In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 november 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 15 december 2021 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats 1], vastgesteld op € 734.000 per 1 januari 2020. Belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en stelde dat de waarde maximaal € 637.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep op 29 september 2023 behandeld, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door [naam 1] en [naam 2], en de heffingsambtenaar door [naam 3] en [taxateur 1]. De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld en dat het beroep van belanghebbende niet slaagt. Tevens wordt er een schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar en de Staat der Nederlanden ieder een deel van de schadevergoeding en proceskosten aan belanghebbende moeten vergoeden.