Op 30 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een tussenbeslissing genomen in een zaak waarin verzoeker, vertegenwoordigd door mr. drs. [gemachtigde], een verzoek heeft ingediend om vergoeding van kosten van rechtsbijstand. Dit verzoek is gedaan op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker op 4 november 2022 is geseponeerd en dat hij kosten heeft gemaakt voor juridische bijstand. De officier van justitie, mr. J.A. Castelein, heeft zich echter op het standpunt gesteld dat de gemaakte kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat de gemachtigde van verzoeker niet is ingeschreven in het landelijk advocatentableau en derhalve niet kan worden aangemerkt als raadsman in de zin van artikel 530 Sv.
Tijdens de zitting op 16 januari 2023 is de zaak besproken, waarbij de officier van justitie zijn standpunt heeft herhaald. Verzoeker heeft betoogd dat de wet niet voorschrijft dat bijstand alleen kan worden verleend door een op het tableau ingeschreven advocaat. De rechtbank heeft in overweging genomen dat er jurisprudentie bestaat die deze kwestie anders beoordeelt. De officier van justitie heeft verwezen naar een arrest van de Hoge Raad van 26 april 2011, waarin is gesteld dat alleen een raadsman of advocaat verzoeker kan vertegenwoordigen in raadkamer.
De rechtbank heeft besloten de uitspraak aan te houden tot na de verwachte uitspraak van de Hoge Raad op 7 maart 2023, waarin een conclusie is genomen over een vergelijkbare kwestie. De rechtbank zal de zaak voor uitspraak aanhouden tot 14 maart 2023, in afwachting van deze beslissing van de Hoge Raad.