ECLI:NL:RBZWB:2023:7977

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
AWB- 23_2185
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een handhavingsverzoek voor recreatieve verhuur van een landhuis en gebruik van een bijgebouw als dienstwoning

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun handhavingsverzoek met betrekking tot het gebruik van een landhuis voor recreatieve verhuur en het gebruik van een bijgebouw als dienstwoning. De rechtbank heeft op 14 november 2023 uitspraak gedaan in de enkelvoudige kamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. N.J.M. Beelaerts van Blokland, hebben het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere aangeklaagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college op 21 februari 2023 het bezwaar van eisers tegen de afwijzing van hun handhavingsverzoek ongegrond heeft verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 6 oktober 2023 behandeld, waarbij eisers en vertegenwoordigers van het college aanwezig waren.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het college ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een klaarblijkelijke dreiging van overtreding van het bestemmingsplan. Eisers hebben expliciet aangegeven het landhuis recreatief te willen verhuren en het bijgebouw als dienstwoning te willen gebruiken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen waren dat eisers deze plannen daadwerkelijk wilden uitvoeren. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden, omdat het beoogde gebruik van het landhuis en het bijgebouw niet in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft het bestreden besluit en het primaire besluit vernietigd en bepaald dat het college het griffierecht en proceskosten aan eisers moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2185 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2023 in de zaak tussen

1. [eiser 1]te [plaats 1] ,
2. [eiser 2] B.V.te [plaats 1] ,
tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. N.J.M. Beelaerts van Blokland),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, het college.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek tegen het gebruiken van een landhuis voor recreatieve verhuur en het gebruiken van een bijgebouw als dienstwoning.
1.2
Met het bestreden besluit van 21 februari 2023 op het bezwaar van eisers is het college bij dat besluit gebleven.
1.3
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 6 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser 1 met zijn echtgenote, de gemachtigde van eisers en namens het college [naam 1] en [naam 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2 De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het handhavingsverzoek. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3 De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
4.1
Eiser 1 heeft op 10 februari 2022 een principeverzoek ingediend bij het college inzake de vraag of recreatieve verhuur is toegestaan op het landgoed gevestigd aan de [adres] te [plaats 2] (hierna: landgoed).
4.2
Het college heeft met de brief van 19 april 2022 te kennen gegeven dat het college geen medewerking zal verlenen aan verblijfsrecreatie op het landgoed en het huisvesten van een beheerder in de dienstwoning, wegens strijd met het bestemmingsplan.
4.3
Eiser 1 heeft op 13 mei 2022 een verzoek om handhaving ingediend.
4.4
Twee toezichthouders van de gemeente Veere hebben op 20 juni 2022 een controle uitgevoerd op het landgoed. De toezichthouders hebben geconstateerd dat op het landgoed een pand in de steigers stond en dat het pand nog niet in gebruik was. Daarnaast was de dienstwoning nog niet gerealiseerd.
4.5
Het college heeft op 27 juni 2022 het voornemen kenbaar gemaakt om het verzoek tot handhaving af te wijzen. Het college is van mening dat recreatieve verhuur niet is toegestaan op grond van het bestemmingsplan, maar dat het opleggen van een preventieve last onder dwangsom onevenredig is.
4.6
Eiser 1 heeft op 11 juli 2022 hiertegen zijn zienswijze kenbaar gemaakt.
4.7
Met het besluit van 30 augustus 2022 heeft het college het handhavingsverzoek afgewezen.
4.8
Eisers hebben op 29 september 2022 hiertegen bezwaar gemaakt.
4.9
De Adviescommissie bezwaarschriften Veere (hierna: commissie) heeft op 13 december 2022 geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren en de motivering van het betreden besluit aan te vullen door aan te geven met welke bepaling van het bestemmingsplan en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) het voorgenomen gebruik van het bijgebouw als dienstwoning in strijd is.
4.1
Het college heeft met het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard en de motivering van het besluit van 30 augustus 2022 aangevuld.
Procesbelang
5.1
De rechtbank stelt zich ambtshalve voor de vraag of eisers procesbelang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
5.2
Procesbelang is het belang dat een belanghebbende heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat de belanghebbende voor ogen staat, met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de belanghebbende van feitelijke betekenis is. In beginsel heeft een belanghebbende die opkomt tegen een besluit, belang bij een beoordeling van zijn beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure is komen te vervallen. In dat geval is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan. [1]
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroepschrift. Zij hebben namelijk een belang bij een inhoudelijk oordeel over het standpunt van het college dat sprake is van een overtreding en de al dan niet klaarblijkelijke dreiging daarvan.
Klaarblijkelijke dreiging van een overtreding
6.1
Eisers hebben betoogd dat het college ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van een klaarblijkelijke dreiging. Eisers hebben zelf aangegeven dat ze de overtredingen zullen begaan en de bouw van het landhuis was nagenoeg afgerond ten tijde van het bestreden besluit.
6.2
Het college heeft in het bestreden besluit gesteld dat ten tijde van het bestreden besluit het landhuis nog in de steigers stond en nog niet recreatief werd verhuurd. Daarnaast was de dienstwoning nog niet in gebruik. Het gevaar is volgens het college pas klaarblijkelijk als het daadwerkelijk te huur wordt aangeboden. Het college heeft ter zitting toegelicht dat het op basis van de onderbouwing van het bestreden besluit alsnog mogelijk was dat eisers af zouden zien van het beoogde gebruik van het landgoed.
6.3
Op grond van artikel 5:7 van de Algemene wet bestuursrecht kan een herstelsanctie worden opgelegd zodra het gevaar voor de overtreding klaarblijkelijk dreigt. Volgens de vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) moet sprake zijn van een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat een overtreding van een concreet wettelijk voorschrift zal worden overtreden. [2] Of daarvan sprake is, wordt door de rechter beoordeeld aan de hand van de specifieke omstandigheden van het geval.
6.4
De rechtbank is van oordeel dat het college het handhavingsverzoek niet in redelijkheid op grond van het ontbreken van een klaarblijkelijke dreiging kon afwijzen. Er waren ten tijde van het bestreden besluit immers voldoende concrete aanwijzingen dat eisers het landhuis recreatief zouden gaan verhuren en het bijgebouw in gebruik zouden nemen als dienstwoning. Allereerst hebben eisers uitdrukkelijk verklaard dat zij het landhuis recreatief gaan verhuren en het bijgebouw in gebruik gaan nemen als dienstwoning. Daarnaast is de volledige bouw van het landhuis ingestoken op het toekomstige plan om de appartementen in het landhuis recreatief te verhuren. Hier is de indeling van het landhuis op ingericht. Het college was ten tijde van de aanvraag voor de bouwvergunning voor het landhuis ook al bekend met het toekomstige gebruik van het landhuis. Daarnaast is het plan van eisers er op ingestoken om een dienstwoning in gebruik te laten nemen door een beheerder, zodat het recreatief verhuren van het landhuis gerealiseerd kan worden.
6.5
Dat de appartementen in het landhuis nog niet via een website te huur werden aangeboden ten tijde van het bestreden besluit is daarbij niet doorslaggevend voor de vraag of sprake is van een klaarblijkelijke dreiging. Ook de toelichting van het college dat eisers mogelijk nog zouden afzien van het beoogde gebruik naar aanleiding van de op te stellen motivering van het bestreden besluit is gezien de voorgeschiedenis niet realistisch. Eisers hebben tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase uitdrukkelijk gesteld dat zij, ongeacht de uitkomst van het bestreden besluit, het beoogde gebruik gaan realiseren. Zij hebben daarbij gemotiveerd dat zij destijds de appartementen in het landhuis nog niet te huur hadden gezet, omdat zij toekomstige huurders niet willen teleurstellen of confronteren met een herstelsanctie van het college. Er is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een dermate concreet voornemen om het landhuis recreatief te gaan verhuren en het bijgebouw te gebruiken als dienstwoning, dat het college ten onrechte heeft gesteld dat geen sprake is van een klaarblijkelijke dreiging. In zoverre slaagt het beroep.
Is er sprake van een overtreding?
7.1
Of het college daadwerkelijk tot handhaving over had moeten gaan, is afhankelijk van de vraag of het door eisers beoogde gebruik strijd met het bestemmingsplan oplevert.
Overtreding landhuis
7.2
Eisers hebben betoogd dat de Afdeling in een vergelijkbare zaak heeft geoordeeld dat het bestemmingsplan geen definitie van het begrip ‘Landhuis’ bevat. [3] Het bestemmingsplan maakt een onderscheid tussen ‘wonen’ en ‘huisvesting’. Binnen de geldende bestemming is huisvesting toegestaan, hieronder valt recreatieve verhuur.
7.3
Het college heeft in het bestreden besluit gesteld dat het bestemminsplan een onderscheid maakt tussen ‘wonen’ en ‘recreatief verblijf’. Binnen de geldende bestemming zijn geen andere functieaanduidingen toegestaan dan ‘wonen’, waardoor geen aansluiting gezocht kan worden bij de uitspraak van de Afdeling waar eisers naar verwijzen. Het huisvesten van personen in landhuizen moet niet ruimer worden opgevat dan het begrip ‘wonen’. Wonen vereist namelijk een zekere duurzaamheid. Daarnaast heeft het gebruik voor recreatieve verhuur een andere ruimtelijke uitstraling dan de functie ‘wonen’.
7.4
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit, het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
7.5
Op het perceel is het bestemmingsplan ‘5e herziening Buitengebied Veere’ van toepassing en rust de enkelbestemming ‘Wonen – Landgoed’ en de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie – 3’.
7.6
Op grond van artikel 22.1, onder a, van de planregels zijn de voor ‘Wonen – Landgoed’ aangewezen gronden bestemd voor de huisvesting van personen in landhuizen, alsmede voor het behoud en herstel van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwetenschappelijke waarden.
7.7
De rechtbank is van oordeel dat het college ten onrechte heeft gesteld dat het beoogde gebruik van het landhuis niet past binnen het bestemmingsplan en daarmee zou zijn aan te merken als een overtreding.
7.8
In de uitspraak van de Afdeling ging het om de vraag of recreatief verhuren van landhuizen in strijd was met het bestemmingsplan van de gemeente Veere. Die landhuizen hadden de bestemming ‘Wonen’ met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van wonen – landhuis’. De Afdeling heeft daarin geoordeeld dat het bestemmingsplan geen definitie van het begrip ‘landhuis’ kent. Omdat artikel 21.1, aanhef en onder e, van de planregels zelf niet duidelijk maakt of recreatieve verhuur aan derden is toegestaan, heeft de Afdeling eerst beoordeeld of de plansystematiek aan verhuur in de weg staat. De functieaanduiding ‘specifieke vorm van wonen – landhuis’ is opgenomen onder de hoofdbestemming ‘wonen’ in artikel 21.1 van de planregels. In artikel 21.1 van de planregels zijn verschillende gebruiksmogelijkheden onder de bestemming ‘wonen’ gebracht. De invulling die in artikel 21.1, aanhef en onder a, van de planregels aan het begrip ‘wonen’ wordt gegeven is niet bepalend voor de overige onderdelen van artikel 21.1. Dit betekent dat de functieaanduiding ‘specifieke vorm van wonen – landhuis’ zelfstandig moet worden uitgelegd. Weliswaar kent het bestemmingsplan naast de bestemming ‘wonen’ ook een bestemming ‘recreatie’ in artikel 15.1 van de planregels, maar dit betekent in dit geval niet dat de panden niet mogen worden gebruikt voor recreatieve verhuur, alleen maar omdat artikel 21.1, aanhef en onder e, van de planregels onder de bestemming ‘wonen’ valt. Zo maakt artikel 21.1, aanhef en onder c, k en i, respectievelijk verblijfsrecreatie in een recreatiewoning en verblijfsrecreatie in de vorm van groepskamperen mogelijk. Dit kan ook recreatieve verhuur aan derden inhouden. Ook de bestemming ‘recreatie’ gaat niet alleen over verblijfsrecreatie van derden. De Afdeling heeft daarbij geconcludeerd dat de planwetgever zowel binnen de bestemming ‘Wonen’, als tussen de bestemmingen ‘Wonen’ en ‘Recreatie’, geen duidelijk onderscheid heeft gemaakt tussen wonen en (commercieel) recreatief verblijf en daarmee verschillende gebruiksmogelijkheden onder beide bestemmingen heeft willen brengen. Uit de begripsbepalingen in het bestemmingsplan van ‘recreatief verblijf’, ‘recreatiewoning’ en ‘verblijfsrecreatie’ valt niet af te leiden dat recreatieve verhuur van de landhuizen aan derden niet mogelijk is. Ook is er geen planregel opgenomen waarin staat dat binnen de voor de percelen geldende bestemming recreatieve verhuur aan derden niet is toegestaan. [4]
7.9
De onderhavige situatie verschilt in zoverre van de situatie uit de uitspraak van de Afdeling dat het landhuis in dit geval de bestemming ‘Wonen – Landgoed’ kent en in de uitspraak van de Afdeling sprake was van de bestemming ‘Wonen’ met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van wonen – landhuis’. Het college heeft ter zitting desgevraagd nader toegelicht dat de bestemming ‘Wonen’ met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van wonen – landhuis’ (artikel 21) is gericht op land
huizen, terwijl de bestemming ‘Wonen – Landgoed’ (artikel 22) is gericht op land
goederenmet de daarop gelegen landhuizen.
7.1
Naar het oordeel van de rechtbank kan de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), anders dan het college heeft betoogd, wel worden toegepast in deze situatie. De beide omschrijvingen van de bestemmingen gebruiken immers gelijkluidende bewoordingen. Op grond van artikel 21.1 van de planregels zijn de voor ‘Wonen’ aangewezen gronden bestemd voor de huisvesting van personen in een woning en ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – landhuis’ voor een landhuis met bijbehorende bouwwerken, alsmede voor het behoud en herstel van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwetenschappelijke waarden. Op grond van artikel 22.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor ‘Wonen – Landgoed’ aangewezen gronden bestemd voor de huisvesting van personen in landhuizen, alsmede voor het behoud en herstel van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwetenschappelijke waarden. Door de gelijkluidende omschrijvingen van de bestemmingen, zijn de inhoudelijke overwegingen van de Afdeling overeenkomstig van toepassing. De planwetgever heeft dus zowel binnen de bestemming ‘Wonen - Landgoed’, als tussen de bestemmingen ‘Wonen – Landgoed’ en ‘Recreatie’, geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen wonen en (commercieel) recreatief verblijf. Uit de begripsbepalingen in het bestemmingsplan van ‘recreatief verblijf’, ‘recreatiewoning’ en ‘verblijfsrecreatie’ valt niet af te leiden dat recreatieve verhuur van het landhuis aan derden niet mogelijk is. Ook is er geen planregel opgenomen waarin staat dat binnen de bestemming ‘Wonen – Landgoed’ recreatieve verhuur aan derden niet is toegestaan. Dat binnen de bestemming ‘Wonen – Landgoed’ geen afzonderlijke functieaanduidingen zijn waarbij recreatieve verhuur expliciet is toegestaan, maakt bovenstaande niet anders.
7.11
Wat betreft de bestemming ‘Wonen’ heeft de planmaker artikel 21.5.2 van de planregels toegevoegd naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling. Dit heeft het college ter zitting erkend. Op grond van dat artikel is recreatieve verhuur uitsluitend toegestaan van verblijfsrecreatieve voorzieningen die ingevolge lid 21.1, onder b, c, k, 1 lid 1.5.3 en 21.5.5 zijn toegelaten. Hiermee heeft het college mogelijk ondervangen dat recreatieve verhuur van landhuizen bij de bestemming ‘Wonen’ niet meer is toegestaan. Hiermee hebben ze echter niet ondervangen dat recreatieve verhuur van landhuizen onder de bestemming ‘Wonen – Landgoed’ niet is toegestaan. Dit onderstreept te meer dat recreatieve verhuur bij de bestemming ‘Wonen – Landgoed’ niet is uitgesloten. Daarnaast heeft de planmaker bewust een onderscheid gemaakt tussen ‘wonen’ en ‘huisvesten’, door slechts in artikel 22.1, aanhef en onder b, van de planregels ter plaatse van de aanduiding ‘wonen’, wonen toe te staan. Tussen partijen is niet in geschil dat het landgoed deze tot wonen beperkende aanduiding niet heeft. De rechtbank is, gelet op bovenstaande, van oordeel dat het bestemmingsplan er in dit geval niet aan in de weg staat dat het landhuis voor recreatieve verhuur aan derden worden gebruikt. Nu recreatief verhuren van het landhuis geen strijd oplevert met het bestemmingsplan, was het college niet bevoegd handhavend op te treden.
7.12
De vraag of recreatief verhuren van het landhuis een mogelijke andere ruimtelijke invloed zou hebben op de omgeving dan het wonen in het landhuis, hoort overigens niet in deze procedure. Een dergelijke vraag hoort immers thuis bij een procedure over het verlenen van een omgevingsvergunning voor het gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat het bestemmingsplan recreatieve verhuur toestaat, wordt aan een dergelijke ‘afwijkingsvergunning’ niet toegekomen.
Overtreding dienstwoning
8.1
Eisers hebben betoogd dat de toekomstige dienstwoning is aan te merken als bijgebouw. De dienstwoning is namelijk in bouwkundig opzicht ondergeschikt aan het landhuis. Het bestemmingsplan verzet zich niet uitdrukkelijk tegen het gebruik van het bijgebouw als dienstwoning. In de dienstwoning wordt een beheerder van het landgoed met zijn gezin gehuisvest. Dit is ten behoeve van het behoud en herstel van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwetenschappelijke waarden.
8.2
Het college heeft in het bestreden besluit gesteld dat het gebruik van het bijgebouw als dienstwoning in strijd is met artikel 22.1 van de planregels. De huisvesting dient volgens de planregels plaats te vinden in het landhuis. Daarnaast is het beoogde gebruik van het bijgebouw in strijd met artikel 22.2.1 van de planregels. Door het bijgebouw te gebruiken als woning, is het bijgebouw niet meer functioneel ondergeschikt aan het landhuis en ontstaan er twee hoofdgebouwen.
8.3
Een bijgebouw is in artikel 1.24 van de planregels gedefinieerd als een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw. De dienstwoning is naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als een bijgebouw, aangezien deze bouwkundig ondergeschikt is aan het landhuis. Het is daarbij, gezien die definitie, niet van belang of het pand ook functioneel ondergeschikt is aan het landhuis. De stelling dat sprake is van een tweede hoofdgebouw, laat de rechtbank daarom onbesproken.
8.4
In de planregels zijn geen gebruiksregels opgenomen met betrekking tot bijgebouwen. In artikel 22.1, aanhef en onder a, van de planregels is echter wel opgenomen dat de gronden met de bestemming ‘Wonen – Landgoed’ zijn bedoeld voor het huisvesten in landhuizen, alsmede voor het behoud en herstel van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwetenschappelijke waarden. Het college leest daarin dat huisvesting uitsluitend mogelijk is in het landhuis en daarmee huisvesting in de overige bebouwing is uitgesloten. Eisers lezen daarentegen in de planregel dat de gronden mede zijn bedoeld voor het behoud en herstel van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwetenschappelijke waarden en dat daarvoor de bewoning door de beheerder op het terrein noodzakelijk is. De rechtbank is van oordeel dat eisers voldoende hebben onderbouwd dat de bewoning door een beheerder in deze concrete situatie van belang is voor het behoud en herstel van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwetenschappelijke waarden en dat daarmee het gebruiken van het bijgebouw als dienstwoning niet in strijd is met het bestemmingsplan. Het college was daarmee niet bevoegd handhavend op te treden.

Conclusie en gevolgen

9.1
Het beroep is gegrond omdat het college om de verkeerde redenen heeft afgezien van handhaving. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en het primaire besluit. De rechtbank ziet reden om zelf een beslissing te nemen, in die zin dat van handhaving wordt afgezien omdat het door eisers beoogde gebruik van het landhuis en het bijgebouw niet in strijd is met het bestemmingsplan.
9.2
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. In de bezwaarfase hebben eisers niet om een vergoeding van kosten verzocht.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 30 augustus 2022;
- vernietigt het besluit van 21 februari 2023;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het bestreden besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 14 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 5:7 van de Awb
Een herstelsanctie kan worden opgelegd zodra het gevaar voor de overtreding klaarblijkelijk dreigt.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit he gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regel gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Bestemmingsplan 5e herziening Buitengebied Veere
Artikel 1.24 van de planregels
Bijgebouw: een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
Artikel 21.1, aanhef en onder a en e, van de planregels
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de huisvesting van personen in een woning;
e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - landhuis': een landhuis met bijbehorende bouwwerken, alsmede voor het behoud en herstel van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwetenschappelijke waarden.
artikel 21.5.2 van de planregels
Recreatieve verhuur is uitsluitend toegestaan van verblijfsrecreatieve voorzieningen die ingevolge lid 21.1 , onder b, c, k, l lid 21.5.3 en 21.5.5 zijn toegelaten.
Artikel 22.1 van de planregels
De voor 'Wonen - Landgoed' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de huisvesting van personen in landhuizen, alsmede voor het behoud en herstel van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwetenschappelijke waarden;
b. ter plaatse van de aanduiding 'wonen': wonen;
c. ter plaatse van de aanduiding 'natuur': natuurgebied;
d. ter plaatse van de aanduiding 'bos': bos;
e. ter plaatse van de aanduiding 'water': waterpartijen;
alsmede voor:
f. bijbehorende voorzieningen zoals wandel- en fietspaden, landschapstuinen, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Artikel 22.2.1 van de planregels
Op deze gronden mogen worden gebouwd:
a. ter plaatse van de aanduiding 'wonen': ten hoogste één hoofdgebouw per bouwvlak;
b. ten hoogste twee bijgebouwen per woning;
c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld: ABRvS 10 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2301.
2.Zie bijvoorbeeld: ABRvS 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2698.
3.ABRvS 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:833.
4.ABRvS 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:833, ro. 5.1.