Juridisch kader
Relevante bepalingen
13. De volgende bepalingen zijn van belang:
- Art. 530, tweede lid, Sv
“2. Indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij tengevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling van de zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens voor zover artikel 44a van de Wet op de rechtsbijstand van toepassing is, in de kosten van een raadsman. Een vergoeding voor de kosten van een raadsman gedurende de verzekering en de voorlopige hechtenis is hierin begrepen. Een vergoeding voor deze kosten kan voorts worden toegekend in het geval dat de zaak eindigt met oplegging van straf of maatregel op grond van een feit, waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten.”
- Art. 28, eerste en tweede lid, Sv:
“1. De verdachte heeft het recht om zich, overeenkomstig de bepalingen van dit wetboek, te doen bijstaan door een raadsman.
2. Aan de verdachte wordt overeenkomstig de wijze bij de wet bepaald door een aangewezen of gekozen raadsman rechtsbijstand verleend.”
- Titel III van het eerste boek van het Wetboek van Strafvordering heeft als aanhef ‘De raadsman’. De artikelen 37, 38, eerste lid, 39, eerste lid, 40, eerste lid, en 41 Sv luiden als volgt:
Artikel 37 Sv
“1. Als raadslieden worden toegelaten in Nederland op het tableau van de Nederlandse orde van advocaten ingeschreven advocaten.
2. Voorts worden toegelaten de personen bedoeld in artikel 16b dan wel 16h van de Advocatenwet, indien zij samenwerken met een in Nederland ingeschreven advocaat overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 16e respectievelijk 16j van de Advocatenwet.
”
Artikel 38, eerste lid, Sv
De verdachte is te allen tijde bevoegd een of meer raadslieden te kiezen.”
Artikel 39, eerste lid, Sv
Het bestuur van de raad voor rechtsbijstand wijst na de kennisgeving, bedoeld in artikel 28b, eerste en tweede lid, of na de mededeling dat een verdachte in verzekering is gesteld voor wie niet eerder een raadsman is aangewezen, een raadsman aan.”
Artikel 40, eerste lid, Sv
“1. Voor de verdachte die geen raadsman heeft, wordt door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand een raadsman aangewezen na mededeling door het openbaar ministerie dat:
a. ten aanzien van hem de bewaring of gevangenneming is bevolen, dan wel, indien de verdachte niet in verzekering is gesteld, ten aanzien van hem de bewaring of gevangenneming is gevorderd;
b. hoger beroep is ingesteld tegen het eindvonnis in eerste aanleg en het een zaak betreft waarin zijn voorlopige hechtenis is bevolen.”
Artikel 41 Sv
“1. Het bestuur van de raad voor rechtsbijstand wijst op verzoek van de verdachte voor hem een raadsman aan, indien hij anders dan krachtens een bevel tot inverzekeringstelling rechtens van zijn vrijheid is beroofd en vervolging tegen hem is aangevangen, tenzij hij door de duur van zijn vrijheidsberoving niet in zijn verdediging kan zijn of worden geschaad.
2. Indien de voorzitter van het gerecht van oordeel is dat aan een verdachte die zich in vrijheid bevindt en die geen raadsman heeft, in het belang van zijn verdediging rechtsbijstand moet worden verleend nadat de zaak op de terechtzitting aanhangig is gemaakt, geeft hij last aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand om een raadsman aan te wijzen.”
- Art. 398, aanhef en onder 2°, Sv
“Op het rechtsgeding bij de kantonrechter zijn overigens de Vijfde Titel en de Zesde Titel van dit Boek van overeenkomstige toepassing, behoudens de navolgende uitzonderingen:
(…)2° De verdachte kan, tenzij hij vervolgd wordt ter zake van misdrijf of de kantonrechter beveelt dat hij in persoon zal verschijnen, zich op de terechtzitting doen vertegenwoordigen door een advocaat, indien deze aldaar verklaart daartoe bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn, of wel door een daartoe bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde.”
- Art. 44a, eerste lid, Wet op de rechtsbijstand
“1. Aan personen die zich krachtens het Wetboek van Strafrecht of het Wetboek van Strafvordering door een raadsman kunnen doen bijstaan, kan het bestuur een advocaat toevoegen.”
Juridische grondslag vergoeding kosten
14. De grondslag voor vergoeding van de kosten van de raadsman was voorheen opgenomen in art. 591a Sv.Dit artikel is vervangen door het bepaalde in art. 530 Sv.Daarmee is geen inhoudelijke wijziging beoogd. De verandering van plaats in het wetboek hangt ermee samen dat alle bepalingen die betrekking hebben op schadevergoedingen en andere bijzondere kosten zijn samengebracht.
15. Daarmee blijft zowel de wetsgeschiedenis, behorend bij art. 591a Sv (oud), als de rechtspraak van de Hoge Raad over het bepaalde in art. 591a Sv (oud) voor de uitleg van het begrip ‘raadsman’ in art. 530, tweede lid, Sv relevant. De mogelijkheid van vergoeding van de kosten van een raadsman is ingevoerd bij Wet van 28 maart 1963,
Stb.130. In de memorie van toelichting werd deze wijziging als volgt toegelicht:
“De mogelijkheid van een tegemoetkoming in de kosten van een raadsman is geopend op grond van de volgende overwegingen. Voor de verdachte, die in aanmerking komt voor toevoeging van een raadsman (artikelen 40 en 41 Sv.) is het mogelijk, dat hierdoor een financiële belemmering wegvalt voor het zelf kiezen van een raadsman en geen gebruik te maken van de toevoeging. Voor de Staat brengt dit geen extra kosten mee, aangezien de tegemoetkoming beperkt is tot het bedrag, dat voor overeenkomstige werkzaamheden ingevolge artikel 48 Sv. als maximumvergoeding voor een toegevoegde raadsman is vastgesteld. In de gevallen waarin de gewezen verdachte geen recht op toevoeging van een raadsman heeft gehad, betekent de regeling een prerogatief, hem, gezien de afloop van de zaak, naar het oordeel van de ondergetekende evenzeer als een tegemoetkoming voor schade tengevolge van tijdverzuim op gronden van billijkheid toekomende.”
16. De vergoedingsmogelijkheid staat aldus in verband met het recht op vrije advocatenkeuze. De wetgever wilde een financiële belemmering voor het zelf kiezen van een raadsman in gevallen waarin ook recht op toevoeging bestaat, wegnemen. Op geen enkele wijze blijkt daaruit dat van een andere uitleg van het begrip ‘raadsman’ wordt uitgegaan dan in titel III van het eerste boek. Integendeel, de wetgever zocht juist aansluiting bij de regels over toevoeging en keuze van een raadsman.
17. De wetgever heeft de vergoedingsmogelijkheden nadien verruimd. Deze verruiming had geen betrekking op de reikwijdte van de term ‘raadsman’.In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat leidde tot de wijziging van art. 591a Sv bij Wet van 26 juni 1975,
Stb.341 is onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 24 mei 1966,
NJ1966, 443 opgemerkt dat onder ‘een vergoeding van de kosten van de raadsman’
“de kosten van de advocaat gedurende het gehele strafproces”vallen.
18. In de tekst en de geschiedenis van de totstandkoming van de wijzigingen die het bepaalde in art. 591a Sv (oud) heeft ondergaan, heb ik ook overigens geen aanknopingspunten kunnen vinden voor het standpunt dat de term ‘raadsman’ een afwijkende definitie heeft ten opzichte van de betekenis die de term ‘raadsman’ elders in de wet heeft.
19. In het ontwerp voor een nieuw Wetboek van Strafvordering blijft de regeling van art. 530 Sv inhoudelijk ongewijzigd. De wijzigingen die worden voorgesteld ten aanzien van het vergoeden van schade die is ontstaan in verband met strafvorderlijk optreden door de Staat, hebben geen gevolgen gehad voor de voorgestelde regeling van de vergoeding van kosten van de raadsman.Hetzelfde geldt, voor zover hier relevant, voor de bepalingen over de raadsman in de huidige titel III van het eerste boek van het Wetboek van Strafvordering. Evenals in het huidige wetboek, wordt in het ontwerp de term ‘raadsman’ gereserveerd voor de advocaat van de verdachte.
De wetssystematiek en de definitie van de (wettelijke) term ‘raadsman’ elders in de wet
20. De Hoge Raad heeft in een arrest uit 2013 het volgende overwogen:
“4.2.1. Voor de beoordeling van de middelen is in het bijzonder de betekenis van belang van de in art. 591a, tweede lid, Sv opgenomen omschrijving 'indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht'. Bij de invoeging van art. 591a Sv bij Wet van 28 maart 1963, Stb. 1963, 130 is niet expliciet aandacht besteed aan de precieze betekenis van deze termen.
4.2.2. In dat verband kunnen wel de wetssystematiek en de betekenis van min of meer gelijkluidende termen in met art. 591a Sv samenhangende bepalingen worden onderzocht. De wetsgeschiedenis biedt daarvoor enige aanknopingspunten en werpt ook licht op de bedoeling die de wetgever met art. 591a Sv had en de rol die hij bij de beoordeling van verzoeken op basis van die bepaling aan de rechter heeft toebedacht.”
21. Het Wetboek van Strafvordering omlijnt de term ‘raadsman’ in Boek I, Titel III, Sv. De term ‘raadsman’ heeft in dit verband een functionele betekenis. Als raadsman kan in dit verband slechts worden aangemerkt een advocaat in de zin van art. 37 Sv die is gekozen door de verdachte of voor hem is aangewezen.
22. De keuze om alleen advocaten als ‘raadsman’ toe te laten, heeft een principiële achtergrond.Voor advocaten gelden bijvoorbeeld bepaalde eisen ten aanzien van opleiding. In dat verband is ook van belang dat advocaten zijn onderworpen aan het tuchtrecht.
Onderscheid tussen raadsman en vertegenwoordiger
23. Voor de volledigheid merk ik op dat het Wetboek van Strafvordering onderscheid maakt tussen vertegenwoordiging door een vertegenwoordiger aan de ene kant en rechtsbijstand door een raadsman aan de andere kant.Art. 398, aanhef en onder 2°, Sv biedt de verdachte in de in die bepaling bepaalde gevallen de mogelijkheid zich op de terechtzitting te doen vertegenwoordigen door een advocaat of door een daartoe bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde. Die mogelijkheid van vertegenwoordiging kan niet op één lijn worden gesteld met het verlenen van rechtsbijstand door een raadsman. Een ‘vertegenwoordiger’ treedt in het geding in de plaats van de verdachte, terwijl de raadsman aan de verdachte rechtsbijstand verleent.Omdat geen sprake is van vereenzelviging, kent de wet slechts afgeleide rechten toe aan de raadsman.
24. Een ‘raadsman’ en een ‘vertegenwoordiger’ hebben dus volgens de wet en de rechtspraak een te onderscheiden rol in het strafproces. In deze lijn heeft de Hoge Raad geoordeeld dat er verschillende wetsbepalingen zijn aan te wijzen die
‘op den een wel, op den ander niet toepasselijk zijn’, waardoor aangenomen moet worden dat de wet onderscheid heeft willen maken tussen deze twee actoren in het strafproces.Aangezien de vertegenwoordiger in de plaats treedt van de verdachte, door gebruik te maken van de bevoegdheden die de verdachte toekomen,mogen de verklaringen van de vertegenwoordiger bijvoorbeeld tot het bewijs van het ten laste gelegde worden gebezigd. De verklaringen van de vertegenwoordiger ter terechtzitting kunnen immers als verklaringen van de verdachte als bedoeld in art. 341 Sv worden aangemerkt.Verklaringen van de raadsman kunnen niet als verklaringen van de verdachte worden aangemerkt en kunnen evenmin anderszins voor het bewijs worden gebruikt.Gelet op het verschil in positie in het strafproces, is het volgens de Hoge Raad niet mogelijk dat een advocaat tegelijkertijd optreedt als ‘vertegenwoordiger’ en als ‘raadsman’.Verder brengt de aard van de rechtsfiguur van vertegenwoordiging met zich dat daarvoor alleen plaats is als de verdachte niet op de terechtzitting aanwezig is. Het, ondanks de aanwezigheid van de verdachte ter terechtzitting, toestaan dat de verdachte wordt vertegenwoordigd, druist dermate in tegen de eisen van een behoorlijke procesorde dat het verzuim dient te leiden tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting.Mede naar aanleiding van deze rechtspraak is in de literatuur betoogd dat een ‘vertegenwoordiger’ zich bijvoorbeeld kan laten bijstaan door een ‘raadsman’.
25. Uit het voorgaande volgt dat de hoedanigheid van ‘raadsman’ en ‘vertegenwoordiger’ in het systeem van de wet zijn onderscheiden. Gelijkschakeling in het kader van art. 530, tweede lid, Sv is niet in overeenstemming met het wettelijk systeem.
Het oordeel van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in het licht van de wettelijke systematiek
26. Het gerechtshof heeft geoordeeld dat op basis van
‘een ‘redelijke uitleg van het begrip “kosten van een raadsman” in artikel 530, tweede lid, Sv’de kosten van rechtsbijstand die in een zaak ten overstaan van een kantonrechter is verleend door een juridisch adviseur, die niet als advocaat op het tableau is ingeschreven, voor vergoeding in aanmerking komen. Daartoe is volgens het gerechtshof van belang dat de wetgever in dergelijke procedures niet zou hebben voorgeschreven dat rechtsbijstand moet plaatsvinden door een advocaat.
27. Het oordeel van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden doet in het licht van het voorgaande geen recht aan het systeem van de wet. In algemene zin geldt immers dat alleen advocaten als raadslieden in de zin van de wet kunnen optreden. Spronken merkt daarover op dat in art. 37 Sv het procesmonopolie van de advocaat op het verlenen van rechtsbijstand in strafzaken is neergelegd.Voor zover het hof inspiratie heeft geput uit de wettelijke regeling van art. 398, aanhef en onder 2°, Sv, geldt dat de positie van de vertegenwoordiger wezenlijk verschilt van die van de raadsman in strafzaken. Daarbij teken ik nog aan dat in deze zaak niet is vastgesteld dat van een dergelijke vertegenwoordiging sprake is geweest. Het oordeel van het gerechtshof over de reikwijdte van de term ‘raadsman’ geeft in het licht van het voorgaande blijk van een onjuiste rechtsopvatting.