In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 april 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 25 september 2020 beoordeeld. De heffingsambtenaar had een waarde-beschikking en aanslagen onroerendezaakbelastingen (OZB) opgelegd, waarbij de waarde van de woning van belanghebbende was vastgesteld op € 310.000 per 1 januari 2019. Belanghebbende betwistte deze waarde en stelde een lagere waarde van € 299.000 voor. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is, en dat de vergelijkingsobjecten die zijn gebruikt voor de taxatie voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van belanghebbende. De rechtbank wijst de beroepsgronden van belanghebbende af en verklaart het beroep ongegrond.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsprocedure. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met 13 maanden is overschreden en kent een schadevergoeding van € 150 toe. De rechtbank bepaalt ook dat de Minister van Justitie en Veiligheid verantwoordelijk is voor de vergoeding van de immateriële schade en de proceskosten van belanghebbende, die op € 418,50 worden vastgesteld. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.