In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 oktober 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Baarle-Nassau beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een vrijstaande woning, vastgesteld op € 386.000 per 1 januari 2020. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en stelde dat de waarde maximaal € 354.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep op 12 oktober 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en een vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar niet voldoende heeft aangetoond dat de vastgestelde waarde van € 386.000 niet te hoog is. De rechtbank heeft de waarde van de woning schattenderwijs vastgesteld op € 365.000, omdat beide partijen niet in staat waren om hun voorgestelde waarden aannemelijk te maken. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de waardebeschikking moet verlagen tot dit bedrag en dat de belastingaanslag dienovereenkomstig moet worden aangepast. Tevens moet de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 vergoeden en de proceskosten van in totaal € 1.970 aan de belanghebbende betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.