In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is een tussenvonnis uitgesproken op 3 mei 2023 in de zaak tussen een advocaat en zijn cliënt, aangeduid als [gedaagde]. De advocaat heeft werkzaamheden verricht voor [gedaagde] in de periode van 21 juli 2020 tot en met 8 oktober 2020, waarbij een toevoeging van de Raad voor Rechtsbijstand is aangevraagd. De Raad heeft echter later de toevoeging ingetrokken, omdat het definitief vastgestelde verzamelinkomen van [gedaagde] boven de wettelijke grens lag. Hierdoor vorderde de advocaat betaling van zijn declaratie van € 3.070,03, plus buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd en stelt dat de advocaat verantwoordelijk is voor het verkrijgen van een toevoeging, omdat zij de kosten van de advocaat niet kan betalen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de advocaat de zorgplicht heeft om de belangen van [gedaagde] te behartigen, maar dat de beslissing over de toevoeging door de Raad wordt genomen. De kantonrechter oordeelt dat de advocaat zijn zorgplicht niet heeft geschonden, omdat hij de aanvraag voor de toevoeging tijdig heeft ingediend en [gedaagde] op de mogelijke gevolgen heeft gewezen.
De kantonrechter heeft [gedaagde] opgedragen om bewijsstukken te overleggen over haar verzamelinkomen en vermogen in 2020, en heeft iedere verdere beslissing aangehouden. De zaak wordt op 31 mei 2023 opnieuw behandeld, waarbij [gedaagde] de gelegenheid krijgt om de gevraagde stukken in te dienen.