In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 oktober 2023, behandeld onder zaaknummers BRE 21/1143 en BRE 21/4629, staat de ontvankelijkheid van de bezwaren van de belanghebbende centraal. De rechtbank beoordeelt de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken van de inspecteur van de belastingdienst. De eerste uitspraak op bezwaar, gedateerd 3 februari 2021, verklaarde het bezwaar van de belanghebbende niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van een motivering. De rechtbank concludeert dat de inspecteur terecht heeft gehandeld, aangezien de belanghebbende niet binnen de gestelde termijn de benodigde motivering heeft aangeleverd. De rechtbank stelt vast dat de e-mail met de motivering verkeerd was geadresseerd, wat voor risico van de belanghebbende komt. Hierdoor is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Daarnaast behandelt de rechtbank de tweede uitspraak op bezwaar, waarin de inspecteur opnieuw het bezwaar niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbank oordeelt dat een tweede uitspraak op bezwaar niet mogelijk is volgens de geldende wetgeving, waardoor het beroep tegen deze uitspraak ook niet-ontvankelijk is. De rechtbank ziet echter aanleiding om de inspecteur te veroordelen in de proceskosten van de belanghebbende, omdat de communicatie over de tweede uitspraak op bezwaar de indruk wekte dat beroep mogelijk was. De rechtbank concludeert dat het beroep tegen de eerste uitspraak ongegrond is en het beroep tegen de tweede uitspraak niet-ontvankelijk is. De inspecteur wordt veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten aan de belanghebbende.