5.1Bij de mondelinge behandeling heeft mr. Stiekema opgemerkt dat hij in het roljournaal heeft gezien dat Aldi het griffierecht nog niet heeft voldaan. De griffier heeft na de mondelinge behandeling echter geconstateerd dat Aldi het griffierecht heeft voldaan.
De primaire vorderingen van Aldi
Is wilsovereenstemming bereikt?
5.2.1Tussen partijen is in geschil of een samenwerkingsovereenkomst en huurovereenkomst tot stand zijn gekomen. Een overeenkomst komt op grond van artikel 6:217 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat aanbod en aanvaarding niet uitdrukkelijk hoeven plaats te vinden. Zij kunnen in elke vorm plaatsvinden en kunnen besloten liggen in een of meer gedragingen. Van belang is daarbij wat beide partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen, hebben afgeleid.Gezien het feit dat bij het voeren van de onderhandelingen met name schriftelijk is gecorrespondeerd, is in deze zaak met name de tekst van de tussen partijen gewisselde correspondentie van belang. Beoordeeld moet worden of Aldi op basis van die correspondentie er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [gedaagde01] op een aantal punten hetzelfde bedoelde als Aldi stelt te hebben begrepen.
5.2.2Concreet is tussen partijen met name in geschil of overeenstemming is bereikt over de prijspeildatum, de door Aldi gehanteerde bijzondere bepalingen bij de huurovereenkomst en de opzeggingsmogelijkheid wegens dringend eigen gebruik. Tussen partijen staat niet ter discussie dat deze onderwerpen tot de essentialia behoren.
5.2.3De rechtbank constateert dat partijen bij hun onderhandelingen over een aantal essentiële huurvoorwaarden deze steeds in het concept van de samenwerkingsovereenkomst hebben opgenomen. Partijen stond voor ogen dat zij zouden gaan samenwerken ten behoeve van de nieuwbouw. Aansluitend aan die nieuwbouw wilden partijen vervolgens hun bestaande huurrelatie voortzetten, onder nieuwe voorwaarden, neergelegd in een nieuw te sluiten huurovereenkomst. Over in ieder geval de essentiële huurvoorwaarden wilden zij dus reeds bij het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst overeenstemming hebben bereikt. Hieruit en uit het verloop van de onderhandelingen zoals hiervoor in hoofdstuk 3 is weergegeven, leidt de rechtbank af dat indien partijen geen overeenstemming zouden bereiken over de huurvoorwaarden, zij ook de bedoeling hadden dat tussen hen geen samenwerkingsovereenkomst tot stand zou komen. Zonder een nieuwe huurovereenkomst zou de samenwerkingsovereenkomst zinledig zijn.
5.3.1Partijen zijn onder meer verdeeld over de vraag of overeenstemming is bereikt over de prijspeildatum. Die datum vormt het uitgangspunt voor de aanvang van de indexering van de huurprijs.
5.3.2Aldi stelt dat haar voorstel van 25 november 2021 om “
het huurprijspeil vast te stellen op de datum van overeenstemming”door [gedaagde01] met zijn e-mail van 6 december 2021 is aanvaard. In die laatste e-mail geeft [gedaagde01] namelijk aan dat partijen alleen nog verdeeld zijn over de huurprijs. Aldi stelt dat zij bereid was om [gedaagde01] tegemoet te komen op dit punt als [gedaagde01] het idee zou loslaten dat bovenop de nieuwbouw een extra bouwlaag voor [gedaagde01] zou worden gerealiseerd. Bij de mondelinge behandeling heeft Aldi toegelicht dat deze tegemoetkoming betekende dat zij de ingangsdatum van de huurovereenkomst als prijspeildatum losliet. De prijspeildatum zou in plaats daarvan worden ‘vastgeklikt’ op de datum van ondertekening van de huurovereenkomst. Dat zou erop neerkomen dat de prijspeildatum twee weken naar voren werd gehaald. Dat is in lijn met Aldi’s vordering tot ondertekening van de huurovereenkomst twee weken voor de ingangsdatum van de huurovereenkomst (zijnde de casco-oplevering). Ten bewijze van wilsovereenstemming op dit punt wijst Aldi op de e-mail van 27 mei 2022 waarin [gedaagde01] deze afspraak bevestigt. Voor partijen was het altijd duidelijk dat de huurovereenkomst op een later moment zou worden ondertekend en ook in het licht van de afspraken over het bruto aanvangsrendement is de afspraak aannemelijk, aldus Aldi. Die laatste afspraken hebben tot doel [gedaagde01] te compenseren voor kostenstijgingen tijdens het bouwproces.
5.3.3[gedaagde01] betwist dat naar aanleiding van de e-mail van 25 november 2021 van Aldi overeenstemming is bereikt over de prijspeildatum zoals Aldi die voorstaat. [gedaagde01] wijst op de eerder door hem op 18 juni 2021 voorgestelde prijspeildatum van 1 juli 2021 en zijn toelichting in zijn brief van 3 september 2021. Hij wilde zonder tussentijdse indexatie geen vaste aanvangshuurprijs afspreken voor een gebouw waarvan nog onzeker was op welk tijdstip het vele jaren later verhuurgereed zou zijn en dus de huur zou ingaan. [gedaagde01] stelt dat hij in de veronderstelling verkeerde dat Aldi akkoord was met dit standpunt. Aldi schreef op 25 november 2021 bereid te zijn het huurprijspeil vast te stellen op “
de datum van overeenstemming”. Volgens [gedaagde01] moet “
de datum van overeenstemming” worden begrepen in het licht van zijn e-mail van 10 november 2021, waaruit volgt dat dit de datum van ondertekening van de samenwerkingsovereenkomst zou zijn. Ten minste vanaf die datum zou de huurprijs worden geïndexeerd.
5.3.4De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of Aldi er met ingang van 6 december 2021 gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [gedaagde01] een prijspeildatum voor ogen had die gelegen is op de datum van ondertekening van de huurovereenkomst.
5.3.5De rechtbank oordeelt in het licht van de onder de feiten geciteerde correspondentie dat Aldi er niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [gedaagde01] op 6 december 2021 eenzelfde prijspeildatum voor ogen had als Aldi. De rechtbank constateert dat [gedaagde01] met ingang van 18 juni 2021 tot aan zijn e-mail van 10 november 2021 heeft vastgehouden aan een prijspeildatum van 1 juli 2021. Tot aan 25 november 2021 wilde ook Aldi op dit punt niet toegeven en hield zij vast aan de ingangsdatum van de huurovereenkomst als peildatum. Partijen hebben elkaar op 3 september respectievelijk 21 oktober 2021 hun standpunten toegelicht. Uit die toelichtingen wordt duidelijk dat partijen de onzekerheid van prijsontwikkelingen ieder in een voor zichzelf gunstige zin wilden afdekken.
5.3.6Gelet op de toelichting van [gedaagde01] op 3 september 2021 had Aldi er zonder meer niet gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat [gedaagde01] bij zijn eerstvolgende e-mail van 10 november 2021 onverkort van zijn standpunt wilde afstappen. Dat vertrouwen kon Aldi ook niet aan de inhoud van die e-mail ontlenen. [gedaagde01] gaf daarin immers aan zijn standpunt te handhaven, met de toevoeging “
dat het huurprijspeil wordt vastgesteld op de datum van het bereiken van overeenstemming over de nieuwbouw en de nieuwe huurovereenkomst”.Hiermee refereerde [gedaagde01] naar het oordeel van de rechtbank aan het bereiken van overeenstemming over het geheel aan afspraken over de nieuwbouw en de huur daarvan, hetgeen niet hetzelfde is als de ondertekening van de samenwerkingsovereenkomst en de huurovereenkomst. [gedaagde01] maakte hiermee naar het oordeel van de rechtbank kenbaar – wat ook voor Aldi duidelijk moest zijn – dat [gedaagde01] wel van de prijspeildatum van 1 juli 2021 wilde afstappen, maar niet dat hij in plaats daarvan instemde met de datum van ondertekening van de huurovereenkomst als prijspeildatum. Dat Aldi, naar zij in de procedure stelt, bij haar e-mail van 25 november 2021 [gedaagde01] wel zo had begrepen, was gelet op het voorgaande niet gerechtvaardigd.
5.3.7[gedaagde01] had op zijn beurt, naar aanleiding van de e-mail van Aldi van 25 november 2021, niet hoeven begrijpen dat Aldi met “
de datum van overeenstemming”de datum van ondertekening van de huurovereenkomst op het oog had. Deze ondertekeningsdatum zou immers twee weken vóór de oplevering van de casco-nieuwbouw komen te liggen en daarmee twee weken vóór de ingangsdatum van de huurovereenkomst, welk moment Aldi aanvankelijk voor ogen had als prijspeildatum. Deze concessie van Aldi om de prijspeildatum twee weken naar voren te halen, bestempelt de rechtbank als betekenisloos. Temeer wanneer deze wordt afgezet tegen de concessie die [gedaagde01] van Aldi daartegenover moest stellen: het afzien van de bouw van appartementen bovenop de nieuw te bouwen supermarkt. Voor beide partijen was de extra verdieping op de nieuw te bouwen supermarkt een belangrijk punt. Door [gedaagde01] werd dit zelfs een ‘dealbreaker’ genoemd en voor Aldi was dit, blijkens haar e-mail van 21 oktober 2021, niet anders. Vervolgens deed [gedaagde01] genoemde concessie. Dat Aldi daarvoor in de onderhandelingen slechts twee weken huurprijsindexatie hoefde prijs te geven, is in het licht daarvan niet logisch.
5.3.8Daarbij komt dat [gedaagde01] in zijn e-mail van 6 december 2021 – na het uitblijven van een door hem verlangd voorstel daartoe van Aldi – een nieuwe huurprijs van
€ 375.000,00 per jaar heeft genoemd, met daaraan gekoppeld een prijspeildatum van 1 januari 2022. Nog los van het feit dat dit voorstel van [gedaagde01] mede op het punt van de prijspeildatum kan worden gezien als een nieuw aanbod (als bedoeld in artikel 6:225 lid 1 BW), mocht Aldi ook op basis hiervan er niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat [gedaagde01] instemde met een prijspeildatum gelijk aan de datum van ondertekening van de huurovereenkomst.
5.3.9Tussen partijen bestond op 1 februari 2022 geen overeenstemming over de prijspeildatum. Partijen verkeerden niet in dezelfde veronderstelling, wat ook blijkt uit de correspondentie tussen hen na 1 februari 2022. Hieraan doet niet af de door mr. Stiekema als vergissing gekwalificeerde uitlating in zijn namens [gedaagde01] verzonden e-mail van 27 mei 2022. In die e-mail bevestigt hij “
dat is afgesproken dat de jaarlijkse indexering pas zal plaatsvinden na het bereiken van volledige overeenstemming.”In zijn reactie op de huurprijsbepaling in artikel 4 van de te sluiten huurovereenkomst leest de rechtbank namelijk dat [gedaagde01] niet akkoord is met de ondertekeningsdatum van de samenwerkingsovereenkomst én de huurovereenkomst als prijspeildatum. Volgens [gedaagde01] wordt de huurovereenkomst pas laat getekend en is de prijspeildatum
“de in artikel 5.4 van de Intentieovereenkomst [rb.: samenwerkingsovereenkomst] opgenomen index, te berekenen vanaf de datum van ondertekening van de Inentieovereenkomst [sic].”Hoewel de uitlatingen namens [gedaagde01] niet stroken met een prijspeildatum van 1 januari 2022, strookt de door Aldi opgenomen prijspeildatum (ondertekeningsdatum intentieovereenkomst en huurovereenkomst) niet met haar standpunt in de procedure dat de prijspeildatum ligt op de datum van ondertekening van (alleen) de huurovereenkomst.
5.3.10De conclusie van het voorgaande is dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over het tussen hen als essentieel benoemde punt van de prijspeildatum. Reeds daarom moeten de primaire vorderingen van Aldi, die mede zijn gegrond op overeenstemming over deze ook in de samenwerkingsovereenkomst neer te leggen huurvoorwaarde, worden afgewezen. Ten behoeve van de verdere beoordeling van de zaak, zal de rechtbank ook beoordelen of overeenstemming is bereikt over de bijzondere bepalingen van Aldi en de beperking van de opzeggingsmogelijkheid wegens dringend eigen gebruik.
Bijzondere bepalingen van Aldi
5.4.1De bijzondere bepalingen van Aldi zien op aanvullingen dan wel afwijkingen op het ROZ-model. Aldi stelt zich op het standpunt dat partijen de toepasselijkheid van deze bijzondere bepalingen op de huurovereenkomst zijn overeengekomen. Aldi heeft bij toezending van de bijzondere bepalingen aan [gedaagde01] op 21 oktober 2021 aangegeven graag van [gedaagde01] te vernemen als één of meerdere bepalingen niet acceptabel zijn. Omdat zij nooit meer van [gedaagde01] heeft vernomen dat één of meerdere bepalingen niet acceptabel zijn, is dit punt afgerond, aldus Aldi.
5.4.2[gedaagde01] betwist de lezing van Aldi. Hij wijst op zijn e-mail van 10 november 2021 waarin is aangegeven dat hij de door Aldi gewenste aanvullingen op het ROZ-contract zal beoordelen als er overeenstemming is bereikt over de hoofdlijnen. Hij was dus niet bij voorbaat akkoord. Waar Aldi aanvullingen wenste, wilde hij vasthouden aan de tekst van de huidige huurovereenkomst, aldus [gedaagde01] .
5.4.3De rechtbank volgt het verweer van [gedaagde01] op dit punt. Naar het oordeel van de rechtbank hebben partijen ook op dit punt geen overeenstemming bereikt. Mr. Stiekema heeft op 31 augustus 2021 laten weten de bijzondere bepalingen niet te kennen en om toezending verzocht zodat [gedaagde01] kon beoordelen of deze voor hem al dan niet acceptabel waren. Op 10 november 2021, na ontvangst van de bijzondere bepalingen van Aldi, heeft [gedaagde01] gesteld deze te zullen beoordelen als er overeenstemming is bereikt op hoofdlijnen. Gelet op deze e-mails mocht Aldi er zonder meer niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat [gedaagde01] instemde met de onverkorte toepasselijkheid van de bijzondere bepalingen van Aldi voor [gedaagde01] . Ook niet toen [gedaagde01] op 6 december 2021 aangaf dat alleen de huurprijs nog leek open te staan. Uit de e-mail van 10 november 2021 blijkt juist dat [gedaagde01] de bijzondere bepalingen pas na overeenstemming over de hoofdlijnen (waartoe de huurprijs behoort) zou gaan beoordelen. Zo is het ook gegaan. Partijen hebben na 1 februari 2022 over (onder meer) de bijzondere bepalingen van Aldi uitvoerig gecorrespondeerd. Aldi heeft niet gesteld en verder is ook niet gebleken dat zij ondanks die correspondentie na 1 februari 2022 ervan uitging dat [gedaagde01] had ingestemd met haar bijzondere bepalingen.
Beperking van de opzeggingsmogelijkheid op grond van dringend eigen gebruik
5.5.1Volgens Aldi bestaat ook op dit punt overeenstemming. Partijen hebben dit onderwerp op 3 september 2021 afgerond. Toen verklaarde [gedaagde01] in antwoord op Aldi’s e-mail van 1 september 2021 bereid te zijn een clausule “
dringend eigen gebruik” in de huurovereenkomst op te nemen. Hiermee is [gedaagde01] akkoord gegaan dat een beroep op dringend eigen gebruik door hem contractueel is uitgesloten.
5.5.2[gedaagde01] betwist dat overeenstemming op dit punt is bereikt en stelt dat hij nooit heeft ingestemd met een oneindige beperking van de opzeggingsmogelijkheid. Hij was slechts bereid een clausule daarover op te nemen. Bovendien koppelde hij de voorwaarde hieraan dat partijen eerst het volledig eens zouden moeten worden over alle resterende punten.
5.5.3De rechtbank is van oordeel dat Aldi op dit punt wel gerechtvaardigd erop mocht vertrouwen dat [gedaagde01] instemde met de door haar voorgestane uitsluiting van de opzeggingsmogelijkheid op grond van dringend eigen gebruik. Daartoe overweegt de rechtbank dat Aldi reeds in haar e-mail van 11 augustus 2021 “
een clausule ‘dringend eigen gebruik’”heeft voorgesteld, die luidde: “
Verhuurder zal de huurovereenkomst niet opzeggen op grond dat hij het gehuurde (al dan niet) persoonlijk in duurzaam gebruik wil nemen.” Daarop heeft [gedaagde01] aangegeven de achtergrond van deze wens te willen vernemen, voordat hij zal beoordelen of de toevoeging akkoord is. In haar e-mail van 1 september 2021 heeft Aldi vervolgens toegelicht waarom zij “
een clausule ‘dringend eigen gebruik’” nodig vindt, waarop [gedaagde01] heeft aangeven (op voorwaarde dat over alle resterende punten overeenstemming zou zijn bereikt) bereid te zijn “
een clausule “dringend eigen gebruik” in de huurovereenkomst op te nemen”. Uit dit antwoord van [gedaagde01] , in het licht van de daarvoor gevoerde correspondentie tussen partijen op dit punt, mocht Aldi afleiden dat [gedaagde01] instemde met de door haar geformuleerde clausule.
5.5.4In 5.3.10 hiervoor is reeds geconcludeerd dat de primaire vorderingen van Aldi moeten worden afgewezen. De slotsom van het voorgaande is verder dat partijen in ieder geval op twee van de tien door hen benoemde essentiële punten geen overeenstemming hebben bereikt.
Zijn rompovereenkomsten tot stand gekomen?
5.6.1Aldi betoogt in het kader van haar subsidiaire vorderingen dat rompovereenkomsten tot stand zijn gekomen. [gedaagde01] heeft dat weersproken.
5.6.2De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 26 september 2003overwogen: “
Het antwoord op de vraag of ten aanzien van een overeenkomst, bij de totstandkoming waarvan een aantal onderling samenhangende verbintenissen moet worden geregeld, overeenstemming omtrent een of meer onderdelen een overeenkomst doet ontstaan zolang omtrent andere onderdelen nog geen overeenstemming bestaat, is afhankelijk van de bedoeling van partijen zoals deze op grond van de betekenis van hetgeen wel en niet geregeld is, van het al dan niet bestaan van het voornemen tot verder onderhandelen en van de verdere omstandigheden van het geval moet worden aangenomen.”
5.6.3De rechtbank leidt hieruit af dat voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een rompovereenkomst onder meer van belang is of partijen over de belangrijkste punten (de essentialia) overeenstemming hebben bereikt. De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over ten minste twee onderwerpen die partijen rekenen tot de essentialia, te weten de met de huurprijs samenhangende prijspeildatum en de toepasselijkheid van de bijzondere bepalingen van Aldi. Nu partijen niet over de belangrijkste onderwerpen overeenstemming hebben bereikt, zijn reeds daarom ook geen rompovereenkomsten tot stand gekomen. De overige argumenten die Aldi in dit kader heeft aangevoerd, behoeven daarom geen bespreking meer.
5.6.4Ook de subsidiaire vorderingen van Aldi zal de rechtbank afwijzen.
Meer subsidiaire vorderingen
Moet [gedaagde01] verder onderhandelen met Aldi?
5.7.1Aldi’s meer subsidiaire vorderingen strekken tot afgifte van een bevel aan [gedaagde01] om verder te onderhandelen over onderwerpen waarover geen overeenstemming is bereikt. Zij betoogt dat de onderhandelingen een dusdanig stadium hadden bereikt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [gedaagde01] de onderhandelingen heeft afgebroken. Bij Aldi bestond op 1 februari 2022 het gerechtvaardigd vertrouwen dat een samenwerkingsovereenkomst en een huurovereenkomst tot stand zouden komen en er zijn bijkomende omstandigheden. Aldi baseert het gerechtvaardigd vertrouwen op de overeenstemming tussen partijen over wezenlijke punten (zoals het object, de huurprijs, de ingangsdatum van de huurovereenkomst, de looptijd en de bijzondere bepalingen). Een jarenlang onderhandelingstraject is daarmee afgerond en de schriftelijke overeenkomsten moesten slechts nog worden uitgewerkt. Dat dit laatste geen formaliteit is gebleken, komt omdat [gedaagde01] steeds terugkomt op punten waarover reeds overeenstemming is bereikt. Daarnaast heeft Aldi zich tijdens de onderhandelingen alleszins redelijk opgesteld, is zij [gedaagde01] op veel fronten tegemoet gekomen, heeft Aldi een groot belang bij de totstandkoming van de overeenkomsten en heeft zij forse kosten gemaakt. Het gerechtvaardigd vertrouwen bij Aldi is ook door toedoen van [gedaagde01] ontstaan omdat hij op 31 augustus 2021 kenbaar maakte dat er nog slechts tien essentiële onderwerpen waren waarover partijen nog overeenstemming moesten bereiken en op 6 december 2021 gaf [gedaagde01] aan dat er nog één onderwerp was, te weten de huurprijs, waarop Aldi uiteindelijk – vanwege [gedaagde01] uitlatingen – [gedaagde01] tegemoet is gekomen.
5.7.2[gedaagde01] betwist gehouden te zijn tot verder onderhandelen op de gronden zoals hiervoor onder 4.8 samengevat weergegeven.
5.7.3Ingevolge de rechtspraak van de Hoge Raad kan een bevel tot dooronderhandelen worden afgegeven.Als uitgangspunt heeft in dat kader te gelden dat ieder van de onderhandelende partijen – die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen – vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. De Hoge Raad heeft bij dit kader een aantal factoren genoemd die van belang kunnen zijn bij de beoordeling van een vordering tot dooronderhandelen.
5.7.4De rechtbank is, op basis van de tussen partijen gevoerde correspondentie en tussen hen uitgewisselde conceptovereenkomsten, van oordeel dat [gedaagde01] niet op 1 februari 2022, en ook niet daarvoor of daarna, de onderhandelingen heeft afgebroken. Partijen gingen juist verder met onderhandelen, over onder meer de bijzondere bepalingen van Aldi. Een ander punt waarover zij onderhandelden was wie in het kader van de nieuw te bouwen supermarkt het opdrachtgeverschap op zich zou nemen en de vragen die daarbij rezen in verband met de mogelijke fiscale implicaties van de verschillende keuzes voor [gedaagde01] . De rechtbank volgt Aldi daarom niet in haar stelling dat de schriftelijke uitwerking nog slechts een formaliteit was. Het was ook niet alleen [gedaagde01] die verder ging met onderhandelen.
5.7.5Hoewel Aldi dat niet met zoveel woorden heeft gesteld, heeft de rechtbank zich afgevraagd of [gedaagde01] gedrag Aldi noodzaakte om zelf de onderhandelingen af te breken.Daartoe overweegt de rechtbank dat de hiervoor benoemde, verdere onderhandelingen tussen partijen plaatsvonden met een zekere onderlinge wisselwerking, waarbij de eerder ontstane, maar nog niet uitgesproken misverstanden de sfeer niet ten goede kwamen. Enerzijds ontstond daarbij bijvoorbeeld, mede door toedoen van (de advocaat van) [gedaagde01] , nog meer ruis over de prijspeildatum, wat hij pas op 31 augustus 2022 corrigeerde. Anderzijds nam Aldi een prijspeildatum in de conceptovereenkomsten op die in haar voordeel was, maar welbeschouwd onlogisch in het licht van wat partijen daarover eerder hadden uitgewisseld. Verder wilde [gedaagde01] (achteraf ten onrechte) onderhandelen over de opzeggingsmogelijkheid wegens dringend eigen gebruik en tornen aan de reeds overeengekomen huurprijs op grond van onvoorziene, gewijzigde omstandigheden, wat volgens hem, op grond van het Hoge Raad-arrest van 12 augustus 2005, tot afbreking van de onderhandelingen door hem had mogen leiden. Deze gewijzigde omstandigheden – gestegen rente en bouwkosten – waren echter al verdisconteerd in de afspraken die partijen over de bouwkosten hadden gemaakt. Op haar beurt verlangde Aldi weer dat [gedaagde01] opdrachtgever zou worden van de nieuwbouw, wat voor [gedaagde01] hoogstwaarschijnlijk fiscaal nadelig zou zijn en in strijd met het afgesproken uitgangspunt dat de huurinkomsten van [gedaagde01] in box 3 zouden blijven vallen.
5.7.6De rechtbank kwalificeert het onderhandelingsgedrag van [gedaagde01] in relatie tot dat van Aldi over de gehele linie als minder constructief en bij tijd en wijle weinig voortvarend. De opstelling van [gedaagde01] in de onderhandelingen is naar het oordeel van de rechtbank echter niet onrechtmatig of naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar geweest, in die zin dat Aldi daardoor werd genoodzaakt om de onderhandelingen zelf af te breken.
5.7.7Nu [gedaagde01] de onderhandelingen niet heeft afgebroken en evenmin heeft doen afbreken, heeft de rechtbank zich nog afgevraagd of het door Aldi gevorderde bevel tot dooronderhandelen desondanks kan worden afgegeven. Bij gebreke van daartoe strekkende rechtsgrond kan de rechtbank [gedaagde01] hiertoe echter niet verplichten. [gedaagde01] heeft ten tijde van de mondelinge behandeling te kennen gegeven dat hij inmiddels de onderhandelingen met Aldi niet meer wíl hervatten. Gelet op het uitgangspunt van contractsvrijheid staat hem dit naar het oordeel van de rechtbank vrij.
5.7.8Ook de meer subsidiaire vorderingen strekkende tot dooronderhandelen zal de rechtbank afwijzen.
Uiterst subsidiaire vorderingen
Moet [gedaagde01] het negatief contractsbelang vergoeden?
5.8.1Voor de vergoeding van het negatief contractsbelang, waarvan Aldi volgens haar slechts een deel vordert, moet sprake zijn van een situatie waarin onderhandelingen zijn afgebroken. In ieder geval volgt dit uit zowel het arrest van de Hoge Raad van 18 juni 1982als uit het hiervoor aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 12 augustus 2005.De rechtbank heeft hiervoor, in 5.7.4 en verder, overwogen dat geen sprake is van een situatie waarbij [gedaagde01] de onderhandelingen heeft afgebroken of doen afbreken. Ook is geen sprake van een situatie dat [gedaagde01] tegenover Aldi onrechtmatig heeft gehandeld. Hij is dus niet verplicht om de gevorderde kosten te vergoeden die Aldi in de loop der jaren in verband met de nieuwbouw (in ieder geval) heeft gemaakt.
5.8.2Ook de uiterst subsidiaire vorderingen van Aldi zal de rechtbank afwijzen.
Conclusie ten aanzien van alle vorderingen
5.9.1Uit het voorgaande vloeit voort dat alle vorderingen van Aldi moeten worden afgewezen. Er zijn ook geen aanknopingspunten om een beslissing te nemen in het belang van Aldi, zoals onder XIV gevorderd.
5.9.2Aldi is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde01] worden begroot op:
- griffierecht € 1.301,00
- salaris advocaat € 1.198,00 (2 punten × tarief II)
- nakosten € 173,00 (plus de verhoging bij betekening)
Totaal € 2.672,00