ECLI:NL:RBZWB:2023:7942

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
BRE 21/5569
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 november 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag van € 1.351 opgelegd voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) op basis van een CO2-uitstoot van 59 gr/km. Belanghebbende had echter een bedrag van € 2.126 aan Bpm voldaan, gebaseerd op een CO2-uitstoot van 56 gr/km, zoals vermeld op het Franse kentekenbewijs. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag onterecht was, omdat de CO2-uitstoot in het kentekenregister later is aangepast naar 56 gr/km. De rechtbank vermindert de naheffingsaanslag naar € 895 en kent belanghebbende een immateriële schadevergoeding van € 500 toe wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeert dat de inspecteur het griffierecht en de proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden, maar wijst het verzoek om een integrale proceskostenvergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/5569

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid), de Minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 30 november 2021.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 1.351 (de naheffingsaanslag).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 3 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag is opgelegd. Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat de naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd, is tevens in geschil of belanghebbende recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding. Tevens beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank dient de naheffingsaanslag te worden verminderd en heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Verder is de rechtbank van oordeel dat geen aanleiding is voor een integrale proceskostenvergoeding. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 2.126 aan Bpm voldaan ter zake van de registratie van het motorrijtuig Volvo XC90 2.0 T8 Twin Engine AWD Inscription met [nummer] (de auto). In de aangifte is belanghebbende uitgegaan van een CO2-uitstoot van 56 gr/km in overeenstemming met de CO2-uitstoot op het Franse kentekenbewijs.
4.1.
Ter zake van de auto is een bedrag van € 456 aan Bpm nageheven. De inspecteur is bij het opleggen van de naheffingsaanslag uitgegaan van een CO2-uitstoot van 59 gr/km gebaseerd op de gegevens in het kentekenregister op het moment van de registratie van de auto.
4.2.
Nadat de inspecteur uitspraak op bezwaar heeft gedaan, heeft de Rijkdienst voor Wegverkeer (RDW) de CO2-uitstoot in het kentekenregister aangepast naar 56 gr/km.

Motivering

Vooraf
5. De naheffingsaanslag ziet op twee voertuigen. Partijen zijn het alleen oneens over de naheffing ter zake van de auto. Voor het overige is de naheffingsaanslag niet in geschil.
CO2-uitstoot
6. Volgens belanghebbende is ten onrechte Bpm nageheven, omdat moet worden aangesloten bij de CO2-uitstoot op het Franse kentekenbewijs. Belanghebbende heeft gesteld dat, nu de eerste tenaamstelling van de auto in 2019 heeft plaatsgevonden, zij een beroep kan doen op de toepassing van de wet- en regelgeving geldend in 2019 [1] . Meer specifiek op de tekst 2019 van artikel 6a, van de Uitvoeringsregeling Bpm. Als moet worden uitgegaan van de wet- en regelgeving geldend in 2021 – het moment van registratie –, is belanghebbende van mening dat moet worden aangesloten bij de gewijzigde gegevens in het kentekenregister.
6.1.
De inspecteur is in de kern van mening dat de omstandigheid dat de CO2-uitstoot in het kentekenregister op een later moment is aangepast, niet relevant is. Ten tijde van het belastbaar feit was de CO2-uitstoot in het kentekenregister 59 gr/km, zodat de naheffing terecht is. Verder is de inspecteur van mening dat belanghebbende geen beroep kan doen op de toepassing van de wet- en regelgeving in 2019.
6.2.
Vast staat dat de auto in Nederland geregistreerd is op 9 maart 2021. Dit brengt mee dat in beginsel voor de berekening van de verschuldigde Bpm aangesloten dient te worden bij de wettekst 2021. Artikel 6a van de Uitvoeringsregeling Bpm bepaalt dan dat de CO2-uitstoot blijkt uit de gegevens uit het kentekenregister.
6.3.
Vervolgens is de vraag of de aanpassing van de CO2-uitstoot in het kentekenregister meebrengt dat de naheffingsaanslag dient te worden verminderd. Uit het arrest van de Hoge Raad van 3 april 2020 [2] volgt dat de CO2-uitstoot een objectief gegeven is. Nu achteraf is vastgesteld dat op het moment van het belastbaar feit de CO2-uitstoot 56 gr/km was en de RDW dit ook verwerkt heeft in het kentekenregister, kan de naheffingsaanslag niet in stand blijven. De rechtbank verwerpt de stelling van de inspecteur ter zitting dat aanpassing achteraf van het kentekenregister niet kan leiden tot een vermindering van de naheffing. Vast staat tussen partijen dat de CO2-uitstoot van de auto te allen tijde 56 gr/km is geweest, dus ook ten tijde van de registratie. De gewijzigde gegevens in het kentekenregister kunnen dan worden gehanteerd. Van de situatie zoals omschreven door de inspecteur waarin achteraf aanpassingen worden gedaan aan het voertuig waardoor de CO2-uitstoot wijzigt, is in dit geval dan ook geen sprake.
6.4.
Het gelijk is in zoverre aan belanghebbende. Tussen partijen is dan niet in geschil dat de naheffingsaanslag met € 456 dient te worden verminderd. De stelling van belanghebbende dat zij een beroep kan doen op de wet- en regelgeving geldend in 2019, behoeft dan geen behandeling meer.
Immateriële schadevergoeding
7. Belanghebbende maakt aanspraak op een vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn. De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt in beginsel twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift.
7.1.
Het bezwaarschrift is ontvangen op 6 augustus 2021. De uitspraak op bezwaar is gedaan op 30 november 2021. De rechtbank doet uitspraak op 17 november 2023. De redelijke termijn is overschreden met 4 maanden. Belanghebbende heeft daarom recht op een schadevergoeding van € 500. Aangezien de uitspraak op bezwaar binnen zes maanden is gedaan, komt de overschrijding van de redelijke termijn volledig voor de rekening van de Minister. De rechtbank merkt de Minister in zoverre aan als partij in het geding.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vermindert de naheffingsaanslag naar € 895. Verder heeft belanghebbende recht op een vergoeding van immateriële schade van € 500.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
8.2.
De rechtbank wijst het verzoek van belanghebbende om een integrale vergoeding van proceskosten af, omdat naar het oordeel van de rechtbank de inspecteur niet tegen beter weten in heeft geprocedeerd of in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld. Het standpunt van de inspecteur dat voor de heffing van Bpm aangesloten moet worden bij de gegevens uit het kentekenregister op het moment van registratie, is niet tegen beter weten in genomen en rechtvaardigt geen integrale proceskostenvergoeding.
8.3.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674.
8.4.
De rechtbank kent geen kostenvergoeding toe voor de bezwaarfase. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het op de weg van belanghebbende om te zorgen dat de juiste CO2-uitstoot wordt geregistreerd in het kentekenregister. Nu pas na de uitspraak op bezwaar het kentekenregister is aangepast, is geen sprake van een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid en is voor een kostenvergoeding in de bezwaarfase geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag naar € 895;
- veroordeelt de Minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 500;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 360 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.674 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 17 november 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Dit standpunt is gebaseerd op artikel 10b van de Wet Bpm.