In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die op 9 mei 2022 zijn gedaan. De inspecteur had aan belanghebbende voor de jaren 2017 en 2018 aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze aanslagen, maar de inspecteur verklaarde de bezwaren niet-ontvankelijk en wees de verzoeken om ambtshalve vermindering af. De rechtbank heeft de beroepen op 17 augustus 2023 behandeld, waarbij de inspecteur vertegenwoordigd was door twee inspecteurs, terwijl belanghebbende niet aanwezig was.
De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank legt uit dat belanghebbende niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslagen, waardoor deze onherroepelijk zijn komen vast te staan. De rechtbank wijst erop dat een verzoek om ambtshalve vermindering binnen vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft, moet worden gedaan. Aangezien de onjuistheid van de aanslag voortvloeit uit jurisprudentie die is gewezen nadat de aanslag onherroepelijk is geworden, is de inspecteur niet verplicht om ambtshalve te verminderen.
De rechtbank concludeert dat de beroepen deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond zijn, wat betekent dat de aanslagen in stand blijven. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers en openbaar gemaakt op 30 oktober 2023.