In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 oktober 2023, zijn eisers 1 en 2 in beroep gegaan tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom. Het college had op 10 september 2021 een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghoudster voor het bouwen van drie appartementen en het veranderen van een bestaand gebouw. Eisers 1 en 2, die bezwaar hadden gemaakt tegen deze vergunning, kregen op 22 februari 2022 te horen dat hun bezwaren ongegrond waren verklaard. Hierop hebben zij beroep ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen op 2 maart 2023 behandeld en op 13 april 2023 een tussenuitspraak gedaan waarin gebreken in de besluitvorming van het college werden vastgesteld. De rechtbank heeft het college de gelegenheid gegeven om deze gebreken te herstellen. Op 6 juli 2023 heeft het college een aanvullende motivering ingediend, waartegen eisers 1 hebben gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens op 8 september 2023 het onderzoek gesloten.
In de uitspraak van 17 oktober 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat het college de gebreken in de besluitvorming heeft hersteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de sloop van een berging, die onderdeel uitmaakt van de aanvraag, geen onevenredige afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarde van het beschermd stadsgezicht. De rechtbank heeft het beroep van eisers 1 gegrond verklaard voor zover het gericht was tegen het bestreden besluit I, omdat daarin een motivering ontbrak over de berging. Het bestreden besluit I is vernietigd, maar de rechtsgevolgen blijven in stand. Het beroep van eisers 1 tegen het bestreden besluit III is ongegrond verklaard. Het beroep van eisers 2 tegen het bestreden besluit II is eveneens ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het college veroordeeld in de proceskosten van eisers 1 en het griffierecht aan hen te vergoeden.