ECLI:NL:RBZWB:2023:7932

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
C/02/414430 / FA RK 23-4593
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Provisionele omgangsregeling en verwijzing naar hulpverlening in het kader van een bodemprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 november 2023 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende een provisionele voorziening in het kader van een omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader, hierna te noemen 'de man', heeft verzocht om een voorlopige omgangsregeling, waarbij hij en zijn kind wekelijks contact zouden hebben. De vrouw, hierna te noemen 'de vrouw', heeft verweer gevoerd en verzocht om de omgang te beperken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende spoedeisend belang is bij het verzoek van de man en dat het verzoek samenhangt met de hoofdzaak, waarin de wijziging van het ouderlijk gezag en een zorg- en contactregeling aan de orde zijn.

Tijdens de mondelinge behandeling op 31 oktober 2023 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en was er ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig. De rechtbank heeft de verzoeken van de man en de vrouw beoordeeld en geconcludeerd dat de omgang tussen de man en het kind op een veilige en gestructureerde manier moet plaatsvinden. De rechtbank heeft het subsidiaire verzoek van de man toegewezen, waarbij de man en het kind voorlopig gerechtigd zijn tot omgang met elkaar op wekelijkse basis, met specifieke voorwaarden voor de omgang.

Daarnaast heeft de rechtbank partijen verwezen naar een (jeugd)hulpverleningstraject om de communicatie en samenwerking tussen de ouders te verbeteren, zodat het belang van het kind gewaarborgd blijft. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de omgangsregeling direct kan ingaan, ondanks mogelijke hoger beroep. De zaak is onderdeel van een bredere procedure, waarbij ook een bodemprocedure aanhangig is.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie: Middelburg
Zaaknummer: C/02/414430 / FA RK 23-4593
Datum uitspraak: 15 november 2023
beschikking betreffende provisionele voorziening ex artikel 223 Rv
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker,
advocaat: mr. L.E. Swart te Roosendaal,
tegen
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster,
advocaat: mr. drs. C.G. Huijsmans te Goes.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van mr. Swart van 19 september 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 19 september 2023;
- het F9-formulier met bijlagen van mr. Swart van 25 oktober 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 25 oktober 2023;
- het verweerschrift, tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen van mr. drs. Huijsmans van 24 oktober 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 24 oktober 2023.
1.2 Gelijktijdig met het onderhavige provisionele verzoek is ook de hoofdzaak aanhangig gemaakt, welke procedure bij de rechtbank geregistreerd staat onder zaaknummer C/02/414177 / FA RK 23-4469. In de hoofdzaak liggen de verzoeken van de man voor om het ouderlijk gezag te wijzigen en te bepalen dat dit voortaan gezamenlijk wordt uitgeoefend, alsmede vaststelling van een zorg- en contactregeling tussen de man en [minderjarige] .
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 31 oktober 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Ook was aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie het navolgende nu nog minderjarige kind is geboren:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2017, hierna te noemen: [minderjarige] .
2.2
[minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.3
[minderjarige] is door de man erkend. Bij beschikking van deze rechtbank van 22 december 2020 is bepaald dat het ouderlijk gezag over [minderjarige] voortaan aan de vrouw alleen toekomt.

3.De verzoeken

3.1
De man verzoekt bij wege van voorlopige voorziening ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), in afwachting van de beslissing in de hoofdzaak:
- te bepalen dat er wekelijks een beeldbelcontact wordt georganiseerd;
- primair te bepalen dat [minderjarige] en de man wekelijks zaterdagmiddag tot zondag na het eten met elkaar doorbrengen;
- subsidiair te bepalen dat [minderjarige] en de man wekelijks 1 dag in het weekend met elkaar doorbrengen van 10:00 uur tot 17:00 uur;
- althans zodanige regelingen die de rechtbank in goede justitie juist acht.
3.2
De vrouw voert verweer tegen de verzoeken van de man en verzoekt deze niet-ontvankelijk te verklaren, althans af te wijzen. Bij wijze van zelfstandig verzoek in voorlopige voorzieningen verzoekt de vrouw de contactregeling tussen de man en [minderjarige]
primairte beperken zoals omschreven in randnummer 23 voor de duur van het geding, subsidiair voor de duur van één jaar,
subsidiairde contactregeling noodgedwongen te schorsen voor de duur van het geding dan wel voor de duur van één jaar.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1
Ingevolge artikel 223 lid 1 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de vordering moet samenhangen met de hoofdvordering.
4.2
In een verzoekschriftprocedure kan een voorlopige voorziening naar analogie van artikel 223 Rv worden verzocht (HR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533).
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank hangt het onderhavige verzoek samen met het verzoek in de hoofdzaak, zodat de man kan worden ontvangen in zijn verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
4.4
De rechtbank stelt voorop dat voor toewijzing van een verzoek in het kader van artikel 223 Rv slechts plaats is, indien er naar het oordeel van de rechtbank voldoende belang bestaat in die zin dat van partijen niet gevergd kan worden dat zij de afloop van de hoofdzaak afwachten. Daarnaast dient de rechtbank de belangen van partijen af te wegen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofdzaak en van de proceskansen daarin.
4.5
Naar het oordeel van de rechtbank hebben partijen, gelet op de stukken en dat wat is besproken op de mondelinge behandeling, voldoende spoedeisend belang bij hun verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Verzoek voorlopige omgangsregeling
4.6
De man heeft verzocht een voorlopige omgangsregeling vast te stellen, waarbij hij en [minderjarige] primair gerechtigd zijn tot het hebben van omgang met elkaar van zaterdagmiddag tot zondag na het eten of, subsidiair, wekelijks één dag in het weekend van 10:00 uur tot 17:00 uur. Ook heeft de man verzocht te bepalen dat er wekelijks een beeldbelcontact wordt georganiseerd. Ter onderbouwing van zijn verzoek is door en namens de man aangevoerd dat de vrouw tot op heden niet toestaat dat hij en [minderjarige] omgang hebben. De man heeft nog een gezin in Afrika en dat gezin is naar Nederland overgekomen. De vrouw is sindsdien boos op de man en staat de omgang tussen hem en [minderjarige] niet toe. Dit terwijl de man graag omgang met [minderjarige] heeft en betrokken wil zijn in het leven van [minderjarige] en [minderjarige] zelf heeft aangegeven omgang met zijn vader te willen hebben. Het is niet in het belang van [minderjarige] als de omgang met de man niet kan doorgaan. Ten slotte heeft de man aangegeven dat hij zich kan vinden in het advies van de Raad.
4.7
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is door en namens de vrouw verklaard dat zij kan instemmen met het advies van de Raad. De vrouw heeft gevraagd of zij minimaal één weekend met [minderjarige] samen kan doorbrengen, omdat zij anders geen volwaardig weekend met hem heeft voor eventuele activiteiten. De afgelopen periode heeft de vrouw meerdere keren contact gehad met Veilig Thuis en het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG), waarbij zij is geadviseerd om de omgang tussen de man en [minderjarige] (tijdelijk) stop te zetten. De vrouw heeft hierna meerdere keren geprobeerd in contact te komen met Veilig Thuis voor verdere adviezen, maar dit is niet gelukt. Uiteindelijk heeft Veilig Thuis aan de vrouw medegedeeld dat de casus wordt doorgezet naar het CJG. Omdat [minderjarige] zijn vader wil zien en zijn emoties hieromtrent wil uiten, heeft de vrouw een telefonisch contactmoment tussen de man en [minderjarige] georganiseerd. [minderjarige] wil zijn vader wel zien, maar niet zonder de aanwezigheid van zijn moeder. Daarom hebben de man en [minderjarige] elkaar voor het laatst gezien in de thuissituatie van de vrouw. De vrouw vindt het belangrijk dat er in deze situatie maatwerk wordt geleverd, omdat [minderjarige] niet of niet voldoende met het gezin van de man kan communiceren nu zij niet of niet voldoende de Nederlandse taal machtig zijn. Hiervoor is wellicht hulpverlening nodig. Daarnaast vindt de vrouw het noodzakelijk dat als de omgang tussen de man en [minderjarige] op een gegeven moment wordt uitgebreid, dat [minderjarige] , gezien de kleine huisvesting van de man, dan wel in ieder geval een eigen bed moet hebben.
4.8
Namens de Raad is ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard dat de omgang tussen de man en [minderjarige] binnen een zo kort mogelijke termijn moet worden hervat. Die omgang moet wel op een veilige en structurele manier plaatsvinden. De Raad ziet geen reden om de omgang tussen de man en [minderjarige] begeleid te laten plaatsvinden. De man heeft [minderjarige] nu een keer in de thuissituatie van de vrouw gezien, maar dat is geen duurzame oplossing. De komende periode moet bekeken worden welke omgangsregeling het meeste in het belang van [minderjarige] is. Partijen moeten daarom naar het uniform hulpaanbod (UHA), zodat met een neutrale derde bekeken kan worden of en zo ja, hoe zij tot nadere afspraken kunnen komen. Het is op dit moment te vroeg om een raadsonderzoek te gelasten, temeer omdat partijen in het verleden hebben kunnen samenwerken. Hiernaast is namens de Raad aangegeven dat, gezien de afkomst van partijen, het een gegeven is dat partijen een andere opvoedstijl hebben. De vrouw zegt dat de man doet aan fysiek straffen, de man ontkent dit. De Raad merkt in dit kader op dat het in Nederland verboden is om minderjarigen fysiek te straffen. Hiernaast ziet de Raad, gezien de stukken, geen reden om aan te nemen dat de man voornemens is om met [minderjarige] naar Afrika te gaan. De man heeft gekozen om zich hier te vestigen. Partijen moeten in samenwerking met de hulpverlening die via het UHA betrokken zal raken, komen tot een gedragen plan voor [minderjarige] . Tot die tijd is het belangrijk dat het onderlinge vertrouwen groeit. De Raad komt daarom tot het advies om het subsidiaire verzoek van de man toe te wijzen, waarbij de man en [minderjarige] voorlopig gerechtigd zijn tot het hebben van (onbegeleide) omgang één keer per week van 10:00 uur tot 17:00 uur. In het kader van het UHA moeten partijen werken aan het maken van nadere afspraken voor de langere termijn. Als partijen elkaar meer gaan vertrouwen, dan moet in samenspraak met de hulpverlening worden bezien of de omgang tussen de man en [minderjarige] kan worden uitgebreid. Indien de uitbreiding betekent dat [minderjarige] bij de man kan overnachten, dan moet [minderjarige] in ieder geval een eigen bed hebben. Ook moet aan de voorlopige omgangsregeling de voorwaarden worden gesteld dat de man tijdens het omgangsmoment zelf fysiek aanwezig is en dat [minderjarige] weliswaar zijn (half)broertjes en de partner van de man mag leren kennen, maar dat dat moment hoofdzakelijk in het teken moet staan in het hebben van omgang met de man. De man kan niet plotseling weg zijn, omdat [minderjarige] op de gemaakte afspraken moet kunnen vertrouwen.
4.9
De rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling geconstateerd dat de intentie van partijen niet ver uit elkaar ligt, omdat zij allebei de wens hebben dat [minderjarige] een onbelast contact met zijn ouders moet kunnen hebben. Die intentie lijkt echter te worden gehinderd door de manier waarop partijen met elkaar communiceren, hetgeen ook blijkt uit de overgelegde foto’s van tekstberichten van de vrouw naar de man en geluidsfragmenten van de man naar de vrouw. Het lukt partijen niet (meer) om op ouderniveau met elkaar te communiceren of afspraken te maken over [minderjarige] en zich daaraan te houden. De rechtbank vindt het in het belang van [minderjarige] dat de omgang met de man op een duidelijke, gestructureerde en voorspelbare manier plaatsvindt. Partijen hebben ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aangegeven zich te kunnen vinden in het advies van de Raad om een voorlopige omgangsregeling vast te stellen, namelijk dat de man en [minderjarige] voorlopig gerechtigd zijn tot het hebben van omgang met elkaar wekelijks één dag in het weekend van 10:00 uur en tot 17:00 uur, waarbij de rechtbank aanvullend zal bepalen dat de omgang in de oneven weken op zaterdag en de omgang in de even weken op zondag zal plaatsvinden. Hierbij zal de man [minderjarige] bij de vrouw ophalen en hem weer op tijd bij de vrouw afzetten, zoals de man tijdens de mondelinge behandeling heeft voorgesteld. De rechtbank heeft met de man besproken dat de omgang met [minderjarige] weliswaar op korte termijn moet worden hervat, maar dat aan die omgang wel voorwaarden zijn verbonden. Afgesproken is dat de man tijdens de omgang met [minderjarige] zelf fysiek aanwezig zal zijn en tijd met hem zal doorbrengen. Het is weliswaar ook belangrijk dat [minderjarige] zijn (half)broertjes en de partner van de man leert kennen, maar tijdens het omgangsmoment moet het contact met de man centraal staan. Dit betekent ook dat de man niet plotseling tijdens de omgang kan weggaan. Het is voor [minderjarige] belangrijk dat deze afspraken betrouwbaar worden nagekomen. De rechtbank verwacht dan ook van de man dat hij zich aan deze voorwaarden houdt, zoals hij ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft aangegeven.
4.1
Gelet op het vorenstaande, het advies van de Raad en de door partijen bereikte overeenstemming met betrekking tot de voorlopige omgangsregeling, zal de rechtbank het subsidiaire verzoek van de man toewijzen nu die beslissing ook in het belang van [minderjarige] wordt geacht, echter wel met inachtneming van hetgeen onder rechtsoverweging 4.9 is overwogen.
Verwijzing naar hulpverlening in het kader van het UHA
4.11
De rechtbank vindt het, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, met de Raad noodzakelijk dat er voor partijen en [minderjarige] een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet. Op de mondelinge behandeling is gebleken dat de problematiek van partijen het volgende omvat. Het lukt partijen op dit moment niet om op constructieve wijze te communiceren over het ouderschap van en de omgang tussen de man en [minderjarige] , omdat het (wederzijds) vertrouwen ontbreekt. Partijen hebben (nog) geen vastgestelde omgangsregeling. Zij hebben alleen onderling afspraken gemaakt met betrekking tot de omgang met [minderjarige] , maar die worden nu niet meer nagekomen. Partijen kunnen hierover (nog) geen overleg voeren. Het lukt partijen niet om de problemen tussen hen op te lossen. Gelet op de jonge leeftijd van [minderjarige] , moeten partijen nog geruime tijd met elkaar verder en over veel onderwerpen aangaande [minderjarige] communiceren en afspraken maken. Echter, partijen zijn niet bij machte om zonder professionele begeleiding hierover het gesprek met elkaar aan te gaan.
4.12
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de rechtbank hen en [minderjarige] voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West. De verwijzing heeft op 1 november 2023 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. De beschikking geldt als bevestiging dat partijen met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
4.13
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan partijen, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund;
- de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind;
- het kind en de (gezagdragende) ouders hebben onbelast contact met elkaar.
Meer specifiek dienen partijen in het kader van het UHA-zorgtraject te werken aan het verbeteren van de onderlinge (ouder)communicatie en samenwerking, zodat [minderjarige] en zijn ouders weten waar zij aan toe zijn. Van belang daarbij blijft dat de door partijen gemaakte afspraken ook worden nagekomen. De resultaten zijn vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is bij deze beschikking gevoegd (bijlage 1).
4.14
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. Tussen partijen is een bodemprocedure aanhangig, bij deze rechtbank bekend onder zaaknummer C/02/414177 / FA RK 23-4469. Voor het doorlopen van een hulpverleningstraject wordt standaard een termijn van 6 maanden aangehouden. Gelet hierop verzoekt de rechtbank het loket om de volledige UHA-rapportage uiterlijk
dinsdag 30 april 2024 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, in de hiervoor genoemde bodemprocedure in te brengen. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan, dan geeft de rechtbank een nieuwe pro formadatum door.
4.15
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, dan stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de verzoeken met betrekking tot [minderjarige] .
4.16
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de rechtbank het loket de volledige UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
4.17
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA-rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop, uit te laten.
4.18
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de Raad dit onderzoek te verrichten en daarover in de bodemprocedure bekend onder zaaknummer C/02/414177 / FA RK 23-4469 bij de rechtbank een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
- Bestaat er, als de ouders samen het gezag krijgen, een onacceptabel risico dat [minderjarige] erg klem komt te zitten tussen de ouders en het er niet naar uitziet dat dit binnen korte tijd voldoende zal verbeteren of is het om een andere reden in het belang van [minderjarige] om af te wijken van het uitgangspunt in de wet dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen?
- Welke zorgregeling c.q. omgangsregeling past het beste bij de belangen van [minderjarige] ?
- Hoe moet die regeling eruit gaan zien (aard, duur en frequentie)?
- Zijn er contra-indicaties voor contact c.q. omgang en zo ja, welke?
- In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
- Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gekomen en zijn wel van belang om te vermelden?
4.19
Deze beschikking is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
4.2
Na een onderzoek of interventie van de Raad stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid om binnen een termijn van 14 dagen op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
4.21
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing (bijlage 2). Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
4.22
De rechtbank zal deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
bepaalt bij wege van provisionele voorziening, totdat in de hoofdzaak definitief is beslist, dat de man en [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2017 in [geboorteplaats] , voorlopig gerechtigd zijn tot omgang met elkaar wekelijks één dag van 10:00 uur en tot 17:00 uur, waarbij de omgang in de oneven weken zal plaatsvinden op zaterdag en in de even weken op zondag, en waarbij de man [minderjarige] bij de vrouw ophaalt en [minderjarige] daar ook weer zal afzetten;
5.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3
verwijst partijen en [minderjarige] voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West. Het loket zal partijen en [minderjarige] vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van [minderjarige] verwijzen naar de zorgaanbieder;
5.4
verzoekt het loket om uiterlijk
30 april 2024 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, in de bodemprocedure bekend onder zaaknummer C/02/414177 / FA RK 23-4469 de rapportage over het verloop en het resultaat van het (jeugd)hulpverleningstraject bij de rechtbank in te dienen;
5.5
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
5.6
verzoekt de Raad, regio Zeeland, West- en Midden-Brabant, locatie Middelburg, wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, ten behoeve van de bodemprocedure bekend onder zaaknummer C/02/414177 / FA RK 23-4469 onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in rechtsoverweging 4.18 opgenomen vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
5.7
verzoekt de Raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van dit rapport en advies aan de advocaten van partijen;
5.8
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman, rechter, tevens kinderrechter, en, in tegenwoordigheid van mr. Hol, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 november 2023.
(TH)
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.