ECLI:NL:RBZWB:2023:7597

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
10729119 VV EXPL 23-88 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Nuijten
  • J. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van het concurrentiebeding in kort geding met betrekking tot beëindiging arbeidsovereenkomst en vaststellingsovereenkomst

In deze zaak vorderde de eiser, een detacherings- en wervingsbureau, nakoming van een concurrentiebeding tegen de gedaagde, die eerder in dienst was bij de eiser. De gedaagde had zijn arbeidsovereenkomst beëindigd en was een concurrerende onderneming gestart. De eiser stelde dat de gedaagde het concurrentiebeding overtrad door werkzaamheden te verrichten die in strijd waren met de afspraken in de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat het concurrentiebeding rechtsgeldig was overeengekomen en dat de gedaagde het beding overtrad. De rechter matigde de boete die de gedaagde moest betalen voor de overtreding, maar oordeelde dat de gedaagde onmiddellijk moest stoppen met zijn concurrerende werkzaamheden. De vordering tot nakoming van het relatiebeding werd ook toegewezen. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak vond plaats op 25 oktober 2023.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10729119 \ VV EXPL 23-88
Vonnis in kort geding van 25 oktober 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap [eiser in conventie01],
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [adres01] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser in conventie01] ,
gemachtigde: mr. B. de Bruijn, advocaat te Rotterdam,
tegen
[gedaagde in conventie01],
wonende te ( [postcode01] ) [plaats01] aan het adres [adres02] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in conventie01] ,
gemachtigde: mr. G.S. de Haas, advocaat te Geertruidenberg.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 3 oktober 2023 met producties;
- de brief van 9 oktober 2023 met één productie van [eiser in conventie01] ;
- de voorwaardelijke eis in reconventie van [gedaagde in conventie01] ;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 11 oktober 2023;
- de pleitnota van [eiser in conventie01] ;
- de pleitnota van [gedaagde in conventie01] .

2.De feiten

Tussen partijen staat het volgende vast:
- [eiser in conventie01] exploiteert een detacherings- en werving- & selectiebureau op de gebieden Financieel, Juridisch, HR, Beleid & Overheid, Supply Chain en Logistiek;
- op 4 oktober 2016 is [gedaagde in conventie01] bij [eiser in conventie01] in dienst getreden voor de duur van vier maanden in de functie van Consultant Supply Chain. Op 4 februari 2017 is de overeenkomst met acht maanden verlengd;
- op 2 oktober 2017 is [gedaagde in conventie01] arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd verlengd. In de nieuwe arbeidsovereenkomst is opgenomen:
“(…)12.1 CONCURRENTIEBEDING
Werknemer werkt voor werkgever in de functie van beginnend consultant en wordt opgeleid tot zelfstandig consultant. Werkgever heeft in werknemer, zowel in de vorm van een intensief inwerkprogramma, ‘training on the job’ als het bekostigen van externe opleidingen voor werknemer, geïnvesteerd in werknemer zodat hij zijn functie zelfstandig kan uitoefenen binnen de nichebranche waarin werkgever werkzaam is. Werkgever zal gedurende het dienstverband van werknemer ook blijven investeren in de opleiding van werknemer.
Werkgever is specialist in het bemiddelen voor functies in een nichemarkt. Werkgever heeft werknemer geïntroduceerd in deze specifieke, niche branche waarin zij werkzaam is, betreffende de wereld van de Supply Chain. De taak van werknemer is daarbij het actief opbouwen van een netwerk met zowel kandidaten als opdrachtgevers. Door onder andere moderne social media is het netwerk gekoppeld aan de werknemer.
Door deze taak, introductie en social media is werknemer het ‘gezicht van werkgever’ in de specifieke branche. Werknemer bouwt daarbij een vertrouwelijke (langdurige) relatie op met zowel kandidaten als opdrachtgevers, maar verkrijgt ook kennis over potentiële nieuwe opdrachtgevers en tariefstellingen in de specifieke branche. Zo heeft werknemer geleerd waar bijvoorbeeld de beste, zeer schaarse, kandidaten gevonden kunnen worden, hoe de opdrachtgevers functioneren, wie de contactpersonen zijn en wat deze vragen, hoe de CV’s van kandidaten gelezen worden en hoe die aan de opdrachtgevers gekoppeld worden.
Het bovenstaande illustreert dat werknemer vanaf de aanvang van het dienstverband bij werkgever specifieke, concurrentiegevoelige informatie verwerft en een vertrouwelijke relatie met (potentiële) klanten en kandidaten opbouwt in een niche markt.
Door de uitoefening van de functie wordt de kans verhoogd dat de werknemer het gewonnen vertrouwen van de (potentiële) klanten en kandidaten bij het einde van de arbeidsovereenkomst gebruikt om deze (potentiële) klanten er toe aan te zetten om de relatie met werkgever niet aan te gaan dan wel te beëindigen en in plaats daarvan een relatie aan te gaan met die werknemer of met een derde waar de werknemer in dienst zal treden of ten behoeve van wie de werknemer op een andere wijze diensten zal verrichten. Hierdoor zal indiensttreding van werknemer bij concurrenten leiden tot grote schade voor werkgever.
Werkgever heeft dan ook een zwaarwegend belang te voorkomen dat concurrenten op oneigenlijke wijze kennis nemen van voornoemde aspecten door werknemer in dienst te nemen of op andere wijze van zijn diensten gebruik te maken. Daarbij heeft werkgever er, door de hiervoor genoemde investeringen in de werknemer, belang bij dat werknemer niet bij concurrenten en relaties in dienst zal treden.
Daartoe vinden partijen het redelijk dat werknemer na de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst gedurende een jaar niet zal concurreren. Mocht het dienstverband korter dan een jaar hebben geduurd dan hebben partijen afgesproken dat de duur van het concurrentiebeding ten minste zes maanden zal duren. Indien het dienstverband langer dan zes maanden heeft geduurd, zal de duur van het concurrentieverbod gelijk zijn aan de duur van het dienstverband met een maximum van 12 maanden.
Behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van werkgever is het werknemer verboden om binnen een tijdvak van een jaar na het einde van de dienstbetrekking binnen een gebied met de werklocatie van werknemer als middelpunt en met een straal van 40 km, in enigerlei vorm een zaak, gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan dat van werkgever of een aan haar gelieerde onderneming op het gebied van detachering, werving, selectie en/of arbeidsbemiddeling te (doen) drijven, als ook financieel in welke vorm dan ook bij een dergelijke zaak direct of indirect belang te hebben, of daarin of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam te zijn, hetzij tegen vergoeding, hetzij om niet, of daarin aandeel van welke aard dan ook te hebben.
Tot slot is het werknemer, behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever verboden waar dan ook binnen een tijdvak van één jaar na het einde der dienstbetrekking op enigerlei wijze werkzaamheden – daaronder begrepen, doch daartoe niet beperkt, als in dit artikellid vermeld – te verrichten voor relaties en prospects van werkgever of een aan haar gelieerde onderneming.
12.2
Bij overtreding van de in artikel 12.1 omschreven verboden, verbeurt de werknemer ten behoeve van de werkgever een dadelijk opvorderbare boete van € 11.500,- (zegge: elfduizend vijfhonderd euro) voor elke overtreding en van € 455,- voor elke dag, dat een overtreding voortduurt, onverminderd het recht van de werkgever om van de werknemer vergoeding van alle ten gevolge van die overtreding door werkgever geleden schade te vorderen.
Partijen verklaren nadrukkelijk ten aanzien van het bepaalde in dit artikel af te wijken van het bepaalde in artikel 7:650 lid 3 en 5, zulks overeenkomstig het in lid 7:650 BW lid 6 bepaalde.
12.3
Partijen hebben het zwaarwegende belang van werkgever bij het overeenkomen van deze arbeidsovereenkomst met concurrentie- relatiebeding besproken. Werknemer is bekend met het in dit kader te respecteren belang van werkgever en is akkoord met opname van het onderhavige beding. (…)”;
- met ingang van 1 mei 2023 is de arbeidsovereenkomst tussen partijen geëindigd middels een vaststellingsovereenkomst, ondertekend door partijen op 24 maart 2023. Hierin is opgenomen:
“(…)Artikel 6 Postcontractuele verplichtingen
Het tussen partijen overeengekomenconcurrentie, relatie, en boetebeding uit artikel 12 van de arbeidsovereenkomst blijft onverkort van kracht. Daarnaast zijn partijen overeengekomen dat het werknemer niet toegestaan is na het einde van het dienstverband, direct dan wel indirect, zowel voor zichzelf als voor derden, werknemers van werkgever te benaderen teneinde hen te bewegen het dienstverband met werkgever dan wel met een aan werkgever gelieerde onderneming beëindigen. (…)”;
- tijdens het dienstverband bij [eiser in conventie01] is [gedaagde in conventie01] van Consultant Supply Chain doorgegroeid naar Senior Consultant Supply Chain (1 april 2018), Teammanager/Manager Consultant (vanaf februari 2019), Senior Sales Consultant Supply Chain (vanaf januari 2020) en nam hij vanaf 2020 deel aan het MT als Managing Senior Sales Consultant Supply Chain. Tussendoor heeft hij bij een krappe bezetting nog af en toe mee geholpen op het gebied van logistiek in de functie van Senior Sales Consultant;
- op 1 mei 2023 heeft [gedaagde in conventie01] zijn eenmanszaak ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Hij exploiteert een onderneming in de arbeidsbemiddeling en het werven en selecteren van personeel voor opdrachtgevers. [gedaagde in conventie01] heeft erkend met zijn onderneming actief te zijn voor functies in Sales en Logistiek en niet betwist te werven voor een vacature “HR Officer in de regio Tilburg”.

3.Het geschil

In conventie en reconventie:
3.1.
[eiser in conventie01] vordert om bij voorlopige voorziening, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde in conventie01] te veroordelen:
  • tot onverkorte nakoming van het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
  • zijn met [eiser in conventie01] concurrerende werkzaamheden met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden;
  • tot onverkorte nakoming van het tussen partijen overeengekomen relatiebeding, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
  • tot betaling van een bedrag van € 81.250,00 aan tot 2 oktober 2023 verbeurde contractuele boetes, te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • in de proceskosten.
3.2.
[eiser in conventie01] legt aan de vordering ten grondslag, dat [gedaagde in conventie01] het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding overtreedt. Hij is een concurrerende onderneming onder de naam [bedrijf01] begonnen in [plaats01] , de stad waar [eiser in conventie01] ook gevestigd is en van waaruit [gedaagde in conventie01] voor [eiser in conventie01] werkzaam was. Ter onderbouwing van haar stelling en als reactie op het verweer van [gedaagde in conventie01] en de voorwaardelijke eis in reconventie voert [eiser in conventie01] het volgende aan.
3.2.1.
Tijdens de onderhandelingen over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst is erover gesproken dat er enkel een anti-ronselbeding en een relatiebeding zou worden overeengekomen. Partijen konden over de inhoud van het relatiebeding geen overeenstemming bereiken, zodat [eiser in conventie01] [gedaagde in conventie01] aan het concurrentie- en relatiebeding uit de arbeidsovereenkomst heeft willen houden. Dit is ook tegen hem gezegd. Partijen hebben er op dat moment bewust voor gekozen aansluiting te zoeken bij het beding uit de arbeidsovereenkomst. Daarnaast is ook nog een anti-ronselbeding overeengekomen. In de vaststellingsovereenkomst is het concurrentiebeding dan ook opnieuw overeengekomen, zodat deze ook ziet op de latere functie van [gedaagde in conventie01] bij [eiser in conventie01] en er geen sprake is van het zwaarder drukken van het beding.
3.2.2.
Voor zover uit moet worden gegaan van het concurrentiebeding uit de arbeidsovereenkomst is het beding ook niet zwaarder gaan drukken. [gedaagde in conventie01] heeft bij [eiser in conventie01] een gebruikelijke groei in functie doorgemaakt naar een meer seniorrol. Hij heeft wel binnen meerdere specialisatiegebieden van [eiser in conventie01] gewerkt, maar dit is gebruikelijk en voorzienbaar binnen [eiser in conventie01] en is ondervangen in het concurrentiebeding, nu het beding ziet op alle specialisatiegebieden binnen [eiser in conventie01] .
3.2.3.
Dat het concurrentiebeding ziet op alle specialisatiegebieden binnen [eiser in conventie01] en niet enkel op de niche branche betreffende de wereld van Supply Chain, volgt (duidelijk) uit de tekst van het beding. Per abuis is de motivering van het non-concurrentiebeding uit de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd opgenomen in die voor onbepaalde tijd. Maar ondanks de verwijzing daarin naar de markt Supply Chain is in de motivering een algemeen concurrentiebeding opgenomen dat niet is beperkt tot Supply Chain. De motivering beperkt zich ook niet enkel tot Supply Chain. Dit is ook logisch, nu [gedaagde in conventie01] op enig moment deel is gaan nemen aan MT-vergaderingen, zodat hij vertrouwelijk kennis heeft opgedaan binnen alle specialisatiegebieden. Hij heeft kennis van prijsstellingen van [eiser in conventie01] , van klanten en kandidaten van [eiser in conventie01] , van de binnen [eiser in conventie01] gehanteerde sourcing methodes en werkmethodes. Ook zijn in de MT-vergaderingen strategieën en marktontwikkelingen besproken. [eiser in conventie01] blijft dus belang hebben bij haar concurrentie- en relatiebeding.
3.2.4.
Vernietiging van het concurrentiebeding is, gelet op de aard van een kort gedingprocedure niet mogelijk. Voor schorsing van het beding is ook geen ruimte, nu niet wordt toegekomen aan een belangenafweging omdat het beding in de vaststellingsovereenkomst opnieuw is overeengekomen. Als wordt toegekomen aan een belangenafweging dient deze in het voordeel van [eiser in conventie01] uit te vallen. Voor de toekenning van een vergoeding aan [gedaagde in conventie01] is geen ruimte, nu de gevorderde vergoeding niet is onderbouwd, [gedaagde in conventie01] enkel in een beperkte mate wordt belemmerd in zijn inkomen te voorzien en rekening moet worden gehouden met het restitutierisico.
3.3.
[eiser in conventie01] concludeert dan ook dat zij (spoedeisend) belang heeft bij haar vorderingen om haar bedrijfsdebiet te beschermen. Zij vraagt om tot toewijzing van de vordering in conventie en afwijzing van de vordering in reconventie.
3.4.
[gedaagde in conventie01] voert verweer. [gedaagde in conventie01] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser in conventie01] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser in conventie01] , met veroordeling van [eiser in conventie01] in de kosten van deze procedure. In reconventie vordert [gedaagde in conventie01] , voor het geval de kantonrechter van oordeel is dat sprake is van een geldig overeengekomen en handhaafbaar concurrentiebeding, gehele/gedeeltelijke vernietiging van het beding, omdat het beding niet noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen, dan wel omdat [gedaagde in conventie01] onbillijk wordt benadeeld in verhouding tot het te beschermen belang van [eiser in conventie01] . De vertrouwelijke kennis, waar [eiser in conventie01] naar verwijst, is immers vrij te vinden op het internet. Bij handhaving van het beding vordert [gedaagde in conventie01] een vergoeding van € 4.100,00 per maand gedurende de geldigheidsduur van het beding.
3.5.
[gedaagde in conventie01] voert ter onderbouwing van zijn verweer en vordering het volgende aan.
3.5.1.
[gedaagde in conventie01] was sinds 2016 in dienst bij [eiser in conventie01] en is van de functie Consultant Supply Chain opgeklommen tot Managing Senior Sales Supply Chain en lid van het MT. [gedaagde in conventie01] heeft meegewerkt aan de groei van [eiser in conventie01] en is gegroeid in zijn rol binnen [eiser in conventie01] . In maart 2023 heeft [eiser in conventie01] hem beticht van fraude in een gesprek, waar hij zich niet op kon voorbereiden. Hij mocht op dat moment niet meer in de bedrijfssystemen en werd direct op non-actief gesteld. [eiser in conventie01] stond vervolgens niet meer open voor de verklaring, die [gedaagde in conventie01] kon geven voor hetgeen [eiser in conventie01] had vastgesteld. Er werd direct aangegeven dat hij niet meer terug kon keren bij [eiser in conventie01] .
3.5.2.
Partijen zijn vervolgens in overleg getreden over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst. Tijdens die onderhandelingen heeft [gedaagde in conventie01] steeds aangegeven niet in te stemmen met een concurrentiebeding. Enkel wilde [gedaagde in conventie01] instemmen met een anti-ronselbeding en een relatiebeding. Over de inhoud van het relatiebeding is uiteindelijk geen overeenstemming bereikt. [gedaagde in conventie01] heeft echter nimmer ingestemd met een concurrentiebeding in de vaststellingsovereenkomst, gelijk aan het beding in de arbeidsovereenkomst. Dit volgt uit het feit dat de woorden “concurrentie-, relatie-, en boete” zijn doorgestreept in artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst. Enkel geldt nog het anti-ronselbeding.
3.5.3.
Als wel sprake zou zijn van een geldig concurrentiebeding kan [gedaagde in conventie01] daaraan niet worden gehouden. Richting het einde van de arbeidsovereenkomst heeft [eiser in conventie01] immers ernstig verwijtbaar gehandeld jegens hem door een onwerkbare situatie te creëren en [gedaagde in conventie01] geen mogelijkheid te bieden zijn kant van het verhaal te vertellen. Dit heeft geleid tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Aldus kan [eiser in conventie01] ingevolge het bepaalde in artikel 7: 653 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geen rechten ontlenen aan het concurrentiebeding. Daarnaast is nog van belang dat er inmiddels een wetsvoorstel is ingediend dat een werkgever geen beroep kan doen op een concurrentiebeding op het moment dat het initiatief voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst bij de werkgever ligt.
3.5.4.
Voor zover voorgaande argumenten niet slagen is het concurrentiebeding, gelet op de loopbaan van [gedaagde in conventie01] bij [eiser in conventie01] , zwaarder gaan drukken. Hij heeft diverse functies binnen [eiser in conventie01] gehad met steeds meer verantwoordelijkheden. Dit was geen voorzienbaar carrièrepad, zodat het concurrentiebeding opnieuw had moeten worden overeengekomen. Dit is niet gebeurd.
3.5.5.
Voor zover sprake is van een geldend beding en het beding in stand blijft, volgt uit het beding dat [gedaagde in conventie01] enkel wordt belemmerd te werken binnen de specialisatie Supply Chain. Met zijn bedrijf blijft hij uit die specialisatie, nu hij enkel bemiddelt in Sales en Logistiek. Hij overtreedt het beding dus niet. Voor zover [eiser in conventie01] stelt dat het beding ook op de andere specialisaties ziet, volgt dit niet uit het beding, dan wel is het beding onduidelijk en dient dat voor rekening van [eiser in conventie01] te komen. Het beding dient dan in het voordeel van [gedaagde in conventie01] te worden uitgelegd.
3.5.6.
Als de kantonrechter van oordeel is dat het concurrentiebeding wordt overtreden, vraagt [gedaagde in conventie01] om de boete te matigen (tot nihil). [gedaagde in conventie01] is een beginnend ondernemer en kan zich een dermate exorbitante boete niet veroorloven. Bovendien heeft [eiser in conventie01] niet gesteld dat zij schade ondervindt door het handelen van [gedaagde in conventie01] .
3.6.
Tot slot vraagt [gedaagde in conventie01] om [eiser in conventie01] in zijn werkelijke proceskosten te veroordelen, nu zij al vanaf begin af aan bekend is met het standpunt van [gedaagde in conventie01] en met deze procedure [gedaagde in conventie01] enkel op kosten jaagt.

4.De beoordeling

In conventie en reconventie:
Spoedeisend belang:
4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser in conventie01] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de kantonrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter vloeit het spoedeisend belang voort uit de aard van de zaak. Als de stellingen van [eiser in conventie01] juist zijn, overtreedt [gedaagde in conventie01] het tussen partijen geldende concurrentiebeding. In die omstandigheden kan niet van [eiser in conventie01] verwacht worden dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. [eiser in conventie01] is dan ook ontvankelijk in haar vordering.
Inhoud vaststellingsovereenkomst:
4.3.
Als meest verstrekkende verweer tegen de vorderingen van [eiser in conventie01] voert [gedaagde in conventie01] aan dat er in de vaststellingsovereenkomst is afgezien van het concurrentiebeding, dat – zo begrijpt de kantonrechter – enkel nog een anti-ronselbeding gold, dan wel dat hij, [gedaagde in conventie01] , dit zo had mogen begrijpen.
4.4.
Tussen partijen staat vast, dat de tussen hen gesloten arbeidsovereenkomst is geëindigd door het sluiten van de vaststellingsovereenkomst van 24 maart 2023. Ook staat tussen partijen vast, dat is gesproken over een concurrentie-, relatie-, boete- en anti-ronselbeding. Dit overleg heeft geleid tot artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst. In artikel 6 van deze vaststellingsovereenkomst is onder andere opgenomen:
“(…) Het tussen partijen overeengekomenconcurrentie, relatie, en boetebeding uit artikel 12 van de arbeidsovereenkomst blijft onverkort van kracht. Daarnaast zijn partijen overeengekomen dat het werknemer niet toegestaan is na het einde van het dienstverband, direct dan wel indirect, zowel voor zichzelf als voor derden, werknemers van werkgever te benaderen teneinde hen te bewegen het dienstverband met werkgever dan wel met een aan werkgever gelieerde onderneming beëindigen. (…)”. (Kantonrechter: voor de duidelijkheid zij vermeld dat de termen “
concurrentie, relatie, en boete”door partijen in de vaststellingsovereenkomst zijn doorgestreept.).
4.5.
De kantonrechter overweegt dat de eerste volzin van artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst niet anders is uit te leggen dan dat artikel 12 uit de arbeidsovereenkomst onverkort van kracht blijft. In dat artikel is het concurrentie-, relatie- en boetebeding opgenomen, zodat deze bedingen van kracht blijven. Vervolgens volgt uit de verdere tekst van artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst dat daarnaast een anti-ronselbeding is overeengekomen. Er wordt in tweede volzin immers het woord “daarnaast” gebuikt, zodat partijen het beding in beginsel niet anders hadden kunnen begrijpen dan dat sprake was van minimaal twee bedingen en niet enkel een anti-ronselbeding.
4.6.
Gelet op het Haviltexcriterium (HR 13 maart 1981,
NJ1981, 635) kan de kantonrechter echter niet enkel afgaan op de taalkundige uitleg van het beding. Ook moet worden gekeken naar de betekenis die partijen aan de tekst van het beding mochten toekennen, waarbij rekening moet worden gehouden met de omstandigheden van het geval en hetgeen partijen over en weer van elkaar mochten verwachten. [gedaagde in conventie01] heeft in dat kader aangegeven dat zijn lezing volgt uit de onderhandelingen tussen hem en [eiser in conventie01] , maar hij heeft die stelling niet nader onderbouwd. [eiser in conventie01] heeft deze stelling gemotiveerd weersproken. In deze procedure is er geen ruimte voor bewijslevering, zodat de kantonrechter [gedaagde in conventie01] niet kon toelaten tot bewijslevering en moet oordelen op basis van de thans voorhanden stukken. Dit leidt ertoe dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat partijen hebben bedoeld enkel een anti-ronselbeding overeen te komen; voldoende aannemelijk is dat het concurrentie- en relatiebeding van artikel 12 van de arbeidsovereenkomst bij vaststellingsovereenkomst opnieuw is overeengekomen.
Geldigheid van het concurrentiebeding:
4.7.
Tussen partijen staat vast dat het oorspronkelijke concurrentiebeding (in de arbeidsovereenkomst) rechtsgeldig is overeengekomen, zoals is bedoeld in artikel 7:653, lid 1 BW. [gedaagde in conventie01] voert aan dat [eiser in conventie01] geen beroep meer op het concurrentiebeding kan doen, nu zij onvoldoende belang heeft bij de instandhouding van het beding, gelet op het belang van [gedaagde in conventie01] , zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst jegens [gedaagde in conventie01] , zij zelf het initiatief heeft genomen de overeenkomst te beëindigen en/of het concurrentiebeding in de loop van de jaren zwaarder is gaan drukken op [gedaagde in conventie01] .
4.8.
De kantonrechter overweegt dat uit hetgeen hiervoor onder 4.4. en volgende is overwogen volgt dat het concurrentiebeding opnieuw is aangegaan in de vaststellingsovereenkomst. Het betreft een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900, lid 1 BW. In dit artikel is opgenomen dat een vaststellingsovereenkomst partijen bindt aan de vaststellingen, afspraken, die daarin zijn opgenomen, dat wordt beoogd vast te stellen wat rechtens tussen partijen geldt vanaf dat moment en daarmee een totaaloplossing te bieden voor een mogelijk (toekomstig) geschil of onzekerheid.
4.9.
In het onderhavige geval moet er, als hiervoor overwogen, vooralsnog van worden uitgegaan dat in de vaststellingsovereenkomst is bepaald dat artikel 12 uit de arbeidsovereenkomst onverkort van kracht blijft. Het in dat artikel opgenomen concurrentiebeding is in de vaststellingsovereenkomst terechtgekomen als een onderdeel van een totaalpakket. [gedaagde in conventie01] is met dat totaalpakket akkoord gegaan, daarmee ook het belang van [eiser in conventie01] bij handhaving van dat beding erkennende.
4.10.
Het voorgaande leidt er, naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter, toe dat niet meer kan worden teruggekomen op feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan, voordat de vaststellingsovereenkomst is gesloten. Bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst is – daar moet gezien het voren overwogene van worden uitgegaan – immers al rekening gehouden met de belangen van partijen over en weer en zo ook met het gestelde ernstig verwijtbaar handelen door [eiser in conventie01] . Daar kan [gedaagde in conventie01] niet meer op terugkomen, hetgeen ook volgt uit artikel 11 onder 6 van de vaststellingsovereenkomst, waarin is bepaald dat partijen zich verbinden geen ontbinding, vernietiging of nietigverklaring van de overeenkomst te vorderen op grond van enigerlei wanprestatie, dwaling of andere wilsgebreken, met uitzondering van het [gedaagde in conventie01] op grond van artikel 7: 670b BW toekomende recht. Dit zou ook gelden voor het beroep van [gedaagde in conventie01] op het ingediende wetsvoorstel, voor zover dit al geldende wetgeving zou worden.
In dit verband geldt voorts dat met het opnieuw overeenkomen van het concurrentiebeding is ondervangen dat het concurrentiebeding mogelijk zwaarder is gaan drukken. Onvoldoende aannemelijk is dan ook dat in een bodemprocedure wordt geoordeeld dat [eiser in conventie01] geen beroep meer zal kunnen doen op het concurrentiebeding, dan wel dat het concurrentiebeding zal worden vernietigd, omdat het zwaarder is gaan drukken.
Uitleg van het concurrentiebeding:
4.11.
Vervolgens voert [gedaagde in conventie01] aan dat uit het concurrentiebeding van artikel 12 van de arbeidsovereenkomst niet volgt dat het beding ziet op alle specialisatiegebieden van [eiser in conventie01] , maar enkel op het specialisatiegebied Supply Chain. Voor zover het concurrentiebeding breder is dan het specialisatiegebied Supply Chain is dit onduidelijk en moet dit contra preferentem, in zijn voordeel, worden uitgelegd.
4.12.
De kantonrechter overweegt dat in de inleidende tekst van het concurrentiebeding, waarin het belang van [eiser in conventie01] bij het concurrentiebeding wordt weergegeven, enkel wordt gesproken over het specialisatiegebied Supply Chain, het gebied waar [gedaagde in conventie01] op dat moment in te werk gesteld werd. Dit neemt echter niet weg dat de alinea van het beding, waar het concurrentiebeding in is vermeld, geen onderscheid maakt in specialisatiegebieden. Er wordt immers gesproken van
“een zaak, gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan dat van werkgever of een aan haar gelieerde onderneming op het gebied van detachering, werving, selectie en/of arbeidsbemiddeling”. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter had [gedaagde in conventie01] niet anders kunnen begrijpen dan dat het beding ook ziet op de andere specialisatiegebieden van [eiser in conventie01] . Er is dus geen sprake van onduidelijkheid. Er is dan ook geen aanleiding om het beding contra proferentem uit te leggen. Onvoldoende aannemelijk is dan ook dat in een bodemprocedure wordt vastgesteld, dat het concurrentiebeding enkel ziet op het specialisatiegebied Supply Chain, zodat [gedaagde in conventie01] , nu hij zelf stelt zich op Logistiek en Sales te richten, het beding overtreedt.
Conclusie met betrekking tot het concurrentie- en relatiebeding:
4.13.
Het voorgaande leidt ertoe dat de kantonrechter voorlopig van oordeel is dat er een rechtsgeldig concurrentiebeding tussen partijen is gesloten, dat dit beding in stand blijft en dat [gedaagde in conventie01] het beding overtreedt, waar hij sedert 1 mei 2023 werkzaam is op in ieder geval één specialisatiegebied als bedoeld in het concurrentiebeding. De vordering in conventie tot nakoming van het concurrentiebeding is dan ook toewijsbaar. Dit geldt ook voor de vordering de concurrerende werkzaamheden te staken en gestaakt te houden. De in reconventie gevorderde vernietiging – de kantonrechter begrijpt schorsing – van het concurrentiebeding is, mede gelet op hetgeen onder 4.18 wordt overwogen, niet toewijsbaar.
4.14.
[eiser in conventie01] vordert vervolgens in conventie de nakoming van het relatiebeding. Hoewel dit beding in het debat tussen partijen amper aan bod is gekomen, is dit beding ook opgenomen in artikel 12 van de arbeidsovereenkomst, zodat hetgeen hiervoor is overwogen ook voor dit beding geldt. Ook deze vordering wordt toegewezen.
Dwangsommen en verschenen boetes:
4.15.
De gevorderde dwangsommen op nakoming van de bedingen zijn eveneens toewijsbaar, nu deze gelijk zijn aan de tussen partijen overeengekomen boete en hiervoor is gebleken dat [gedaagde in conventie01] het concurrentiebeding overtreedt.
4.16.
Met betrekking tot de verschenen boetes overweegt de kantonrechter dat met het voorgaande het belang van [eiser in conventie01] in deze zaak gediend is. Gezien de overtreding van het concurrentiebeding zou [gedaagde in conventie01] ingevolge het bepaalde in artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst verbeuren een dadelijk opeisbare boete van € 11.500,00 voor elke overtreding en een boete van € 455,00 voor elke dag dat de overtreding voortduurt. Waar de – voortdurende – overtreding van het concurrentie- en relatiebeding vaststaat kan [eiser in conventie01] een beroep doen het verbeuren van de boeten en is in beginsel het aan boeten tot en met 2 oktober 2023 gevorderde bedrag ad € 81.250,00, waarvan de hoogte ook niet is bestreden, verschuldigd. [gedaagde in conventie01] heeft evenwel een beroep op matiging van de boeten gedaan. Dienaangaande overweegt de kantonrechter het volgende.
4.17.
De maatstaf voor matiging van de verbeurde boeten, genoemd in artikel 6:94 lid 1 BW, brengt mee, dat de rechter pas van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen (Hoge Raad27 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6638). In het onderhavige geval heeft [eiser in conventie01] , niettegenstaande verweer dienaangaande, niet gemotiveerd dat zij daadwerkelijk schade heeft geleden. Gesteld noch gebleken is dat [eiser in conventie01] door de concurrerende activiteiten van [gedaagde in conventie01] daadwerkelijk opdrachten is misgelopen, noch dat bepaalde concurrentiegevoelige informatie bij haar relaties terecht is gekomen. Voorbijgaande overigens aan de stelling in dit verband van [gedaagde in conventie01] dat hij een beginnend ondernemer is en zich een dermate exorbitante boete niet kan veroorloven nu enige financiële onderbouwing daarvan ontbreekt, is de kantonrechter van oordeel dat het gegeven, dat niet aannemelijk is dat [eiser in conventie01] schade als hiervoor bedoeld heeft geleden, volledige handhaving van de boetebedingen onredelijk maakt. De kantonrechter zal dan ook overgaan tot matiging. De matiging zal evenwel niet leiden tot nihilstelling, nu sprake is van voortdurende overtreding van het concurrentie-/relatiebeding, maar tot een bedrag van € 10.000,00, vermeerderd met wettelijke rente als hierna bepaald.
Overige vordering in reconventie:
4.18.
Tot slot vordert [eiser in reconventie01] een vergoeding op grond van artikel 7:653 lid 5 BW. De kantonrechter overweegt dat deze vergoeding enkel toewijsbaar is als de werknemer in belangrijke mate wordt belemmerd om anders dan in dienst van de werkgever werkzaam te zijn. Uit het beding volgt dat deze geldt voor de duur van één jaar en in een gebied met een straal van 40 km om het vestigingsadres van [verweerder in reconventie01] . Buiten dit gebied mag [eiser in reconventie01] gedurende dat jaar werkzaam zijn. Bovendien kan hij zich richten op andere gebieden dan de specialisatiegebieden van [verweerder in reconventie01] . Naar het voorlopig oordeel wordt [eiser in reconventie01] niet in belangrijke mate belemmerd elders werkzaam te zijn, zodat de vergoeding wordt afgewezen.
Proceskosten:
4.19.
[gedaagde in conventie01] is de partij die, zowel in conventie als reconventie, grotendeels ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. In conventie worden de proceskosten aan de zijde van [eiser in conventie01] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
107,32
- griffierecht
128,00
- salaris gemachtigde
529,00
Totaal
764,32
In reconventie wordt het salaris gemachtigde bepaald op € 264,50. Het nasalaris wordt bepaald op € 132,00. Als het vonnis moet worden betekend, is [gedaagde in conventie01] ook de betekeningskosten verschuldigd.

5.De beslissing

De kantonrechter
In conventie:
5.1.
veroordeelt [gedaagde in conventie01] tot onverkorte nakoming van het concurrentiebeding, onder verbeurte van een dwangsom van € 11.500,00 per overtreding en van € 455,00 per dag of dagdeel dat [gedaagde in conventie01] niet aan de veroordeling in dit vonnis voldoet,
5.2.
veroordeelt [gedaagde in conventie01] de met [eiser in conventie01] concurrerende werkzaamheden met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden,
5.3.
veroordeelt [gedaagde in conventie01] tot onverkorte nakoming van het relatiebeding, onder verbeurte van een dwangsom van € 11.500,00 per overtreding en van € 455,00 per dag of dagdeel dat [gedaagde in conventie01] niet aan de veroordeling in dit vonnis voldoet,
5.4.
veroordeelt [gedaagde in conventie01] tot betaling van € 10.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf heden tot aan de dag van algehele voldoening;
5.5.
veroordeelt [gedaagde in conventie01] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser in conventie01] tot dit vonnis vastgesteld op € 764,32,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
In reconventie:
5.7.
wijst de vordering af,
5.8.
veroordeelt [eiser in reconventie01] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerder in reconventie01] tot dit vonnis vastgesteld op € 264,50
In conventie en reconventie:
5.9.
veroordeelt [gedaagde in conventie01] in het nasalaris van € 132,00. Als het vonnis moet worden betekend, is [gedaagde in conventie01] ook de betekeningskosten verschuldigd,
5.10.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Nuijten en in het openbaar uitgesproken door mr. Dijkman op 25 oktober 2023.