4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aantreffen lichaam
Op 28 april 2022 is het levenloze lichaam van [slachtoffer] aangetroffen in zijn woning aan de [adres] in [plaats 2] . [slachtoffer] werd aangetroffen, liggend op zijn buik met zijn onderlijf in de gang en zijn bovenlijf in de slaapkamer. De onderbenen waren met een dik zwart snoer vastgebonden. Zijn hoofd lag in een plas bloed en er lag een bebloede rubberen hamer naast.
Uit onderzoek aan het lichaam van [slachtoffer] blijkt dat sprake is van 377 letsels aan het lichaam en hoofd, waaronder verwondingen die mogelijk zijn ontstaan na vallen of schoppen, trappen, slaan en stompen en een aantal diepe sneden tot op het bot en de schedel. Rond het lichaam en op andere plaatsen in de woning zijn verschillende gereedschappen aangetroffen waaronder een zaag, een steeksleutel, een bout, een plankendrager, een sluitplaat en een schroevendraaier. Deze zijn onderzocht en hierop zijn bloed en andere biologische sporen aangetroffen.
Doodsoorzaak
Er heeft radiologisch, toxicologisch en pathologisch onderzoek plaatsgevonden aan het lichaam van [slachtoffer] . De patholoog heeft talrijke bij leven opgelopen letsels door verschillende soorten krachtsinwerking gezien. De patholoog heeft aangegeven dat er geen zekere anatomische doodsoorzaak kan worden aangewezen, maar gezien het letselbeeld ligt het voor de hand dat de oorzaak van het overlijden direct of indirect terug te leiden is naar de opgelopen krachtsinwerkingen. Als mogelijke doodsoorzaken kunnen worden overwogen:
- een combinatie van belemmering van de ademhaling door kneveling en door inademing van bloed door breuken van de neus en de bovenkaak. Anderszins belemmering van de luchtwegen ('smoren') kan niet worden uitgesloten;
- samendrukkende dan wel omsnoerende krachtsinwerking aan de hals (door bijvoorbeeld verwurging of een omsnoerende structuur/ligatuur);
- intoxicatie met amfetamine;
- een combinatie van twee of meer van bovenstaande mechanismen.
Ten aanzien van de gemeten amfetamineconcentratie van 0,97 mg/l in het bloed van [slachtoffer] heeft de forensisch toxicoloog opgemerkt dat dit een ‘werkzame tot toxische’ concentratie is waarvan de effecten afhankelijk zijn van de mate van gewenning. Een dergelijke concentratie is gezien bij zowel personen die niet zijn overleden ten gevolge van amfetaminegebruik als bij personen die wél hieraan zijn overleden. Het overlijden ten gevolge van een amfetamine overdosis kan alleen worden geconcludeerd bij uitsluiting van een meer waarschijnlijke (pathologische) doodsoorzaak.
Omdat de eerste twee mogelijke doodsoorzaken voortkomen uit door anderen toegepast geweld, zoals dat aan verdachte is tenlastegelegd, terwijl bij een overdosis amfetamine verdachte geen rol speelt, zal de rechtbank de doodsoorzaak overdosis als eerste bespreken.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] al langere tijd harddrugs gebruikte. Nagenoeg alle getuigen, waaronder zijn vrienden, buren en familieleden, hebben immers verklaard dat [slachtoffer] al jaren (veel en frequent) harddrugs gebruikte, waaronder amfetamine. Hij begaf zich in het gebruikerscircuit. In de woning van [slachtoffer] zijn diverse goederen aangetroffen die positief zijn getest op amfetamine. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat er bij [slachtoffer] sprake is geweest van een grote mate van gewenning aan amfetamine.
[getuige] (de buurman van [slachtoffer] ) heeft verklaard dat hij heeft gezien dat [slachtoffer] en de nieuwe vriend van zijn ex, waarmee hij [medeverdachte] bedoelt, op 27 april 2022 in de woning van [slachtoffer] met elkaar vochten en elkaar over en weer vasthielden. [getuige] hoorde dat [slachtoffer] hem aansprak. [medeverdachte] heeft verklaard dat [slachtoffer] om zich heen sloeg en zich gedurende de worsteling hevig verzette en verweerde.
Uit deze verklaringen maakt de rechtbank op dat [slachtoffer] gedurende de worsteling of het gevecht dat plaatsvond op 27 april 2022 nog weerbaar, alert en aanspreekbaar was. Van overdosisverschijnselen was op dat moment dan ook geen sprake.
[medeverdachte] heeft verklaard dat [verdachte] met verschillende gereedschappen op het hoofd en lichaam van [slachtoffer] sloeg terwijl hijzelf [slachtoffer] in een wurggreep hield tot hij niet langer bewoog en [medeverdachte] dacht dat [slachtoffer] overleden was. Vervolgens hebben zij het lichaam van [slachtoffer] in de woning achtergelaten in de houding zoals deze ook te zien is op de foto’s in het dossier. Dat maakt dat de rechtbank er van uitgaat dat [slachtoffer] na de worsteling niet nog meer amfetamine tot zich kan hebben genomen. Gelet op deze omstandigheden, acht de rechtbank het dermate onwaarschijnlijk dat [slachtoffer] kort na de worsteling aan louter een overdosis amfetamine is overleden, dat intoxicatie als enige doodszaak kan worden uitgesloten. De rechtbank gaat daarom uit van een andere doodsoorzaak dan alleen intoxicatie, dan wel van een combinatie van intoxicatie met een andere doodsoorzaak.
De andere mogelijke doodsoorzaken betreffen allen het gevolg van geweldinwerking door anderen. Met andere woorden: de doodsoorzaak van [slachtoffer] kan alleen gelegen zijn in gewelddadig handelen van anderen, mogelijk in combinatie met een grote dosis amfetamine.
Betrokkenheid verdachten
[verdachte] heeft ter zitting verklaard zich niets meer van het voorval te kunnen herinneren, maar op basis van de verklaringen van [medeverdachte] , [getuige] en de camerabeelden, staat voor de rechtbank vast dat [verdachte] en [medeverdachte] aanwezig waren in de woning van [slachtoffer] op de [adres] in [plaats 2] op 27 april 2022 rond 13.00 uur.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij met [slachtoffer] heeft gevochten, dat hij [slachtoffer] een kopstoot heeft gegeven, dat ze op de grond zijn beland, dat hij onderop lag en dat [slachtoffer] op hem lag, met zijn rug op de buik van [medeverdachte] . [medeverdachte] hield [slachtoffer] vast in een wurggreep terwijl [verdachte] met onder andere een houtzaag, een steeksleutel, een schroevendraaier of een priem en een hamer met stekende dan wel hakkende bewegingen op [slachtoffer] insloeg. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij [slachtoffer] vasthad tot deze niet meer bewoog en niet meer ademde.
Deze verklaring vindt deels steun in de verklaring van [getuige] , die eveneens spreekt over een worsteling tussen [slachtoffer] en [medeverdachte] , waarbij de ex-vriendin ( [verdachte] ) aanwezig was en gehurkt bij het lichaam van [slachtoffer] zat. Daarnaast blijkt uit het bloedsporenbeeld rondom de plaats van aantreffen van het slachtoffer dat er krachtsinwerkingen in vloeibaar bloed hebben plaatsgevonden relatief laag boven de grond: de hoogste bloedspatten bevonden zich bij benadering op één meter van de vloer.
Tijdens het onderzoek zijn verschillende gereedschappen en andere objecten onderzocht op biologische sporen en DNA. Hierbij zijn diverse DNA-overeenkomsten gevonden met de DNA-profielen van [slachtoffer] , [verdachte] en [medeverdachte] . Bij deze overeenkomsten horen steevast (vaak extreem) grote bewijskrachten. De rechtbank concludeert hieruit voor al deze overeenkomsten, met inachtneming van de rest van het dossier, dat deze personen ook daadwerkelijk de donoren zijn van deze sporen. Gezien het letselbeeld van [slachtoffer] concludeert de rechtbank ook dat in bemonsteringen waarin bloed is aangetroffen en DNA van [slachtoffer] , dit bloed afkomstig is van [slachtoffer] .
Op de plankendrager, sluitplaat, steeksleutel en handzaag is bloed aangetroffen van [slachtoffer] . Op de onderzochte bout is eveneens celmateriaal van [slachtoffer] gevonden, maar of dit deels bloed betrof kon niet worden vastgesteld. Op de steeksleutel en de bout is celmateriaal van [verdachte] aangetroffen en op het handvat van de handzaag celmateriaal van [medeverdachte] . Op de plankendrager is celmateriaal van beide verdachten aangetroffen.
De rechtbank realiseert zich dat beide verdachten regelmatig in de woning verbleven, zodat de aanwezigheid van hun celmateriaal om die reden verklaarbaar zou kunnen zijn. Dat het DNA van verdachten op de verschillende gereedschappen is gevonden ondersteunt echter de verklaring van [medeverdachte] en de andere bevindingen.
[verdachte] heeft ter zitting verklaard dat zij vele malen heeft geklust in het huis. Deze verklaring heeft zij niet nader onderbouwd, anders dan met de stelling dat zij in januari 2022 een salontafel groen heeft geschilderd. Dat haar DNA op de verschillende andersoortige gereedschappen, die zich normaliter in een gereedschapskist bevinden, is aangetroffen, zou misschien verklaard kunnen worden door eventuele eerdere klusjes, maar past ook (en naar het oordeel van de rechtbank beter) bij het scenario dat zij deze gereedschappen heeft gehanteerd op 27 april 2022.
De verklaring van [medeverdachte] komt op de rechtbank oprecht over. Hij heeft, vóórdat het complete dossier bekend was, verklaard over zijn aandeel en dat van [verdachte] . Tegelijkertijd kan niet alles wat [medeverdachte] heeft verklaard juist zijn en vormen zijn verklaringen evenmin een sluitend geheel met de bevindingen. Zo kan hij bijvoorbeeld geen verklaring geven voor het zwarte snoer om de benen van [slachtoffer] en is de priem waarover hij heeft verklaard niet gevonden. De rechtbank begrijpt echter ook dat [medeverdachte] in die periode dagelijks onder invloed was van grote hoeveelheden harddrugs, al een aantal nachten niet had geslapen en dat hij mogelijk in een woedeaanval heeft gehandeld. Hierdoor is het verklaarbaar dat zijn verklaring niet geheel kloppend en sluitend is. De rechtbank acht wat hij heeft verklaard evenwel betrouwbaar, voor zover dit ondersteuning vindt in andere bewijsmiddelen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat er tactisch noch forensisch aanwijzingen zijn dat er anderen betrokken waren bij of na het gevecht tussen [slachtoffer] , [medeverdachte] en [verdachte] .
De rechtbank concludeert dan ook dat [verdachte] en [medeverdachte] verantwoordelijk zijn voor de geweldshandelingen op 27 april 2022. Hierboven is al vastgesteld dat gewelddadig handelen de dood van [slachtoffer] heeft veroorzaakt. Voor zover uit de letseldatering in het pathologische onderzoek zou kunnen worden afgeleid dat de dood bij [slachtoffer] niet onmiddellijk maar pas enkele uren na het geweld is ingetreden, doet dit aan de doodsoorzaak en daarmee aan deze conclusie niet af.
De volgende vraag die beantwoord moet worden is welke ten laste gelegde geweldshandelingen kunnen worden bewezen.
Letsel
Door de patholoog is vastgesteld dat er aan het lichaam zeer talrijke, bij leven opgelopen letsels waren. Dit betroffen onder andere botbreuken, steekletsels, snijletsels, huidbeschadigingen en bloeduitstortingen. Deze letsels zaten aan de achterkant van het hoofd, het rechter oor, de boven- en voorkant van het hoofd en het gezicht, de hals, de nek, de romp en de heupen, beide armen en polsen, beide onderbenen, genitaliën en de rug. De letsels waren deels aspecifiek en kunnen passen bij bijvoorbeeld zich stoten, vallen, geslagen of getrapt worden. Een ander deel van het letsel aan het hoofd en lichaam was meer specifiek. Zo waren er bijvoorbeeld aan het hoofd en deels de rug verschillende typen letsels door verschillende soorten krachtsinwerking aanwezig. Er waren letsels door meervoudige en deels forse stomp botsende krachtsinwerkingen, zoals door (onder meer) meermaals geslagen worden, getrapt worden of vallen, met onder meer een breuk van de neus en de bovenkaak tot gevolg. Er waren centraal aan het hoofd en het gezicht ook letsels door scherprandig en oppervlakkig snijdende krachtsinwerking (zoals door bijvoorbeeld het snijden met een mes), veelal evenwijdig aan elkaar verlopend, die deels reikten tot in de buitenzijde van het schedeldak. De verklaring van [medeverdachte] dat er op [slachtoffer] is ingehakt of ingestoken terwijl [slachtoffer] op de grond lag, past bij deze bevindingen van de patholoog en de bevindingen van het MIT (microanalyse van invasief trauma)-onderzoek, waarin aanwijzingen zijn gevonden dat de rechte rand van de handzaag bepaalde letsels op het voorhoofd van het slachtoffer heeft veroorzaakt met een ‘hakkende’ beweging. De rechtbank acht dan ook, mede gelet op het aangetroffen celmateriaal van [verdachte] op een deel van de gereedschappen, bewezen dat [verdachte] met gereedschappen in het gezicht en lichaam van [slachtoffer] heeft gestoken en tegen het gezicht en lichaam van [slachtoffer] heeft geslagen terwijl deze op de grond lag.
Op basis van de bevindingen van de patholoog staat niet eenduidig vast dat er sprake moet zijn geweest van slaan en schoppen als stomp botsende krachtsinwerking waardoor veel letsels van [slachtoffer] zijn ontstaan. De optie van vallen blijft immers bestaan. Meerdere letselbeelden houden evenwel de optie open dat er sprake was van schoppen/trappen en slaan/stompen en daarnaast is het onwaarschijnlijk dat [slachtoffer] veelvuldig is gevallen gedurende het gevecht. Het waargenomen bloedsporenbeeld in de woning zat immers relatief laag; de meeste spatten waren laag bij de grond en de hoogste spatten bevonden zich op 1 meter boven de grond, hetgeen niet past bij het telkens opnieuw ergens tegenaan vallen.
[medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hijzelf [slachtoffer] een kopstoot heeft gegeven en ter zitting heeft hij verklaard dat er in de worsteling naar de grond over en weer is geslagen en getrapt. Dit past bij het beeld dat [getuige] heeft geschetst van een gevecht of worsteling die plaatsvond op de grond waarin beide mannen een actieve rol hadden. De rechtbank acht dit bij elkaar voldoende om aan te nemen dat [slachtoffer] ook tegen het gezicht en lichaam is geschopt/getrapt en geslagen/gestompt terwijl hij op de grond lag.
Fixatie van slachtoffer?
Er zijn sterke aanwijzingen dat [slachtoffer] gefixeerd was tijdens de geweldhandelingen. De benen van [slachtoffer] waren vastgebonden toen hij werd aangetroffen. En er is letsel aan de polsen van [slachtoffer] aangetroffen dat kan passen bij polsen die met een tiewrap zijn vastgebonden en ook weer zijn losgesneden.
Ter zitting heeft [medeverdachte] verklaard dat hij en [verdachte] het lichaam van [slachtoffer] hebben achtergelaten zoals het lichaam te zien is op de foto’s in het dossier, gemaakt door de forensische opsporingsdienst. [medeverdachte] heeft echter ook verklaard niets te weten van het vastbinden van [slachtoffer] . [getuige] heeft niet verklaard over het vastgebonden zijn van [slachtoffer] gedurende de worsteling tussen verdachten en [slachtoffer] die hij heeft gezien.
Er kan dan ook niet worden vastgesteld op welk moment [slachtoffer] is vastgebonden. Het ligt echter niet in de rede dat verdachten [slachtoffer] hebben vastgebonden toen hij reeds buiten bewustzijn was en [medeverdachte] ervan uitging dat hij was overleden. Evenmin is het aannemelijk dat verdachten [slachtoffer] ’ polsen hebben vastgebonden met tiewraps terwijl hij zich verzette. [medeverdachte] had [slachtoffer] vast in de wurggreep en moest zich naar eigen zeggen steeds herpakken omdat [slachtoffer] zich bleef verzetten. De rechtbank gaat ervan uit dat [verdachte] gelet op haar postuur en de kracht die [slachtoffer] zal hebben gehad bij het verzet, niet in staat is geweest om de polsen van [slachtoffer] met tiewraps te fixeren. Op het trottoir buiten de woning zijn tiewraps aangetroffen, maar hierop is geen DNA van verdachten of van het slachtoffer aangetroffen. Op het snoer waarmee de benen van [slachtoffer] waren vastgebonden werd, naast celmateriaal van [slachtoffer] , celmateriaal van diverse andere personen gevonden wiens identiteit niet duidelijk is geworden.
Het is op deze wijze weliswaar onverklaarbaar hoe het snoer om de benen van [slachtoffer] is gekomen, maar de rechtbank is er niet van overtuigd dat verdachten [slachtoffer] hebben gefixeerd gedurende de worsteling, zodat voor dit onderdeel van de tenlastelegging partieel vrijspraak volgt.
Medeplegen
Voor het kwalificeren van medeplegen is vereist dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Verdachten hebben, zoals hiervoor uiteen is gezet, beiden een aandeel gehad in de geweldshandelingen: [medeverdachte] heeft [slachtoffer] in de worsteling naar de grond gewerkt en hem hierbij geschopt en geslagen. Hij hield [slachtoffer] vervolgens vast in een wurggreep, terwijl [verdachte] op het gezicht en lichaam van [slachtoffer] heeft geslagen, met en zonder gereedschappen en voorwerpen. Beide verdachten hebben kortom een substantiële bijdrage geleverd aan het geweld en er was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beiden. De rechtbank acht daarom het medeplegen bewezen.
Opzet
[verdachte] heeft met diverse gereedschappen veelvuldig op het hoofd en lichaam van [slachtoffer] ingeslagen terwijl [slachtoffer] door [medeverdachte] werd vastgehouden in een wurggreep. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij [slachtoffer] vasthield tot hij niet meer ademde en dacht dat hij overleden was. Uit deze uiterlijke verschijningsvorm kan worden afgeleid dat verdachten de bedoeling hadden om [slachtoffer] om het leven te brengen. De aard en omvang van dit geweld en deze handelingen zijn zodanig gericht op de dood dat dit pleit voor ‘vol’ opzet op de dood van [slachtoffer] . Echter, uit de omstandigheid dat ten minste één van de verdachten - volgens [medeverdachte] hijzelf, volgens [getuige] was het daarentegen [verdachte] - de politie heeft willen inroepen, leidt de rechtbank af dat er bij verdachten geen oogmerk op de dood is geweest. De rechtbank is van oordeel dat voorwaardelijk opzet wel kan worden aangenomen. Verdachten hebben naar het oordeel van de rechtbank met deze enorme hoeveelheid aan geweldshandelingen immers bewust de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] aanvaard.
Moord of doodslag?
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de eveneens ten laste gelegde voorbedachte raad niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Verdachte zal van dit bestanddeel worden vrijgesproken.
Conclusie
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank het medeplegen van doodslag wettig en overtuigend worden bewezen.