.1.
Belanghebbende meent dat hij dubbel voor de OZB wordt aangeslagen.
6.2.
Aan belanghebbende is een aanslag OZB eigenaar niet-woning en een aanslag OZB gebruiker niet-woning opgelegd.
6.3.
Voor een onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dient is de eigenaar geen gebruikersbelasting verschuldigd (woningvrijstelling) [6] . De woningvrijstelling is van toepassing als het woongedeelte van de onroerende zaak meer dan 70% van de waarde vormt. [7] Als het woongedeelte minder dan 30% van de waarde vormt, wordt de onroerende zaak als een niet-woning aangemerkt en is gebruikersbelasting verschuldigd.
6.4.
Op de heffingsambtenaar rust de bewijslast dat de aanslagen OZB eigenaar en gebruiker terecht zijn opgelegd. Dit betekent dat de heffingsambtenaar aannemelijk moet maken dat het woongedeelte van de onroerende zaak niet meer dan 70% van de waarde vormt. De heffingsambtenaar heeft ter zitting onweersproken verklaard dat in 2020 de woning 68% (in 2020) en 66% (in 2022) en de loods 32% (in 2020) en 34% (in 2022) van de waarde vormt. Dit betekent dat de onroerende zaak als een niet-woning moet worden aangemerkt. De woningvrijstelling is dan niet van toepassing waardoor belanghebbende als eigenaar en als gebruiker OZB verschuldigd is naar het tarief van een niet-woning.
De aanslagen watersysteemheffing gebouwd 2020 en 2022 (22/2687 en 23/1286)
7. De rechtbank is van oordeel dat de aanslagen terecht zijn opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7.1.
Belanghebbende meent dat hij dubbel voor de watersysteemheffing wordt aangeslagen.
7.2.
Belanghebbende is watersysteemheffing gebouwd en watersysteemheffing ingezetene in rekening gebracht. Dit is in overeenstemming met artikel 117, eerste lid, onder a en d, van de Waterschapswet en artikel 2, eerste en tweede lid, onder a en d, van de Verordening watersysteemheffing waterschap Brabantse Delta 2020 en 2022. Belanghebbende is immers ingezetene van het waterschap en eigenaar van de onroerende zaak gelegen in het waterschap. Van een dubbele heffing is geen sprake.
De aanslagen zuiveringsheffing bedrijfsruimte 2021 en 2022 (22/4825 en 22/4826)
8. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van belanghebbende tegen de aanslagen zuiveringsheffing bedrijfsruimte 2021 en 2022 niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege het ontbreken van een procesbelang. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8.1.
De rechtbank overweegt dat een beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard als de indiener geen belang heeft bij het beroep. Daarvan is sprake als het aanwenden van het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen. Belang is op te vatten als een (direct of indirect) financieel belang.
8.2.
Ter zitting is komen vast te staan dat de aanslagen zuiveringsheffing bedrijfsruimten 2021 en 2022 zijn vernietigd omdat in 2021 en 2022 geen wateraansluiting in de loods aanwezig is. Er is daardoor geen procesbelang meer voor belanghebbende. De stelling van belanghebbende dat hij voor 2023 wederom is aangeslagen, maakt dat niet anders, omdat die aanslag geen onderdeel uitmaakt van deze procedure.
De verzoeken om kwijtschelding
9. Belanghebbende heeft verzocht om kwijtschelding van de aanslagen.
9.1.
Voor zover belanghebbende hiermee heeft bedoeld beroep in te stellen tegen de diverse beslissingen van de invorderingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant op belanghebbendes verzoeken om kwijtschelding van de aanslagen, overweegt de rechtbank dat hiertegen geen beroep open staat bij de bestuursrechter. Hiertegen kan uitsluitend een vordering bij de civiele rechter worden ingesteld op de in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalde wijze [8] .
9.2.
Voor zover het nieuwe verzoeken om kwijtschelding betreft moet belanghebbende zich tot de invorderingsambtenaar richten.
Misbruik van recht
10. De heffingsambtenaar stelt dat sprake is van misbruik van recht -in de kern- omdat belanghebbende ieder jaar opnieuw met dezelfde motivering tegen de aan hem opgelegde aanslagen opkomt. Dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om misbruik van recht aan te nemen. Uit de artikelen 3:13 en 3:15 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat de bevoegdheid om bij de belastingrechter beroep in te stellen niet kan worden ingeroepen, wanneer die bevoegdheid wordt misbruikt. Voor het niet-ontvankelijk verklaren van een bij de belastingrechter ingesteld rechtsmiddel wegens misbruik van recht zijn zwaarwichtige gronden vereist. Zwaarwichtige gronden zijn onder meer aanwezig wanneer rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij gegeven zijn, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. Een min of meer overmatig beroep op door de overheid geboden faciliteiten levert in het algemeen op zichzelf geen misbruik van recht op. Wel kan het aantal malen dat een bepaald recht of een bepaalde bevoegdheid wordt aangewend, in combinatie met andere omstandigheden bijdragen aan de conclusie dat misbruik van recht heeft plaatsgevonden [9] . Een ‘andere omstandigheid’ kan zijn gelegen in het gedrag van de belanghebbende voorafgaand en tijdens de besluitvormingsfase [10] . In dit geval is van een dergelijke andere omstandigheid naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken.
Overige verzoeken
11. Belanghebbende heeft verzocht om voeging van de zaaknummers 22/2687 en 22/3423. De rechtbank behandelt de zaken tegelijkertijd en ziet daarom geen aanleiding de zaken te voegen.
12. Belanghebbende heeft verzocht om ontheffing van het betalen van griffierecht voor zaaknummer 22/3423 omdat hij al in zaaknummer 22/687 griffierecht heeft betaald en de aanslagen en WOZ-beschikking op hetzelfde aanslagbiljet staan. De rechtbank wijst dit verzoek af. Weliswaar is sprake van een inhoudelijke samenhang – de grondslag van aanslagen is de WOZ-waarde - maar voor de beperking van griffierecht op grond van artikel 8:41, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is ook vereist dat samenhang in de tijd bestaat en dat de beroepen tegen de desbetreffende besluiten zijn ingesteld door middel van één beroepschrift. [11] Nu belanghebbende twee beroepschriften heeft ingediend op afzonderlijke tijdstippen is door de griffier terecht tweemaal griffierecht geheven.

Conclusie en gevolgen

13. De beroepen betreffende de aanslagen rioolheffing 2021 en 2022, de WOZ-beschikkingen 2019, 2020 en 2022, de aanslagen OZB eigenaar niet-woning 2020 en 2022 en de aanslagen watersysteemheffing gebouwd 2020 en 2022 zijn ongegrond. Dit betekent dat de aanslagen en de WOZ-beschikkingen in stand blijven. De beroepen betreffende de aanslagen zuiveringsheffing bedrijfsruimten 2021 en 2022 zijn niet-ontvankelijk. Deze aanslagen zijn al vernietigd door de heffingsambtenaar.
14. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart:
- de beroepen betreffende de aanslagen rioolheffing 2021 en 2022 ongegrond;
- de beroepen betreffende de WOZ-beschikkingen 2019, 2020 en 2022 ongegrond;
- de beroepen betreffende de aanslagen OZB eigenaar niet-woning 2020 en 2022 ongegrond;
- de beroepen betreffende de aanslagen watersysteemheffing gebouwd 2020 en 2022 ongegrond;
- de beroepen betreffende de aanslagen zuiveringsheffing bedrijfsruimte 2020 en 2022 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier, op 17 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken.
2.Artikel 17, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.
3.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44.
4.Artikel 4, eerste lid, onder a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken.
5.Opgemaakt door [WOZ-taxateur].
6.Artikel 220, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet.
7.Artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet.
8.Vgl. Hoge Raad 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2735.
9.AG HR 29 mei 2019, ECLI:NL:PHR:2019:702, ABRvS 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129 en ABRvS 17 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:396.
10.ABRvS 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129.
11.Vgl. Hoge Raad 14 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:560.