ECLI:NL:RBZWB:2023:80

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 januari 2023
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
BRE 20/9476 tot en met 20/9478
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslagen omzetbelasting en vergrijpboeten opgelegd aan belanghebbende

Op 6 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak van belanghebbende, een kapitaalvennootschap opgericht naar het recht van Belize, die naheffingsaanslagen omzetbelasting en vergrijpboeten opgelegd heeft gekregen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende gevestigd is in Nederland. De naheffingsaanslagen zijn terecht opgelegd, maar de vergrijpboeten zijn vernietigd vanwege samenloop met vergrijpboeten die aan de feitelijk bestuurder van belanghebbende zijn opgelegd. De rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende gegrond verklaard voor wat betreft de boetebeschikkingen en de uitspraken op bezwaar vernietigd. Tevens is de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en proceskosten aan belanghebbende. De rechtbank heeft ook een immateriële schadevergoeding toegekend wegens de lange duur van de procedure, aangezien de redelijke termijn is overschreden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 20/9476 tot en met 20/9478
uitspraak van de meervoudige kamer van 6 januari 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], belanghebbende
(gemachtigde: mr. J. Berns),
en
de inspecteur van de belastingdienst,de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 6 oktober 2020.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende opgelegd:
- een naheffingsaanslag omzetbelasting (OB) voor het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 van € 9.330, een vergrijpboete van € 9.330 en gelijktijdig is belastingrente in rekening gebracht ten bedrage van € 1.851;
- een naheffingsaanslag OB voor het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 van € 8.337, een vergrijpboete van € 8.337 en gelijktijdig is belastingrente in rekening gebracht ten bedrage van € 1.320; en
- een naheffingsaanslag OB voor het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 van € 555, een vergrijpboete van € 555 en gelijktijdig is belastingrente in rekening gebracht ten bedrage van € 65.
(de naheffingsaanslagen)
1.3.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 10 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] , de gemachtigde van [naam 1] en namens de inspecteur: [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is een kapitaalvennootschap, opgericht naar het recht van Belize.
2.2.
De naheffingsaanslagen zijn opgelegd naar aanleiding van een onderzoek van de inspecteur naar de betrokkenheid van [naam 1] bij belanghebbende. Voor de feiten verwijst de rechtbank naar hetgeen is vastgesteld in de zaken met kenmerken BRE 19/1273, 19/4052, 19/4053 en 20/9473.
2.3.
Naar aanleiding van de bevindingen van het onderzoek heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat belanghebbende gevestigd is in Nederland, omdat de heer [naam 1] de feitelijk aandeelhouder en bestuurder is van belanghebbende, de heer [naam 1] in Nederland woont en hij vanuit zijn woonadres de diensten van belanghebbende heeft verricht. De inspecteur heeft vervolgens op grond van de afschriften van de bankrekeningen van belanghebbende vastgesteld wat belanghebbende heeft ontvangen uit geleverde prestaties en de naheffingsaanslagen opgelegd. [1]
2.4.
Volgens informatie die ontvangen is van de autoriteiten van Belize heeft belanghebbende per 3 januari 2017 de status ‘struck off’.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de beroepen ontvankelijk zijn en of de naheffingsaanslagen en vergrijpboeten terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd en dat de vergrijpboeten dienen te worden vernietigd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Betrokkenheid de heer [naam 1] bij belanghebbende
3.3.
De vraag of de heer [naam 1] feitelijk bestuurder en aandeelhouder van belanghebbende is, is beantwoord in de uitspraak in de procedures van de heer [naam 1] met kenmerken BRE 19/1273, 19/4052, 19/4053 en 20/9473. Onder verwijzing naar rechtsoverweging 3.5. van die uitspraak is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende enig aandeelhouder en feitelijk bestuurder was van belanghebbende.
3.4.
Tussen partijen is in dat geval niet in geschil dat de beroepen ontvankelijk zijn [2] en dat de gemachtigde van de heer [naam 1] ook gemachtigd is om op te treden namens belanghebbende.
De naheffingsaanslagen
3.5.
Vast staat dat de heer [naam 1] in de onderhavige jaren woonachtig was in Nederland. Gelet op het oordeel van de rechtbank dat de heer [naam 1] feitelijk bestuurder en aandeelhouder van belanghebbende was, was belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank gevestigd in Nederland.
3.6.
Artikel 37e van de Wet OB bepaalt:
‘De ondernemer die in Nederland woont of is gevestigd, wordt geacht zijn leveringen en diensten in Nederland te verrichten, voor zover hij niet aan de hand van boeken, bescheiden of andere gegevensdragers het tegendeel aantoont.(…)’
3.7.
Gelet op het bepaalde in artikel 37e van de Wet OB, heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank terecht het standpunt ingenomen dat de diensten die door belanghebbende zijn verricht, in Nederland zijn verricht. Belanghebbende heeft niets gesteld of overgelegd waaruit het tegendeel zou blijken. De inspecteur heeft aldus terecht naheffingsaanslagen opgelegd voor de verrichtte diensten door belanghebbende.
3.8.
De inspecteur heeft de hoogte van de naheffingsaanslagen bepaald door een omzetberekening te maken op basis van de bankrekeningafschriften en de beschikbare facturen. De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslagen niet te hoog zijn vastgesteld. Uit de beschikbare gegevens blijkt welke diensten belanghebbende heeft verricht en welke omzet daarmee gegenereerd is. Er is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze berekening. Naar het oordeel van de rechtbank dienen de naheffingsaanslagen in stand te blijven.
Vergrijpboeten
3.9.
Op grond van artikel 67f, eerste lid, van de AWR kan de inspecteur een boete van ten hoogste 100% opleggen, indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat belasting die op aangifte moet worden voldaan niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet geldende termijn is betaald. Op de inspecteur rust de last te stellen en, indien nodig, aannemelijk te maken dat sprake is van opzet of grove schuld.
3.10.
De inspecteur stelt dat sprake is van opzet bij belanghebbende, omdat door het opzetten van een (buitenland)structuur het de inspecteur in Nederland moeilijk dan wel onmogelijk wordt gemaakt om belanghebbende zelfstandig te kunnen ontdekken en een link te leggen naar de heer [naam 1] als feitelijk bestuurder en uiteindelijk gerechtigde. Daarnaast is het volgens de inspecteur evident dat belanghebbende belastbare prestaties verricht in Nederland. Ook is het vermogen van belanghebbende volgens de inspecteur bewust ondergebracht in Cyprus.
3.11.
De rechtbank overweegt dat de vergrijpboeten zijn opgelegd op grond van hetzelfde feitencomplex als op basis waarvan vergrijpboeten aan de heer [naam 1] zijn opgelegd. [3] Aangezien in dezen belanghebbende vereenzelvigd kan worden met de heer [naam 1] , wordt de heer [naam 1] op grond van ditzelfde feitencomplex feitelijk tweemaal in zijn vermogen geraakt. Naar het oordeel van de rechtbank is daardoor sprake van samenloop, waarin de rechtbank aanleiding ziet om de opgelegde vergrijpboeten in de onderhavige zaken te vernietigen. [4] De beroepen zijn om die reden gegrond.
Immateriëleschadevergoeding
3.12.
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure. De rechtbank ziet aanleiding voor toekenning van een vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad heeft als uitgangspunt bepaald dat een redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg een periode van twee jaar bedraagt. [5] Indien deze termijn wordt overschreden, is er aanleiding voor een vergoeding van immateriële schade.
3.13.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van samenhangende zaken, omdat de zaken van belanghebbende gezamenlijk zijn behandeld en de zaken in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. [6] Ook is naar het oordeel van de rechtbank sprake van samenhangende zaken met de procedures van belanghebbende over de aan haar opgelegde (navorderings)aanslagen vennootschapsbelasting, omdat deze aanslagen op dezelfde omzetberekening zijn gebaseerd en gezamenlijk met de onderhavige zaken zijn behandeld. [7] De immateriëleschadevergoeding is in de uitspraak in die procedures aan belanghebbende toegekend.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
De beroepen zijn gegrond, omdat de boetebeschikkingen worden vernietigd. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraken op bezwaar voor zover deze betrekking hebben op de boetebeschikkingen.
4.2.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
4.3.
De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt vastgesteld. Voor de bezwaarfase geldt dat niet om een kostenvergoeding is verzocht. Voor de beroepsfase geldt het volgende. Ter zitting zijn tevens de zaken van de heer [naam 1] , de partner van de heer [naam 1] en van de vennootschap Paratol Corp. behandeld. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat samenhang tussen alle zaken die ter zitting behandeld zijn. Daarvoor is reeds een proceskostenvergoeding toegekend in de uitspraak in de procedures van de heer [naam 1] met kenmerken BRE 19/1273, 19/4052, 19/4053 en 20/9473.

5.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond voor zover zij betrekking hebben op de boetebeschikkingen;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar doch uitsluitend voor zover deze betrekking hebben op de boetebeschikkingen;
- vernietigt de boetebeschikkingen;
- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 354 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, en mr. drs. M.H. van Schaik en mr. dr. M.L.M. van Kempen, rechters, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 6 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Onder verwijzing naar artikel 37e van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) en artikel 6 van de Wet OB.
2.Gelet op de status van belanghebbende (‘struck off’) en het bepaalde in artikel 26a, eerste lid, onderdeel d, van de AWR.
3.Zie de procedures van de heer [naam 1] met kenmerken BRE 19/1273, 19/4052, 19/4053 en 20/9473.
4.Vergelijk Hoge Raad op 10 maart 1993, ECLI:NL:HR:1993:BH8798.
5.Zie Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
6.Zie Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.10.2.
7.Zie de procedures van belanghebbende met kenmerken BRE 20/9474 en 20/9475.