ECLI:NL:PHR:2023:78

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
22/02175
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Definitie en reikwijdte van de wettelijke term ‘raadsman’ in het kader van art. 530, tweede lid, Sv

In deze vordering tot cassatie in het belang der wet staat de definitie en reikwijdte van de wettelijke term ‘raadsman’ centraal, zoals bedoeld in artikel 530, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De zaak betreft een beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 mei 2021, waarin het hof oordeelde dat onder ‘de kosten van een raadsman’ ook de kosten van door een derde, niet zijnde een advocaat, beroepsmatig verleende bijstand in een procedure bij de kantonrechter vallen. Dit oordeel wordt door de Procureur-Generaal als een onjuiste rechtsopvatting beschouwd, aangezien de term ‘raadsman’ volgens de wet enkel betrekking heeft op advocaten die op het tableau van de Nederlandse orde van advocaten zijn ingeschreven.

De verzoeker, geboren in 1981, had in een strafzaak bij de kantonrechter geen straf of maatregel opgelegd gekregen en verzocht om vergoeding van de kosten die hij had gemaakt in verband met zijn verdediging. De rechtbank Noord-Nederland had hem een vergoeding toegekend, maar het gerechtshof vernietigde deze beschikking. De Procureur-Generaal stelt dat het hof met zijn oordeel over de kosten van een raadsman niet in lijn is met de wet en dat er in de rechtspraak verdeeldheid bestaat over de uitleg van de term ‘raadsman’.

De Procureur-Generaal vraagt de Hoge Raad om duidelijkheid te verschaffen over de definitie van ‘raadsman’ in het kader van artikel 530, tweede lid, Sv, om rechtseenheid te waarborgen. De vordering tot cassatie is gericht op het vernietigen van de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zodat de Hoge Raad kan bevestigen dat alleen advocaten als raadsman kunnen optreden en dat kosten van niet-advocaten niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/02175 CW

Zitting17 januari 2023
VORDERING TOT CASSATIE
IN HET
BELANG DER WET
In de zaak
[de verzoeker] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verzoeker.

Inleiding

In deze vordering tot cassatie in het belang der wet gaat het om de definitie en reikwijdte van de wettelijke term ‘raadsman’ als bedoeld in art. 530, tweede lid, Sv. De vordering heeft betrekking op de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 mei 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:4454.
Tegen de beschikking van het gerechtshof staat – overeenkomstig het bepaalde in art. 445 Sv – geen beroep in cassatie open. [1] Cassatie in het belang der wet is wel mogelijk. [2]
3. De strafzaak tegen de verzoeker is bij onherroepelijk vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, van 4 maart 2020, geëindigd zonder oplegging van een straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan 9a Sr. [3] Vervolgens is namens de verzoeker tijdig een verzoekschrift ingediend met het oog op de vergoeding van de kosten die ten gevolge van de strafzaak zijn gemaakt.
4. De rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, heeft de verzoeker bij beschikking een vergoeding toegekend. De officier van justitie heeft tegen de beschikking van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd omdat niet was gebleken dat het verzoek door de rechtbank was behandeld in openbare raadkamer en de verzoeker een vergoeding toegekend, die bestond uit de volgende posten:
“- kosten rechtsbijstand € 1.155,00
- verletkosten € 150,00
- reiskosten € 12,43
- kosten indienen verzoek rechtbank € 280,00 +
totaal € 1.597,43”
5. Aan de beslissing van het hof ligt de rechtsopvatting ten grondslag dat onder het begrip ‘de kosten van een raadsman’ als bedoeld in art. 530, tweede lid, Sv ook moeten worden begrepen de kosten van door een derde, niet zijnde een advocaat, beroepsmatig verleende bijstand in een procedure ten overstaan van de kantonrechter. [4] Deze rechtsopvatting is geen gemeengoed in de rechtspraktijk. De rechtspraak van hoven en rechtbanken laat in dit verband verdeeldheid zien. Uit een oogpunt van rechtseenheid is het van belang dat de Hoge Raad zich over de inhoud en reikwijdte van het begrip ‘raadsman’ in de zin van art. 530, tweede lid, Sv uitlaat. Deze vordering sterkt ertoe de Hoge Raad daartoe in de gelegenheid te stellen.
6. De vordering is als volgt opgebouwd. Eerst worden de relevante overwegingen in de bestreden beschikking weergeven. Vervolgens schets ik de verschillende benaderingen die in dit verband in de rechtspraak zichtbaar zijn. Na een bespreking van het juridisch kader, ga ik nader in op de rechtsvraag die in deze vordering centraal staat. Tot slot formuleer ik een cassatiemiddel.

De beschikking van het hof

7. De zaak gaat over het volgende. Het hof heeft vastgesteld dat de verzoeker zich in de strafzaak ten overstaan van de kantonrechter heeft laten bijstaan door mr. [betrokkene 1] . Mr. [betrokkene 1] is niet als advocaat op het tableau van de Nederlandse orde van advocaten ingeschreven. Nadat de zaak onherroepelijk is geëindigd zonder oplegging van een straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a Sr, is namens de verzoeker een verzoekschrift ingediend. De verzoeker heeft verzocht een vergoeding toe te kennen voor de in de strafzaak gemaakte kosten alsmede voor de kosten van de indiening van het verzoekschrift. Tot de kosten waarvan vergoeding wordt verzocht, behoort een post “kosten rechtsbijstand 7,7 uur x € 150,00 : € 1.155,00”.
8. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de hiervoor onder 4 gespecificeerde vergoeding toegekend en daartoe, voor zover relevant, het volgende overwogen:
“Een redelijke uitleg van het begrip "de kosten van een raadsman" in artikel 530, tweede lid, Sv brengt naar het oordeel van het hof mee dat daaronder ook moet worden begrepen de kosten van door een derde, niet zijnde een advocaat, beroepsmatig verleende rechtsbijstand in een procedure bij de kantonrechter. De wetgever heeft in een dergelijke procedure niet voorgeschreven dat rechtsbijstand alleen kan plaatsvinden door een op het tableau ingeschreven advocaat.
Het hof is van oordeel dat de kosten van rechtsbijstand, waarvan hier vergoeding wordt verzocht, voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Mr. [betrokkene 1] treedt veelvuldig op als juridisch adviseur in kantonprocedures. Rechtsbijstandverlening vormt voor mr. [betrokkene 1] een vast onderdeel van een duurzame op het vergaren van inkomsten gerichte taakuitoefening. Hij is als rechtsbijstandverlener voldoende juridisch geschoold voor procedures als deze. De kosten voor rechtsbijstand zullen daarom op de voet van artikel 530, tweede lid, Sv, worden toegewezen zoals verzocht.”

Overige rechtspraak

9. Over de uitleg van het begrip ‘raadsman’ in de zin van art. 530, tweede lid, Sv bestaat in de rechtspraktijk verdeeldheid. De lijn die het hof Arnhem-Leeuwarden in de bestreden beschikking heeft gekozen, is door enkele rechtbanken gevolgd. [5] Andere rechtbanken en hoven kozen een andere koers. [6] Zonder volledigheid na te streven, wijs ik in dit verband op de volgende twee beschikkingen.
10. In de eerste plaats wijs ik in dit verband op een beschikking van het hof Amsterdam. Het hof wijst in deze beschikking een verzoek tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand door een medewerker van een rechtswinkel in verband met het opstellen van een verzoekschrift op de voet van art. 530 Sv af. [7] Het hof verenigt zich met de volgende overwegingen van de rechtbank:
“Op de voet van het bepaalde in artikel 530 jo 534 van het Wetboek van Strafvordering kan de gewezen verdachte - indien de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - in beginsel aanspraak maken op vergoeding van de te zijnen laste gekomen kosten van een raadsman.

Voor de vraag wat in dit verband onder “raadsman” moet worden verstaan, heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij artikel 37, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering. Hieruit volgt dat als raadslieden worden toegelaten de op het tableau van de Nederlandse orde van advocaten ingeschreven advocaten. Nu verzoeker is bijgestaan door mr. J. Stoop, werkzaam bij Stichting Rechtswinkel Noord Holland Noord, en niet door een raadsman als bedoeld in artikel 37 Sv, acht de rechtbank geen gronden aanwezig voor toekenning van de gevraagde vergoeding (vgl. Gerechtshof Amsterdam 1 februari 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:256).”
11. Ten tweede vraagt een beschikking van de rechtbank Den Haag de aandacht. [8] Daarin wordt specifiek ingegaan op de situatie waarin een verdachte zich in een procedure ten overstaan van de kantonrechter op grond van art. 398, aanhef en onder 2°, Sv door een gemachtigde, die geen advocaat is, heeft laten vertegenwoordigen. De rechtbank overweegt:
“Op grond van artikel 530 Sv kan aan een gewezen verdachte, wiens strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij tengevolge van tijdverzuim door het gerechtelijk vooronderzoek en de behandeling van de strafzaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, en in de kosten van zijn raadsman. Daarvoor is, gelet op de thans geldende jurisprudentie, niet vereist dat de gewezen verdachte de kosten van zijn raadsman zelf heeft gedragen.
In een strafrechtelijke procedure voor de kantonrechter kan een verdachte zich overeenkomstig artikel 398 Sv laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. De verzoeker heeft van deze mogelijkheid gebruikgemaakt. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of onder het begrip raadsman tevens moet worden verstaan een gemachtigde, niet zijnde een advocaat. De rechtbank overweegt op dit punt het volgende.
De wetgever heeft – anders dan in het bestuursrecht – geen voorziening getroffen voor het geval een gewezen verdachte is bijgestaan door een ander dan een advocaat. Voor advocaten geldt dat zij moeten voldoen aan verschillende gedrags- en kwaliteitseisen, zoals het volgen van een initiële beroepsopleiding, het registreren van een zekere mate van specialisatie en het volgen van permanente educatie. Door het gebruik van de term ‘raadsman’ creëert de wettelijke vergoedingsregeling van artikel 530 Sv een ondergrens aan de kwaliteit van rechtsbijstand die voor vergoeding in aanmerking komt. Gemachtigden hoeven niet aan diezelfde kwaliteitseisen te voldoen. Daardoor kan niet worden vastgesteld dat rechtsbijstand die door gemachtigden wordt verleend in het algemeen hetzelfde juridisch deskundig niveau heeft als rechtsbijstand verleend door een advocaat.
Ook de wetgeschiedenis van artikel 591a Sv. (thans oud) geeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat onder raadsman ook anderen dan een advocaat moeten worden verstaan. In de memorie van toelichting bij de invoering (TK 1961-1962, 6647, nr 3., p. 9) ontbreken die en ook bij de verruiming van tegemoetkoming naar vergoeding gaat het enkel over kosten raadsman. “Daaronder vallen […] de kosten van de advocaat gedurende het gehele strafproces, met inbegrip van de voorlopige hechtenis” (TK 1972, 12132, nr . 3, p. 4).
Bij de recente wetswijzing, waarin artikel 591a Sv. is vervangen door artikel 530 Sv. heeft de wetgever blijkens de wetsgeschiedenis evenmin aanleiding (…) gezien om de vergoedingsregeling van artikel 530 Sv op dit punt te herzien, zodat het onderscheid tussen advocaat en gemachtigde ook gelet daarop gerechtvaardigd is. Van een onduidelijkheid in de wet die uitleg of een lacune die invulling behoeft, is geen sprake.”
12. Uit de voorgaande schets volgt dat in de feitenrechtspraak verschillend wordt geoordeeld over de definitie en reikwijdte van de term ‘raadsman’ in de zin van art. 530, tweede lid, Sv. In het belang van de rechtseenheid is het wenselijk dat de Hoge Raad hierover duidelijkheid verschaft.

Juridisch kader

Relevante bepalingen
13. De volgende bepalingen zijn van belang:
- Art. 530, tweede lid, Sv
“2. Indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij tengevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling van de zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens voor zover artikel 44a van de Wet op de rechtsbijstand van toepassing is, in de kosten van een raadsman. Een vergoeding voor de kosten van een raadsman gedurende de verzekering en de voorlopige hechtenis is hierin begrepen. Een vergoeding voor deze kosten kan voorts worden toegekend in het geval dat de zaak eindigt met oplegging van straf of maatregel op grond van een feit, waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten.”
- Art. 28, eerste en tweede lid, Sv:
“1. De verdachte heeft het recht om zich, overeenkomstig de bepalingen van dit wetboek, te doen bijstaan door een raadsman.
2. Aan de verdachte wordt overeenkomstig de wijze bij de wet bepaald door een aangewezen of gekozen raadsman rechtsbijstand verleend.”
- Titel III van het eerste boek van het Wetboek van Strafvordering heeft als aanhef ‘De raadsman’. De artikelen 37, 38, eerste lid, 39, eerste lid, 40, eerste lid, en 41 Sv luiden als volgt:

Artikel 37 Sv

“1. Als raadslieden worden toegelaten in Nederland op het tableau van de Nederlandse orde van advocaten ingeschreven advocaten.
2. Voorts worden toegelaten de personen bedoeld in artikel 16b dan wel 16h van de Advocatenwet, indien zij samenwerken met een in Nederland ingeschreven advocaat overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 16e respectievelijk 16j van de Advocatenwet.
Artikel 38, eerste lid, Sv
De verdachte is te allen tijde bevoegd een of meer raadslieden te kiezen.”
Artikel 39, eerste lid, Sv
Het bestuur van de raad voor rechtsbijstand wijst na de kennisgeving, bedoeld in artikel 28b, eerste en tweede lid, of na de mededeling dat een verdachte in verzekering is gesteld voor wie niet eerder een raadsman is aangewezen, een raadsman aan.”

Artikel 40, eerste lid, Sv

“1. Voor de verdachte die geen raadsman heeft, wordt door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand een raadsman aangewezen na mededeling door het openbaar ministerie dat:
a. ten aanzien van hem de bewaring of gevangenneming is bevolen, dan wel, indien de verdachte niet in verzekering is gesteld, ten aanzien van hem de bewaring of gevangenneming is gevorderd;
b. hoger beroep is ingesteld tegen het eindvonnis in eerste aanleg en het een zaak betreft waarin zijn voorlopige hechtenis is bevolen.”

Artikel 41 Sv

“1. Het bestuur van de raad voor rechtsbijstand wijst op verzoek van de verdachte voor hem een raadsman aan, indien hij anders dan krachtens een bevel tot inverzekeringstelling rechtens van zijn vrijheid is beroofd en vervolging tegen hem is aangevangen, tenzij hij door de duur van zijn vrijheidsberoving niet in zijn verdediging kan zijn of worden geschaad.
2. Indien de voorzitter van het gerecht van oordeel is dat aan een verdachte die zich in vrijheid bevindt en die geen raadsman heeft, in het belang van zijn verdediging rechtsbijstand moet worden verleend nadat de zaak op de terechtzitting aanhangig is gemaakt, geeft hij last aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand om een raadsman aan te wijzen.”
- Art. 398, aanhef en onder 2°, Sv
“Op het rechtsgeding bij de kantonrechter zijn overigens de Vijfde Titel en de Zesde Titel van dit Boek van overeenkomstige toepassing, behoudens de navolgende uitzonderingen:
(…)2° De verdachte kan, tenzij hij vervolgd wordt ter zake van misdrijf of de kantonrechter beveelt dat hij in persoon zal verschijnen, zich op de terechtzitting doen vertegenwoordigen door een advocaat, indien deze aldaar verklaart daartoe bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn, of wel door een daartoe bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde.”
- Art. 44a, eerste lid, Wet op de rechtsbijstand
“1. Aan personen die zich krachtens het Wetboek van Strafrecht of het Wetboek van Strafvordering door een raadsman kunnen doen bijstaan, kan het bestuur een advocaat toevoegen.”
Juridische grondslag vergoeding kosten
14. De grondslag voor vergoeding van de kosten van de raadsman was voorheen opgenomen in art. 591a Sv. [9] Dit artikel is vervangen door het bepaalde in art. 530 Sv. [10] Daarmee is geen inhoudelijke wijziging beoogd. De verandering van plaats in het wetboek hangt ermee samen dat alle bepalingen die betrekking hebben op schadevergoedingen en andere bijzondere kosten zijn samengebracht. [11]
15. Daarmee blijft zowel de wetsgeschiedenis, behorend bij art. 591a Sv (oud), als de rechtspraak van de Hoge Raad over het bepaalde in art. 591a Sv (oud) voor de uitleg van het begrip ‘raadsman’ in art. 530, tweede lid, Sv relevant. De mogelijkheid van vergoeding van de kosten van een raadsman is ingevoerd bij Wet van 28 maart 1963,
Stb.130. In de memorie van toelichting werd deze wijziging als volgt toegelicht:
“De mogelijkheid van een tegemoetkoming in de kosten van een raadsman is geopend op grond van de volgende overwegingen. Voor de verdachte, die in aanmerking komt voor toevoeging van een raadsman (artikelen 40 en 41 Sv.) is het mogelijk, dat hierdoor een financiële belemmering wegvalt voor het zelf kiezen van een raadsman en geen gebruik te maken van de toevoeging. Voor de Staat brengt dit geen extra kosten mee, aangezien de tegemoetkoming beperkt is tot het bedrag, dat voor overeenkomstige werkzaamheden ingevolge artikel 48 Sv. als maximumvergoeding voor een toegevoegde raadsman is vastgesteld. In de gevallen waarin de gewezen verdachte geen recht op toevoeging van een raadsman heeft gehad, betekent de regeling een prerogatief, hem, gezien de afloop van de zaak, naar het oordeel van de ondergetekende evenzeer als een tegemoetkoming voor schade tengevolge van tijdverzuim op gronden van billijkheid toekomende.” [12]
16. De vergoedingsmogelijkheid staat aldus in verband met het recht op vrije advocatenkeuze. De wetgever wilde een financiële belemmering voor het zelf kiezen van een raadsman in gevallen waarin ook recht op toevoeging bestaat, wegnemen. Op geen enkele wijze blijkt daaruit dat van een andere uitleg van het begrip ‘raadsman’ wordt uitgegaan dan in titel III van het eerste boek. Integendeel, de wetgever zocht juist aansluiting bij de regels over toevoeging en keuze van een raadsman.
17. De wetgever heeft de vergoedingsmogelijkheden nadien verruimd. Deze verruiming had geen betrekking op de reikwijdte van de term ‘raadsman’. [13] In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat leidde tot de wijziging van art. 591a Sv bij Wet van 26 juni 1975,
Stb.341 is onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 24 mei 1966,
NJ1966, 443 opgemerkt dat onder ‘een vergoeding van de kosten van de raadsman’
“de kosten van de advocaat gedurende het gehele strafproces”vallen. [14]
18. In de tekst en de geschiedenis van de totstandkoming van de wijzigingen die het bepaalde in art. 591a Sv (oud) heeft ondergaan, heb ik ook overigens geen aanknopingspunten kunnen vinden voor het standpunt dat de term ‘raadsman’ een afwijkende definitie heeft ten opzichte van de betekenis die de term ‘raadsman’ elders in de wet heeft.
19. In het ontwerp voor een nieuw Wetboek van Strafvordering blijft de regeling van art. 530 Sv inhoudelijk ongewijzigd. De wijzigingen die worden voorgesteld ten aanzien van het vergoeden van schade die is ontstaan in verband met strafvorderlijk optreden door de Staat, hebben geen gevolgen gehad voor de voorgestelde regeling van de vergoeding van kosten van de raadsman. [15] Hetzelfde geldt, voor zover hier relevant, voor de bepalingen over de raadsman in de huidige titel III van het eerste boek van het Wetboek van Strafvordering. Evenals in het huidige wetboek, wordt in het ontwerp de term ‘raadsman’ gereserveerd voor de advocaat van de verdachte. [16]
De wetssystematiek en de definitie van de (wettelijke) term ‘raadsman’ elders in de wet
20. De Hoge Raad heeft in een arrest uit 2013 het volgende overwogen:
“4.2.1. Voor de beoordeling van de middelen is in het bijzonder de betekenis van belang van de in art. 591a, tweede lid, Sv opgenomen omschrijving 'indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht'. Bij de invoeging van art. 591a Sv bij Wet van 28 maart 1963, Stb. 1963, 130 is niet expliciet aandacht besteed aan de precieze betekenis van deze termen.
4.2.2. In dat verband kunnen wel de wetssystematiek en de betekenis van min of meer gelijkluidende termen in met art. 591a Sv samenhangende bepalingen worden onderzocht. De wetsgeschiedenis biedt daarvoor enige aanknopingspunten en werpt ook licht op de bedoeling die de wetgever met art. 591a Sv had en de rol die hij bij de beoordeling van verzoeken op basis van die bepaling aan de rechter heeft toebedacht.” [17]
21. Het Wetboek van Strafvordering omlijnt de term ‘raadsman’ in Boek I, Titel III, Sv. De term ‘raadsman’ heeft in dit verband een functionele betekenis. Als raadsman kan in dit verband slechts worden aangemerkt een advocaat in de zin van art. 37 Sv die is gekozen door de verdachte of voor hem is aangewezen.
22. De keuze om alleen advocaten als ‘raadsman’ toe te laten, heeft een principiële achtergrond. [18] Voor advocaten gelden bijvoorbeeld bepaalde eisen ten aanzien van opleiding. In dat verband is ook van belang dat advocaten zijn onderworpen aan het tuchtrecht. [19]

Onderscheid tussen raadsman en vertegenwoordiger

23. Voor de volledigheid merk ik op dat het Wetboek van Strafvordering onderscheid maakt tussen vertegenwoordiging door een vertegenwoordiger aan de ene kant en rechtsbijstand door een raadsman aan de andere kant. [20] Art. 398, aanhef en onder 2°, Sv biedt de verdachte in de in die bepaling bepaalde gevallen de mogelijkheid zich op de terechtzitting te doen vertegenwoordigen door een advocaat of door een daartoe bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde. Die mogelijkheid van vertegenwoordiging kan niet op één lijn worden gesteld met het verlenen van rechtsbijstand door een raadsman. Een ‘vertegenwoordiger’ treedt in het geding in de plaats van de verdachte, terwijl de raadsman aan de verdachte rechtsbijstand verleent. [21] Omdat geen sprake is van vereenzelviging, kent de wet slechts afgeleide rechten toe aan de raadsman. [22]
24. Een ‘raadsman’ en een ‘vertegenwoordiger’ hebben dus volgens de wet en de rechtspraak een te onderscheiden rol in het strafproces. In deze lijn heeft de Hoge Raad geoordeeld dat er verschillende wetsbepalingen zijn aan te wijzen die
‘op den een wel, op den ander niet toepasselijk zijn’, waardoor aangenomen moet worden dat de wet onderscheid heeft willen maken tussen deze twee actoren in het strafproces. [23] Aangezien de vertegenwoordiger in de plaats treedt van de verdachte, door gebruik te maken van de bevoegdheden die de verdachte toekomen, [24] mogen de verklaringen van de vertegenwoordiger bijvoorbeeld tot het bewijs van het ten laste gelegde worden gebezigd. De verklaringen van de vertegenwoordiger ter terechtzitting kunnen immers als verklaringen van de verdachte als bedoeld in art. 341 Sv worden aangemerkt. [25] Verklaringen van de raadsman kunnen niet als verklaringen van de verdachte worden aangemerkt en kunnen evenmin anderszins voor het bewijs worden gebruikt. [26] Gelet op het verschil in positie in het strafproces, is het volgens de Hoge Raad niet mogelijk dat een advocaat tegelijkertijd optreedt als ‘vertegenwoordiger’ en als ‘raadsman’. [27] Verder brengt de aard van de rechtsfiguur van vertegenwoordiging met zich dat daarvoor alleen plaats is als de verdachte niet op de terechtzitting aanwezig is. Het, ondanks de aanwezigheid van de verdachte ter terechtzitting, toestaan dat de verdachte wordt vertegenwoordigd, druist dermate in tegen de eisen van een behoorlijke procesorde dat het verzuim dient te leiden tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting. [28] Mede naar aanleiding van deze rechtspraak is in de literatuur betoogd dat een ‘vertegenwoordiger’ zich bijvoorbeeld kan laten bijstaan door een ‘raadsman’. [29]
25. Uit het voorgaande volgt dat de hoedanigheid van ‘raadsman’ en ‘vertegenwoordiger’ in het systeem van de wet zijn onderscheiden. Gelijkschakeling in het kader van art. 530, tweede lid, Sv is niet in overeenstemming met het wettelijk systeem.

Het oordeel van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in het licht van de wettelijke systematiek

26. Het gerechtshof heeft geoordeeld dat op basis van
‘een ‘redelijke uitleg van het begrip “kosten van een raadsman” in artikel 530, tweede lid, Sv’de kosten van rechtsbijstand die in een zaak ten overstaan van een kantonrechter is verleend door een juridisch adviseur, die niet als advocaat op het tableau is ingeschreven, voor vergoeding in aanmerking komen. Daartoe is volgens het gerechtshof van belang dat de wetgever in dergelijke procedures niet zou hebben voorgeschreven dat rechtsbijstand moet plaatsvinden door een advocaat.
27. Het oordeel van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden doet in het licht van het voorgaande geen recht aan het systeem van de wet. In algemene zin geldt immers dat alleen advocaten als raadslieden in de zin van de wet kunnen optreden. Spronken merkt daarover op dat in art. 37 Sv het procesmonopolie van de advocaat op het verlenen van rechtsbijstand in strafzaken is neergelegd. [30] Voor zover het hof inspiratie heeft geput uit de wettelijke regeling van art. 398, aanhef en onder 2°, Sv, geldt dat de positie van de vertegenwoordiger wezenlijk verschilt van die van de raadsman in strafzaken. Daarbij teken ik nog aan dat in deze zaak niet is vastgesteld dat van een dergelijke vertegenwoordiging sprake is geweest. Het oordeel van het gerechtshof over de reikwijdte van de term ‘raadsman’ geeft in het licht van het voorgaande blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

Balans

28. Het voorgaande vormt de basis voor het opmaken van de balans. Het bepaalde in art. 530, tweede lid, Sv bevat de term ‘raadsman’. Gelet op het systeem van de wet, in het bijzonder in het licht van de derde titel van het eerste boek van het Wetboek van Strafvordering, moet worden aangenomen dat de term ‘raadsman’ in een strafzaak slechts betrekking heeft op een advocaat die rechtsbijstand verleent aan de verdachte. Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat de wetgever met de term ‘raadsman’ in art. 530, tweede lid, Sv iets anders zou hebben bedoeld dan in de derde titel van het eerste boek van het Wetboek van Strafvordering. Ook in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering zijn geen stappen gezet om het bepaalde in (thans) art. 530, tweede lid, Sv inhoudelijk te wijzigen, ondanks de uitgesproken wens de wettelijke regeling van schadevergoedingen naar aanleiding van strafvorderlijk overheidsoptreden te herzien. Ook die omstandigheid noopt tot terughoudendheid bij de uitleg van het begrip ‘raadsman’ als bedoeld in art. 530, tweede lid, Sv. [31]
29. Aansluiting bij het vereiste van art. 37, eerste lid, Sv, heeft bovendien als voordeel dat de rechter niet in de oneigenlijke positie wordt gebracht dat hij moet beoordelen – zoals het hof in deze zaak heeft gedaan - of een gemachtigde als “rechtsbijstandverlener voldoende juridisch geschoold (is) voor procedures als deze”. De rechter kan in plaats daarvan ermee volstaan te beoordelen of de verdachte is bijgestaan door een advocaat die in Nederland op het tableau van de Nederlandse orde van advocaten is ingeschreven en die hij als raadsman heeft gekozen dan wel die hem als raadsman is aangewezen.
30. In het licht van het voorgaande, meen ik dat het oordeel van het hof in de bestreden beschikking, inhoudende dat onder ‘de kosten van een raadsman’ als bedoeld in artikel 530, tweede lid, Sv ook moeten worden begrepen “de kosten van door een derde, niet zijnde een advocaat, beroepsmatig verleende rechtsbijstand in een procedure bij de kantonrechter”, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.

Cassatiemiddel

31. In het belang der wet stel ik het volgende middel van cassatie voor:
Schending dan wel verkeerde toepassing van het recht, in het bijzonder de artikelen 37 en 530, tweede lid, Sv, doordat het gerechtshof ten onrechte heeft geoordeeld dat onder het begrip "de kosten van een raadsman" in artikel 530, tweede lid, Sv ook moeten worden begrepen de kosten van door een derde, niet zijnde een advocaat, beroepsmatig verleende bijstand in een procedure bij de kantonrechter in plaats van voor de uitleg van het begrip ‘raadsman’ in art. 530, tweede lid, Sv uit te gaan van het bepaalde in art. 37 Sv.

Vordering

32. Op grond van het voorgaande vorder ik dat de Hoge Raad de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 mei 2021 in het belang der wet zal vernietigen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

Voetnoten

1.Vgl. ook HR 10 oktober 1978, ECLI:NL:HR:1978:AC1625,
2.Art. 78, eerste lid, Wet RO, in verbinding met art. 456, eerste lid, Sv.
3.Met het parketnummer: 96-200407-19.
4.Vgl. gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 24 oktober 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10734.
5.Zie voor oordelen die in lijn met de koers van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden zijn bijvoorbeeld rb. Alkmaar 7 november 2011, ECLI:NL:RBALK:2011:BU3530 en rb. Zeeland-West-Brabant 3 juni 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:7505.
6.Zie bijvoorbeeld gerechtshof Amsterdam 1 februari 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:256 en gerechtshof Amsterdam 8 juni 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2437. Zie ook rb. Gelderland 24 februari 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:1141.
7.Zie hof Amsterdam 8 juni 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2437.
8.Zie rb. Den Haag 1 maart 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:2584. Zie ook rb. Gelderland 28 februari 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:1141. De rechtbank wijkt daarin gemotiveerd af van de koers van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in de in deze vordering bestreden beschikking.
9.Wet van 28 maart 1963,
10.Wet van 22 februari 2017,
11.Zie
12.Zie
13.Zie
14.Zie
15.Zie Ontwerp Mvt van het Wetboek van Strafvordering van mei 2022, p. 1088-1089. Het voorgestelde art. 6.6.12 Sv wordt als volgt toegelicht:
16.Zie de voorgestelde Titel 4.2. Zie tevens Ontwerp MvT van het Wetboek van Strafvordering van mei 2022, p. 134 e.v.
17.Zie HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5566,
18.Vgl. o.m. A.J. Blok & L. Ch. Besier,
19.Zie art. 46 Advocatenwet. Zie ook art. 45a Advocatenwet voor het toezicht.
20.Zie o.m. Blok & Besier 1925, p. 145.
21.Zie o.a. B.F. Keulen & G. Knigge,
22.Zie o.m. art. 331 Sv.
23.Zie HR 4 februari 1929, ECLI:NL:HR:1929:368,
24.Vgl. Corstens/Borgers & Kooijmans 2021, p. 793.
25.Zie HR 13 februari 1951, ECLI:NL:HR:1951:25,
26.Zie HR 22 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2649,
27.Zie HR 14 november 1932, ECLI:NL:HR:1932:258,
28.Zie HR 9 juni 1981, ECLI:NL:HR:1981:AC0901,
29.Zie o.m. A. Minkenhof,
30.Zie nader T. Spronken, V
31.Vgl. HR 22 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2756,