ECLI:NL:RBZWB:2023:8012

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
C/02/401888 / HA ZA 22-517 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • F. Fleskens
  • M. Goedegebuur
  • P. Pistorius
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van oud-bestuurders van een stichting wegens onbehoorlijk bestuur en schadevergoeding

In deze zaak vordert de vereffenaar van de ontbonden Stichting Beheer Derdengelden schadevergoeding van twee oud-bestuurders, [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2], op grond van artikel 2:9 BW wegens onbehoorlijk bestuur. De vereffenaar stelt dat de oud-bestuurders aansprakelijk zijn voor een bedrag van € 361.533,56, dat voortvloeit uit onrechtmatige onttrekkingen door een derde, [erflater 2], en andere betalingen die zonder rechtsgrond zijn verricht. De rechtbank oordeelt dat de oud-bestuurders hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die de stichting heeft geleden door hun tekortkomingen in de bestuurstaak. De rechtbank matigt de schadevergoeding tot € 120.000,00, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, waaronder de rol van [erflater 2] en de tijdsverloop sinds de onttrekkingen. Daarnaast wordt een bedrag van € 6.518,56 toegewezen, dat onterecht is overgemaakt naar de eenmanszaak van [gedaagde in conventie 1]. De rechtbank wijst de vorderingen van de gedaagden af en veroordeelt hen tot betaling van de schadevergoeding, inclusief wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/401888 / HA ZA 22-517
Vonnis van 15 november 2023
in de zaak van
mr. [de vereffenaar] , in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de STICHTING BEHEER DERDENGELDEN [naam 1] in liquidatie,
te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: de vereffenaar,
advocaat: mr. A.C. van Schaick te Tilburg,
tegen

1.[gedaagde in conventie 1] ,

te [plaats 2] ,
hierna te noemen: [gedaagde in conventie 1] ,

2.2. [gedaagde in conventie 2] ,

te [plaats 2] ,
hierna te noemen [gedaagde in conventie 2] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
advocaat: mr. J.A.A. van der Weijst te Gemonde.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidenteel vonnis van 29 maart 2023 en de daarin genoemde stukken,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 1 juni 2023 en de daarin genoemde stukken,
- de brief van 27 juni 2023 van [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] .
1.2.
Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is na de mondelinge behandeling opgemaakt. Partijen hebben hun opmerkingen over feitelijke onjuistheden of onvolledigheden in het proces-verbaal per brief naar de rechtbank kunnen sturen. De advocaat van [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] heeft bij brief van 27 juni 2023 aanvullingen en opmerkingen gemaakt over de inhoud van het proces-verbaal. Deze brief is aan de gedingstukken toegevoegd. Voor zover nodig, zal de rechtbank hierop ingaan.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
Het Hof ’s-Hertogenbosch heeft de vereffening van de ontbonden Stichting Beheer Derdengelden heropend en mr. [de vereffenaar] als vereffenaar benoemd. De vereffenaar heeft tot taak om de vereffening van het vermogen van de Stichting Beheer Derdengelden af te wikkelen.
Vanwege een potentiële bate voor de Stichting Beheer Derdengelden is de vereffenaar deze procedure begonnen. In deze procedure staan twee oud-bestuurders, [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] , tegenover hun eigen Stichting Beheer Derdengelden. Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] aansprakelijk zijn jegens de Stichting Beheer Derdengelden wegens onbehoorlijk bestuur. De vereffenaar vordert een bedrag van € 361.533,56 aan schadevergoeding.
2.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] beiden aansprakelijk zijn voor de schade die de Stichting Beheer Derdengelden door de onbehoorlijke taakvervulling heeft geleden. Op ieder van hen rust de plicht om deze schade te vergoeden. De schade bedraagt in totaal € 204.453,56 (€ 197.935,00 + € 6.518,56). De rechtbank matigt het gevorderde bedrag van € 197.935,00 tot een bedrag van € 120.000,00 wegens bijzondere omstandigheden. Wat betreft het bedrag van € 6.518,56 dat ziet op het uitgekeerde slotsaldo van de Stichting Beheer Derdengelden zijn [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hoofdelijk aansprakelijk. In totaal moeten [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] dus € 126.518,56 (€ 120.000,00 + € 6.518,56) aan schadevergoeding betalen.

3.De feiten

3.1.
Op 20 april 1988 heeft de heer [erflater 1] (hierna: [erflater 1] ) [bedrijf] B.V. opgericht ten behoeve van het beheer van landgoederen die hij na het overlijden van zijn vader in eigendom verkreeg. [erflater 1] was bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf] B.V. [bedrijf] B.V. verpachtte de landgoederen en zij nam het onderhoud voor haar rekening.
3.2.
[gedaagde in conventie 1] was vanaf de jaren ’90 werkzaam voor [erflater 1] . [gedaagde in conventie 1] gaf advies op bosbouwkundig gebied en oefende het dagelijkse beheer over de landgoederen namens [erflater 1] uit.
3.3.
[erflater 1] en [gedaagde in conventie 1] hebben een schriftelijke overeenkomst gesloten. De overeenkomst is gedateerd op november 2001. In de overeenkomst is het volgende opgenomen:
‘1. [gedaagde in conventie 1] zal ten behoeve van de dagelijkse beheerswerkzaamheden voor [erflater 1] een dag in de week vrijmaken om deze werkzaamheden uit te voeren zoals dit door [gedaagde in conventie 1] reeds de facto vanaf 1997 reeds werd gedaan, coördinerend en controlerend werkzaam te zijn tegen een uurvergoeding als volgt:
Over het jaar 1998: tegen een uurvergoeding van hfl 64,40
(…)
Over het jaar 2004: tegen een uurvergoeding van hfl 96,90
Over het jaar 2005: nader overeen te komen.
(…)
[gedaagde in conventie 1] zal eventuele gelden bestemd voor [erflater 1] over laten maken in de toekomst op een derdenrekening, waarbij partijen zijn overeengekomen dat de eerstbinnenkomende bedragen bestemd zullen zijn om de openstaande facturen over de jaren 1998, 1999, 2000 te voldoen en 2001 naar rato van mogelijk nog openstaande rekeningen. Door accordering van deze overeenkomst en voortzetting van de werkzaamheden verklaren partijen zich accoord met de reeds vervallen facturen.
Jaarlijks zullen [erflater 1] en [gedaagde in conventie 1] in een gesprek de werkzaamheden evalueren, waarna de door [gedaagde in conventie 1] ingediende factuur over het afgelopen boekjaar zal worden ingehouden op de ontvangen of te ontvangen gelden via de derdenrekening. (…)
2. Naast de werkzaamheden uit hoofde van beheer van de zaken als voormeld zal [gedaagde in conventie 1] voor overige werkzaamheden het navolgende mogen declareren:
a. over ontvangen subsidiebedragen een vergoeding van 10%
b. in geval van verkoop/onteigening van vermogensbestanddelen van de onroerend goed portefeuille 1,2 % over de tegenprestatie
c. bij het effectueren van een aantoonbaar belastingvoordeel als gevolg van uitgevoerde werkzaamheden m.b.t. NSW problematiek, hertaxatie t.b.v. fiscus etc, 1,5% over het aantoonbare belastingvoordeel. (…)’
3.4.
De heer [erflater 2] (hierna: [erflater 2] ) heeft de overeenkomst opgesteld. [erflater 2] was een vriend van [erflater 1] en jurist. [erflater 2] heeft de overeenkomst ook mede ondertekend.
3.5.
Op 20 maart 2002 heeft [gedaagde in conventie 1] de Stichting Beheer Derdengelden [naam 1] (hierna: Stichting Beheer Derdengelden) opgericht. Bij de oprichting zijn [gedaagde in conventie 1] (als voorzitter) en [erflater 2] tot bestuurder van de Stichting Beheer Derdengelden benoemd en als zodanig in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) ingeschreven. [gedaagde in conventie 2] , de zoon van [gedaagde in conventie 1] , is in het handelsregister ingeschreven als secretaris/penningmeester. [gedaagde in conventie 2] is aannemer.
3.6.
Volgens artikel 2 lid 1 van de statuten heeft de Stichting Beheer Derdengelden ten doel:
‘a. het ontvangen van (derden-)gelden en andere vermogensbestanddelen, ten behoeve van rechthebbenden of degene die zal blijken rechthebbende te zijn, zulks in het kader van het beheer en de exploitatie van bezittingen van mr. [erflater 1] (…)
b. het tijdelijk beheren van hetgeen de stichting heeft ontvangen, een en ander voor rekening en risico van de rechthebbenden of degene die zal blijken rechthebbende te zijn; en
c. het betalen of overdragen van hetgeen de stichting heeft ontvangen aan de rechthebbende of degene die zal blijken rechthebbende te zijn (…)’
In artikel 7 van de statuten staat vermeld dat de bevoegdheid tot vertegenwoordiging toekomt aan 2 gezamenlijk handelende bestuursleden.
3.7.
De Stichting Beheer Derdengelden heeft een rekening geopend bij de Rabobank. Hierop werden onder andere de betalingen van pachters en subsidies die voor [erflater 1] bestemd waren, ontvangen.
3.8.
Op [datum 1] 2003 is [erflater 1] overleden. Volgens zijn uiterste wilsbeschikking zijn zijn landgoederen ondergebracht in de [stichting] . De [stichting] is op 20 februari 2004 opgericht. De [stichting] is enig erfgenaam van [erflater 1] . De [stichting] werd daardoor enig aandeelhouder van [bedrijf] B.V. [bedrijf] B.V. bleef verantwoordelijk voor het beheer en het onderhoud van de landgoederen. Het bestuur van de [stichting] werd mede gevormd door leden van de [familie] .
3.9.
[gedaagde in conventie 1] heeft na het overlijden van [erflater 1] zijn werkzaamheden voortgezet.
3.10.
Bij brief van 12 maart 2005 heeft mevrouw [naam 2] aan [gedaagde in conventie 1] geschreven:
‘ (…) Ik heb de overeenkomst welke destijds tussen u en mijn broer werd gesloten en welke ik van u ter info meekreeg bestudeerd en ik kan u meedelen dat de stichting het op prijs zou stellen als u de werkzaamheden tot nader order tegen de met mijn broer overeengekomen vergoedingen zou willen continueren en ik geef u dan ook bij deze opdracht deze werkzaamheden te willen voortzetten.
Uw verzoek om de jaarlijkse prijscompensatie toe te passen lijkt mij alleszins redelijk’.
Mevrouw [naam 2] (hierna: [naam 2] ) is een zus van [erflater 1] en zij was op dat moment penningmeester van de [stichting] .
3.11.
Op 30 mei 2006 heeft [naam 2] namens de [stichting] een algemene notariële volmacht verstrekt aan [gedaagde in conventie 1] om haar te vertegenwoordigen in de [stichting] .
3.12.
Op 12 oktober 2007 heeft de [stichting] met [bureau] een overeenkomst gesloten. Op grond van deze overeenkomst trad [bureau] op als rentmeester en verzorgde zij de boekhouding voor de [stichting] .
3.13.
Op 15 november 2011 is de Stichting Beheer Derdengelden ontbonden en bij gebrek aan baten opgehouden te bestaan. De ontbinding is bij de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) ingeschreven op 12 december 2011. [gedaagde in conventie 1] heeft het KvK-formulier ingevuld en daarin [erflater 2] als bewaarder van de boeken en bescheiden genoemd.
3.14.
Op 25 november 2011 is de Rabobankrekening van de Stichting Beheer Derdengelden opgeheven. Het nog resterende saldo van € 6.518,56 is overgeschreven naar de rekening van [eenmanszaak] , de eenmanszaak van [gedaagde in conventie 1] .
3.15.
In 2013 heeft de Belastingdienst een onderzoek gedaan naar een mogelijke belastingplicht van de Stichting Beheer Derdengelden in de periode 2008-2011.
3.16.
In 2013 heeft de Belastingdienst ook een boekenonderzoek bij [eenmanszaak] gedaan.
3.17.
Op [datum 2] 2014 is [erflater 2] overleden. De erven van [erflater 2] hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard.
3.18.
Per brief van 13 oktober 2014 heeft [accountant] , de voormalig accountant van de Stichting Beheer Derdengelden, aan de Belastingdienst in het kader van het boekenonderzoek een overzicht verstrekt met als titel ‘de schuldverhoudingen binnen de Stichting Beheer Derdengelden [naam 1] van de heren [erflater 2] en [naam 1] ’. Volgens dit overzicht van [accountant] is [erflater 2] aan Stichting Beheer Derdengelden een bedrag verschuldigd van € 197.935,00 wegens privé-opnamen. Ook heeft [accountant] een ander overzicht opgesteld waarin staat vermeld dat het saldo per 2011 ten gunste van (de erven van) Mr. [erflater 1] € 198.951,58 bedraagt. Dit overzicht is voor akkoord ondertekend door [gedaagde in conventie 1] .
3.19.
[gedaagde in conventie 1] is in de periode van 3 mei 2012 tot en met 1 januari 2016 bestuurder geweest van [bedrijf] B.V. en in de periodes van 20 februari 2014 tot en met 5 september 2017 en 4 december 2017 tot 15 januari 2019 ook bestuurder van de [stichting] .
3.20.
In augustus 2017 zijn naast de leden van de [familie] nieuwe, onafhankelijke bestuursleden benoemd binnen de [stichting] en [bedrijf] B.V.
3.21.
Naar aanleiding van een verzoek van de [stichting] om toekenning van de zogenaamde ANBI-status, heeft de Belastingdienst van 22 september 2016 tot 24 januari 2017 een boekenonderzoek gedaan bij de [stichting] en [bedrijf] B.V. Op 12 juli 2018 heeft de [stichting] het rapport ontvangen van de Belastingdienst. Het rapport bevat de bevindingen van het boekenonderzoek. In het rapport is opgenomen:
4.1.5 Debiteuren
Bij de beoordeling van de uitstaande gelden is uit onze gegevens gebleken dat de [stichting] een vordering heeft op Stg Derdegelden [naam 1] (zie ook 2.2) c.q. Dhr [gedaagde in conventie 1] zelf, groot van € 198.951,98 per 31-12-2011. In de jaarstukken is deze vordering niet zichtbaar. Het vermogen zou derhalve € 198.951,98 hoger moeten zijn, tenzij er sprake is van een kwijtschelding of schenking.’
(…)
5.2
Bijzondere baten en lasten
(…) Een boeking Vordering [eenmanszaak] (grootboek 1483) “Ntb kosten [eenmanszaak] 07-09 31-12-2013” € 96.499,00 wordt als Overige bijzondere baten geboekt. De reden en de juistheid is tijdens het onderzoek niet gebleken. (…)’
3.22.
Naar aanleiding van het rapport van de Belastingdienst heeft het bestuur van de [stichting] onderzoek verricht naar de vordering van € 198.951,98. [gedaagde in conventie 1] heeft schriftelijk antwoord gegeven op de vragen van de [stichting] . [gedaagde in conventie 1] heeft in zijn brief van 1 februari 2019 het volgende aangegeven:
‘In de 90-er jaren ben ik een samenwerking aangegaan met [erflater 1] . Geheel volgens zijn levensvisie en wens is er afgesproken dat ondergetekende werkzaamheden zou verrichten ten behoeve van het beheer van het [erflater 1] bezit, maar dat deze werkzaamheden niet rechtstreeks zouden worden betaald. De betalingen zijnde, mijn arbeidsvergoedingen e.d. moesten door mij worden gedeclareerd ten laste van een zogenaamde “derdengelden-rekening”. Deze derdengelden rekening is opgesteld ten behoeve van de inning van overheidssubsidies, welke verkregen werden van het toenmalige ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Om controle te blijven houden over de inkomende en uitgaande gelden van deze rekening, is op verzoek van [erflater 1] de heer Mr. [erflater 2] , woonachtig te [plaats 3] aangesteld. Ikzelf had geen zelfstandige bevoegdheid om gelden te onttrekken van deze rekening, zonder hiervan verantwoording af te leggen bij de heer [erflater 2] . In 2011 is deze derdengeldenrekening opgeheven, waarbij tijdens administratieve controle is gebleken dat er een bedrag van € 198.951,98 onrechtmatig van de rekening was afgeboekt. Deze handeling is zelfstandig verricht door de heer [erflater 2] en kan derhalve als diefstal worden beschouwd. Ik heb uiteraard [naam 2] en [naam 3] hiervan direct op de hoogte gesteld. Ook heb ik de heer [erflater 2] schriftelijk hieromtrent bericht. Tijdens overleg met [naam 2] heeft [naam 2] begrip getoond voor het gegeven dat de heer [erflater 2] in financiële problemen verkeerde, maar zij was wel van mening dat de heer [erflater 2] het door hem vervreemde bedrag diende terug te betalen. De heer [erflater 2] is in 2013 overleden alvorens hij kon voldoen aan zijn financiële verplichtingen jegens [stichting] .’
3.23.
[bedrijf] B.V. en de [stichting] hebben bij verzoekschrift van 13 juni 2019 deze rechtbank verzocht om de vereffening van de ontbonden Stichting Beheer Derdengelden te heropenen. [bedrijf] B.V. en de [stichting] menen een vordering te hebben op de Stichting Beheer Derdengelden. Ook voeren zij aan dat zij als erfgenaam van [erflater 1] rechthebbende zijn op de gelden van de Stichting Beheer Derdengelden. Volgens [bedrijf] B.V. en de [stichting] is gebleken dat de ontbonden Stichting Beheer Derdengelden nog meerdere baten had. De Stichting Beheer Derdengelden is daarom ten onrechte ontbonden. Het gaat om een vordering van de Stichting Beheer Derdengelden op:
1) (de erven van) [erflater 2] wegens onrechtmatige onttrekkingen van € 198.951,98,
2) de bestuurders van de Stichting Beheer Derdengelden wegens onbehoorlijk bestuur en
3) [gedaagde in conventie 1] uit onrechtmatige daad of onverschuldigde betaling wegens betalingen/arbeidsvergoedingen aan hem.
3.24.
Bij beschikking van 23 december 2019 heeft deze rechtbank dit verzoek afgewezen. [bedrijf] B.V. en de [stichting] zijn in hoger beroep gegaan.
3.25.
Het Hof ’s-Hertogenbosch (hierna: het hof) heeft bij beschikking van 26 november 2011 het verzoek tot heropening van de vereffening wel toegestaan. Het hof heeft, samengevat, geoordeeld dat het voldoende aannemelijk is dat de Stichting Beheer Derdengelden over baten beschikt, waaronder de vordering van de Stichting Beheer Derdengelden op [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] wegens onbehoorlijke taakvervulling. Het hof overweegt in r.o. 3.6.1. dat [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] in beginsel beiden verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de door het bestuur van de Stichting Beheer Derdengelden genomen besluiten. Daaronder valt het besluit van het bestuur om de Stichting Beheer Derdengelden te ontbinden terwijl er nog wel een baat bestond in de vorm van de vordering op [erflater 2] . Het is mogelijk dat [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] niet wisten van de onttrekkingen van [erflater 2] , maar door raadpleging van de boeken en bankafschriften hadden zij daarvan op de hoogte kunnen en moeten zijn.
3.26.
Bij exploot van 25 januari 2021 heeft de vereffenaar de verjaring van de vorderingen van de Stichting Beheer Derdengelden op [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] gestuit.
3.27.
Na verleend verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 14 september 2022 heeft de vereffenaar conservatoir beslag gelegd op meerdere onroerende zaken van [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] .

4.Het geschil

In conventie
4.1.
De vereffenaar vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 361.533,56, vermeerderd met rente en kosten.
4.2.
[gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] voeren gemotiveerd verweer. [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] concluderen tot niet-ontvankelijkheid van de vereffenaar, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de vereffenaar, met veroordeling van de vereffenaar in de werkelijke kosten van deze procedure, uitvoerbaar bij voorraad.
In reconventie
4.3.
[eiser in reconventie 1] en [eiser in reconventie 2] hebben tegenvorderingen ingesteld. Zij vorderen – kort samengevat – dat de rechtbank het gelegde conservatoire beslag geheel of gedeeltelijk opheft onder verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van de vereffenaar in de werkelijke kosten van deze procedure.
4.4.
De vereffenaar voert gemotiveerd verweer. De vereffenaar concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser in reconventie 1] en [eiser in reconventie 2] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser in reconventie 1] en [eiser in reconventie 2] in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
In conventie en in reconventie
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

In conventie
Inleiding
5.1.
In deze procedure vordert de vereffenaar hoofdelijke veroordeling van [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] tot betaling van € 361.533,56. Dit bedrag bestaat uit gelden die door [erflater 2] zijn onttrokken (totaal € 197.935,00) en gelden die aan (de onderneming van) [gedaagde in conventie 1] zijn overgemaakt (totaal € 163.598,56). De vereffenaar grondt de vordering primair op artikel 2:9 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) wegens onbehoorlijk bestuur en subsidiair op artikel 6:202 BW (onverschuldigde betaling). Aan het vermogen van de Stichting Beheer Derdengelden zijn op onrechtmatige wijze gelden onttrokken. [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] kenden, althans behoorde deze onttrekkingen te kennen door raadpleging van de boeken, bankafschriften, en jaarrekeningen. [gedaagde in conventie 2] was immers penningmeester van de Stichting Beheer Derdengelden en [gedaagde in conventie 1] ontving alle correspondentie met betrekking tot de bankrekening van de Stichting Beheer Derdengelden. [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] zijn tekortgeschoten in de vervulling van hun eigen taak als bestuurder van de Stichting Beheer Derdengelden en hen valt een ernstig verwijt te maken. Deze bedragen zijn ten tijde van de ontbinding van de Stichting Beheer Derdengelden ten onrechte niet geïncasseerd door het bestuur. [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hebben geen deugdelijk financieel beleid gevoerd terwijl dat een kerntaak van het bestuur van de Stichting Beheer Derdengelden was.
5.2.
[gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] betwisten dat zij als bestuurder aansprakelijk zijn. Zij hebben geen gelden onttrokken. Dat was [erflater 2] en voor zijn handelen kunnen [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] niet aansprakelijk worden gehouden. Verder is er een rechtsgrond aanwezig voor de betalingen die aan [gedaagde in conventie 1] zijn verricht. [gedaagde in conventie 1] heeft jaarlijks meer werkzaamheden verricht voor [erflater 1] en later de [stichting] dan in eerste instantie in 2001 was overeengekomen. Zoveel jaar na dato is de boekhouding niet meer beschikbaar zodat een nadere onderbouwing van deze stelling niet mogelijk is. [erflater 2] beschikte over de administratie, niet [gedaagde in conventie 1] of [gedaagde in conventie 2] en de wettelijke bewaartermijn is verstreken. Voor zover al sprake zou zijn van een vordering van de vereffenaar hebben [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] een beroep op verrekening gedaan.
Ook menen [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] dat de vereffenaar niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen. De procedure bij het hof is gebaseerd op onjuistheden en onvolledigheden. Ze hebben in dat kader tevens aangevoerd dat de vereffenaar in de dagvaarding heeft verzuimd te vermelden dat de Stichting Beheer Derdengelden in liquidatie is. Tot slot hebben [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] een beroep gedaan op artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).
5.3.
Voordat de rechtbank toekomt aan beantwoording van de vraag of [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] jegens de Stichting Beheer Derdengelden aansprakelijk zijn wegens onbehoorlijk bestuur dan wel op grond van onverschuldigde betaling, zullen eerst het beroep op artikel 843a Rv en de niet-ontvankelijkheid van de vereffenaar worden beoordeeld.
Het beroep op artikel 843a Rv
5.4.
[gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hebben in hun aanvullende akte de rechtbank verzocht dat de vereffenaar alle stukken overlegt waarbij de Stichting Beheer Derdengelden en [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] partij zijn. Dat is inclusief de voor [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] ontlastende stukken. [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] baseren hun vordering op artikel 843a Rv.
5.5.
[gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hebben dit verzoek tot overlegging van stukken voorafgaand aan de mondelinge behandeling in een aanvullende akte onder het kopje ‘eisvermeerdering’ ingediend. Dat is te laat. Een vordering op basis van artikel 843a Rv tijdens de lopende procedure kan door een gedaagde partij zoals [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] alleen worden ingediend als eis in reconventie of als incidentele vordering. Deze vorderingen dient een gedaagde bij conclusie van antwoord in te stellen. Dat is niet gebeurd. Dat betekent dat de rechtbank dit verzoek buiten beschouwing kan laten.
5.6.
Los daarvan is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] geen recht hebben op overlegging van stukken. Voor toewijzing van de vordering op grond van artikel 843a Rv moet voldaan zijn aan alle vereisten uit in lid 1 van artikel 843a Rv. Dat betekent dat: (i) [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] rechtmatig belang hebben bij inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden, (ii) de vordering betrekking heeft op bepaalde bescheiden en (iii) de bescheiden een rechtsbetrekking betreffen waarin [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] partij zijn. Ook moet geen sprake zijn van de uitzonderingen uit de leden 3 en 4 van artikel 843a Rv.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet voldaan aan de eis dat het moet gaan om ‘bepaalde’ bescheiden. Artikel 843a Rv geeft een partij de mogelijkheid kennis te nemen van een (schriftelijk) bewijsmiddel dat haar in beginsel wel bekend is, maar niet in haar bezit is. Het artikel biedt niet de mogelijkheid voor het opvragen van documenten waarvan slechts wordt vermoed dat zij bestaan en wel eens steun kunnen geven aan haar stellingen.
Het verweer van niet-ontvankelijkheid
5.7.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] aangevoerd dat de vereffenaar niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen, met veroordeling van de vereffenaar in de werkelijke proceskosten. Volgens [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] heeft het hof in de verzoekschriftprocedure een verkeerde beslissing genomen. Het hof zou deze beslissing niet hebben gemaakt indien het over alle informatie zou hebben beschikt. De [stichting] heeft in de verzoekschriftprocedure feiten voor het hof verzwegen. Ook deze procedure berust op feiten die onwaar zijn.
5.8.
Dit verweer slaagt niet. De procedure bij het hof betrof een verzoekschriftprocedure tussen andere procespartijen dan de procespartijen in dit geschil. Zoals de vereffenaar terecht aanvoert, was hij geen partij bij die procedure en was hij ook niet bij die procedure betrokken. Anders dan [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] stellen kan de vereffenaar ook niet worden gelijkgesteld met de [stichting] of [bedrijf] B.V. De vereffenaar heeft op grond van de wet een zelfstandige positie en een wettelijke taak.
[gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hebben in de verzoekschriftprocedure bij de rechtbank en bij het hof de mogelijkheid gehad om hun standpunten naar voren te brengen. [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hebben tegen de beschikking van het hof van 26 november 2020 geen cassatieberoep ingesteld. Daardoor is de beslissing van het hof onherroepelijk geworden. De benoeming van de vereffenaar staat dus vast.
Deze dagvaardingsprocedure dient een ander doel dan de verzoekschriftprocedure. De beoordeling van het geschil tussen de vereffenaar en [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] ligt nu in volle omvang aan de rechtbank voor. De stellingen van de vereffenaar die volgens [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] onjuist zijn worden – indien zij relevant zijn voor deze zaak – in deze procedure beoordeeld.
5.9.
Voor zover [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hebben willen stellen dat de vereffenaar niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat in strijd met de waarheid niet is vermeld in de dagvaarding dat de Stichting Beheer Derdengelden in liquidatie verkeert, treft dit geen doel. Uit het lichaam van de dagvaarding blijkt dit namelijk duidelijk zodat niet gezegd kan worden dat dit is verzwegen om de rechtbank op een verkeerd been te zetten. De rechtbank gaat uit van een omissie en verbindt er dan ook geen consequenties aan.
De aansprakelijkheid van de oud-bestuurders wegens onbehoorlijk bestuur
De juridische maatstaf voor aansprakelijkheid op grond van artikel 2:9 BW
5.10.
Voor beantwoording van de vraag of [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] jegens de Stichting Beheer Derdengelden aansprakelijk zijn op grond van artikel 2:9 BW geldt de volgende juridische maatstaf.
Artikel 2:9 lid 1 BW bepaalt dat iedere individuele bestuurder tegenover de rechtspersoon, in dit geval een stichting, is gehouden tot een behoorlijke vervulling van zijn taak. Dat houdt in dat van een bestuurder mag worden verwacht dat hij op zijn taak berekend is en deze nauwgezet vervult. Niet elk tekortschieten in de bestuurstaak, waarvoor de bestuurder verantwoordelijk is, leidt tot aansprakelijkheid. Op grond van vaste rechtspraak is een bestuurder die in de vervulling van zijn taak is tekortgeschoten alleen aansprakelijk voor de schade die de rechtspersoon als gevolg van de tekortkoming lijdt, als hem daarvan een ernstig verwijt kan worden gemaakt. [1] Of sprake is van een ernstig verwijt moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval, waaronder:
  • de aard van de door de rechtspersoon uitgeoefende activiteiten,
  • de in het algemeen daaruit voortvloeiende risico’s,
  • de taakverdeling binnen het bestuur,
  • de eventueel voor het bestuur geldende richtlijnen,
  • de gegevens waarover de bestuurder beschikte of behoorde te beschikken ten tijde van de aan hem verweten beslissingen en gedragingen en
  • het inzicht en de zorgvuldigheid die mogen worden verwacht van een bestuurder die voor zijn taak berekend is en deze nauwgezet vervult.
Elke bestuurder draagt verantwoordelijkheid voor de algemene gang van zaken. Daaronder vallen ten minste het strategisch beleid, het financiële beleid en het risicobeleid. Besturen is een collegiale verantwoordelijkheid. Het uitgangspunt bij een meerhoofdig bestuur is dan ook dat elke bestuurder voor het geheel aansprakelijk is voor onbehoorlijk bestuur van één of meer bestuurders (hoofdelijke aansprakelijkheid). Individuele disculpatie van een bestuurder is mogelijk indien hem mede gelet op de aan andere bestuurders toebedeelde taken geen ernstig verwijt kan worden gemaakt en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van onbehoorlijk bestuur af te wenden.
5.11.
De vordering van € 361.533,56 is als volgt opgebouwd:
de vordering op de bestuurder(s) tijdens de ontbinding € 197.935,00
de overboeking aan [eenmanszaak] bij opheffing rekening € 6.518,56
de betaling volgens boekenonderzoek € 96.499,00
e betaling volgens [accountant] € 27.581,00
overboekingen aan [eenmanszaak] € 33.000,00
Totaal € 361.533,56
5.12.
De rechtbank zal de aan [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] gemaakte verwijten hieronder beoordelen.
a)
De vordering van € 197.935,00
De standpunten van partijen
5.13.
De vereffenaar vordert in de eerste plaats vergoeding van € 197.935,00. Volgens de vereffenaar valt [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] een ernstig persoonlijk verwijt te maken omdat op het moment van de ontbinding de Stichting Beheer Derdengelden ten minste een vordering van € 197.935,00 had maar daar is niets mee gedaan. De Belastingdienst heeft vastgesteld dat de [stichting] een vordering van € 198.951,98 op de Stichting Beheer Derdengelden of [gedaagde in conventie 1] zelf had. De Belastingdienst heeft in het midden gelaten wie de debiteur is van deze vordering. Volgens de eigen stellingen van [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] had de Stichting Beheer Derdengelden een vordering van € 197.935,00 op [erflater 2] wegens privé-opnamen. Dat betekent dat vaststaat dat de Stichting Beheer Derdengelden in ieder geval een vordering van € 197.935,00 had ten tijde van de ontbinding, aldus de vereffenaar.
De vereffenaar voert aan dat [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] stellen dat zij de financiële en contractuele administratie aan [erflater 2] overlieten. Als het zo is gegaan, dan is dat een ernstig verwijt volgens de vereffenaar. Zij hebben daarmee niet het belang van de Stichting Beheer Derdengelden vooropgesteld. Het voeren van een deugdelijk financieel beleid was een kerntaak van het bestuur en daarom ook van [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] . Verder diende op grond van de oprichtingsakte de Stichting Beheer Derdengelden steeds door ten minste twee gezamenlijk handelende bestuursleden te worden vertegenwoordigd. Had het bestuur zich aan deze regel gehouden of op de naleving daarvan toegezien, dan had [erflater 2] geen gelden kunnen onttrekken.
De vereffenaar betwist de stelling van [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] dat alleen [erflater 2] het beheer heeft gevoerd. Ook betwist de vereffenaar dat [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] volstrekt onwetend waren van de onttrekkingen door [erflater 2] . Ter onderbouwing van deze stellingen wijst de vereffenaar onder andere op een volmacht van de Rabobank aan [gedaagde in conventie 1] waaruit blijkt dat [gedaagde in conventie 1] over de saldi van de bankrekening van de Stichting Beheer Derdengelden kon beschikken. Ook wijst de vereffenaar erop dat de bankafschriften werden ontvangen op het huisadres van [gedaagde in conventie 1] , want dat was het correspondentieadres. Als [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] er niet mee hebben ingestemd dat [erflater 2] gelden voor eigen gebruik opnam, dan hebben zij wel toegelaten dat [erflater 2] dat deed, aldus de vereffenaar.
5.14.
[gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] stellen dat [erflater 2] op onrechtmatige wijze gelden heeft onttrokken van de Stichting Beheer Derdengelden. [erflater 2] heeft aan [naam 4] verklaard welke bedragen hij heeft onttrokken. [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] betwisten daarvoor zelf aansprakelijk te zijn. Zij hebben geen bedragen onttrokken, hebben geen persoonlijk voordeel ervan gehad en zij wisten hier ook niet van. [gedaagde in conventie 2] is niet inhoudelijk betrokken geweest bij de Stichting Beheer Derdengelden. Op verzoek van zijn vader [gedaagde in conventie 1] heeft hij zich laten inschrijven als bestuurslid van de Stichting Beheer Derdengelden. [erflater 2] deed de betalingen en verzorgde de administratie van de Stichting Beheer Derdengelden. [gedaagde in conventie 1] bemoeide zich daar ook niet mee en had er, net als [gedaagde in conventie 2] , geen verstand van. [gedaagde in conventie 1] was niet bevoegd en/of in staat om gelden van de Stichting Beheer Derdengelden over te maken. [erflater 2] was jurist en vertrouwenspersoon van de [erflater 1] familie. De rekeningafschriften gingen destijds ook naar [erflater 2] . Toen [gedaagde in conventie 1] in 2013 achter de onttrekkingen van [erflater 2] kwam, heeft hij het nodige gedaan. Hij heeft [erflater 2] hierop aangesproken bij brief van 15 februari 2013, maar [erflater 2] gaf aan geen geld te hebben. Ook heeft [gedaagde in conventie 1] de kwestie besproken met [naam 2] . Ter onderbouwing hiervan wijzen [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] op de overgelegde verklaring van [naam 4] .
Hoofdelijke aansprakelijkheid
5.15.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] op grond van artikel 2:9 BW wegens onbehoorlijk bestuur jegens de Stichting Beheer Derdengelden voor het bedrag van € 197.935,00 aansprakelijk zijn. Dit oordeel wordt als volgt toegelicht.
5.15.1.
Het bestuur van de Stichting Beheer Derdengelden is op grond van haar statuten belast met het besturen van de stichting. Uitgangspunt van artikel 2:9 BW is dat het algemene beleid van de Stichting Beheer Derdengelden, een zaak is van het gehele bestuur. Dat betekent dat elke bestuurder verantwoordelijkheid draagt voor de algemene gang van zaken. Daaronder valt ook het voeren van een deugdelijk financieel en administratief beleid.
Een onderlinge taakverdeling tussen de bestuursleden tast deze collectieve verantwoordelijkheid van het bestuur voor deze taak niet aan.
5.15.2.
Wat het besturen in dit geval concreet inhoudt, hangt samen met het doel van de stichting. Uit artikel 2 van de statuten van de Stichting Beheer Derdengelden blijkt dat de Stichting Beheer Derdengelden drie doelen nastreefde. De Stichting Beheer Derdengelden had als doel de bedragen die voor de rechthebbende bestemd zijn te ontvangen, tijdelijk onder zich te houden (beheren) en om daarmee betalingen te verrichten.
Tussen partijen is in geschil wie onder het begrip ‘rechthebbende’ uit artikel 2 van de statuten van de Stichting Beheer Derdengelden valt. De vereffenaar stelt dat de [stichting] rechthebbende is van de gelden op de derdengeldenrekening. [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] betwisten dat. Zij voeren aan dat alleen [gedaagde in conventie 1] rechthebbende was op de gelden. Dit volgt volgens hen uit de overeenkomst van 2001 en de oprichtingsakte van de Stichting Beheer Derdengelden.
Naar het oordeel van de rechtbank was [erflater 1] rechthebbende op de gelden. [erflater 1] was eigenaar van diverse onroerende zaken die door [gedaagde in conventie 1] werden beheerd. De gelden die met deze eigendommen werden verworven, waren daarom ook van [erflater 1] . [erflater 1] betaalde [gedaagde in conventie 1] voor het werk dat [gedaagde in conventie 1] voor hem verrichtte met zijn gelden op de derdengeldenrekening. Dit blijkt uit de statuten van de Stichting Beheer Derdengelden en uit de tekst van de overeenkomst van 2001. Ook op zitting heeft [gedaagde in conventie 1] verklaard dat de Stichting Beheer Derdengelden voor het beheer van de gelden van [erflater 1] is opgericht. Na het overlijden van [erflater 1] is de [erflater 1] Stichting rechthebbende op de gelden van [erflater 1] geworden. De [erflater 1] Stichting is enig erfgenaam van [erflater 1] en via erfopvolging (artikel 3:80 BW) heeft zij de eigendom verworven. De stelling van [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] dat [gedaagde in conventie 1] de enige rechthebbende is, wordt daarom gepasseerd.
Wel volgt uit de overeenkomst van 2001 dat [gedaagde in conventie 1] met [erflater 1] is overeengekomen dat de gelden van [erflater 1] mochten worden gebruikt om facturen van [gedaagde in conventie 1] wegens verrichte werkzaamheden of overeengekomen vergoedingen te voldoen. [gedaagde in conventie 1] had in die gevallen een opeisbare vordering op de Stichting Beheer Derdengelden en was in die gevallen ook rechthebbende.
5.15.3.
Gelet op de doelen van de Stichting Beheer Derdengelden en daarmee de aard van de activiteiten van de Stichting Beheer Derdengelden behoorde het tot de algemene taak van het bestuur om op een zorgvuldige wijze met de gelden van [erflater 1] om te gaan. De gelden behoorden toe aan [erflater 1] en mochten alleen worden gebruikt om te voldoen aan de betalingsverplichtingen van de Stichting Beheer Derdengelden.
5.15.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat in de periode 2002 tot en met 2008 een bedrag van ten minste € 197.935,00 van de rekening van de Stichting Beheer Derdengelden is onttrokken. Volgens [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] heeft [erflater 2] deze bedragen ten onrechte voor zichzelf opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat het onttrekken van dit geldbedrag sprake is geweest van onrechtmatig handelen door [erflater 2] jegens de Stichting Beheer Derdengelden. [erflater 2] is daardoor tekortgeschoten in de behoorlijke vervulling van zijn algemene bestuurstaak om op zorgvuldige wijze met de gelden van [erflater 1] om te gaan. Deze tekortkoming levert ook een ernstig verwijt op, nu het juist de kerntaak van het bestuur van de Stichting Beheer Derdengelden was om de gelden van [erflater 1] zorgvuldig te beheren.
5.15.5.
[gedaagde in conventie 1] als [gedaagde in conventie 2] maakten op dat moment samen met [erflater 2] deel uit van het bestuur van de Stichting Beheer Derdengelden. Gelet op het onbehoorlijk bestuur van [erflater 2] en het ernstig verwijt dat hem kan worden gemaakt, zijn [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] als medebestuurders hoofdelijk aansprakelijk voor de schade van € 197.935,00 die de Stichting Beheer Derdengelden door deze tekortkoming heeft geleden.
Het beroep op de disculpatiegrond
5.16.
Er is geen eigen aansprakelijkheid indien het beroep van [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] op de disculpatiegrond van artikel 2:9 lid 2 BW slaagt. Disculpatie houdt in dat [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] niet aansprakelijk zijn indien hen als individuele bestuurder geen ernstig verwijt kan worden gemaakt en indien zij niet nalatig zijn geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van onbehoorlijk bestuur af te wenden. Het antwoord op de vraag of [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] een ernstig verwijt van het onbehoorlijk bestuur kan worden gemaakt, is volgens vaste rechtspraak afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
5.17.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] op de disculpatiegrond niet slaagt. Zowel [gedaagde in conventie 1] als [gedaagde in conventie 2] valt een ernstig verwijt van het onbehoorlijke bestuur te maken. Het missen van kennis van en inzicht in het voeren van een financiële administratie ontslaat [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] niet van aansprakelijkheid voor het onbehoorlijk bestuur. Ook de stelling dat zij niet hebben geweten van de onttrekkingen door [erflater 2] , ontslaat hen niet van aansprakelijkheid. Dit oordeel is gebaseerd op de volgende omstandigheden.
5.17.1.
In de statuten van de Stichting Beheer Derdengelden is geen taakverdeling vastgelegd. Volgens [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] werd de financiële administratie van de Stichting Beheer Derdengelden verricht door één iemand, namelijk [erflater 2] . [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hebben echter als bestuurder ook een eigen verantwoordelijkheid voor het algemene en financiële beleid van de Stichting Beheer Derdengelden. Het beheer van de derdengelden is namelijk de kerntaak van de Stichting Beheer Derdengelden en daarmee van elke bestuurder van de Stichting. Blind vertrouwen op een goede uitvoering van deze taak door één ander bestuurslid past daar niet bij. Een beroep op de (informele) taakverdeling ter afwering van aansprakelijkheid slaagt daarom niet.
5.17.2.
De bestuursleden van de Stichting Beheer Derdengelden dienden elkaar periodiek te controleren en te informeren, ook al hadden zij vertrouwen in de kennis en kunde van de ander. Dat is in dit geval niet gebeurd. [gedaagde in conventie 1] heeft verklaard dat hij de administratie overliet aan [erflater 2] , omdat hij er zelf geen verstand van had. [gedaagde in conventie 2] heeft verklaard dat hij zich helemaal niet bezighield met de Stichting Beheer Derdengelden. Daarmee staat vast dat [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] niet periodiek controleerden of het beheren en het verrichten van betalingen door [erflater 2] op de juiste wijze plaatsvond.
5.17.3.
Verder is van belang dat het hier gaat om een aanzienlijk bedrag dat [erflater 2] in een periode van meerdere jaren van de derdengeldenrekening heeft afgehaald.
5.17.4.
Daarnaast hebben [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] niet toegelicht dat zij vanwege hun gebrek aan kennis van financiële zaken binnen de Stichting Beheer Derdengelden maatregelen hebben getroffen om het risico op diefstal of ten onrechte uitgevoerde betalingen zoveel mogelijk te beperken. Wel stond in artikel 7 van de statuten als eis opgenomen dat de Stichting Beheer Derdengelden alleen kon worden vertegenwoordigd door twee gezamenlijke bestuursleden. Dat houdt in dat voor het verrichten van een betaling ten laste van de Stichting Beheer Derdengelden, toestemming van twee bestuurders nodig was. Deze regel werd in de praktijk door de bestuurders niet nageleefd. [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] lieten het doen van betalingen ten laste van de Stichting Beheer Derdengelden aan [erflater 2] over, zonder daar verder naar om te kijken. Dat is in strijd met artikel 7 van de statuten. Door het gebrek aan toezicht door de andere bestuursleden op [erflater 2] had [erflater 2] de vrijheid om zijn gang te gaan. Hij kon overboekingen verrichten naar zijn privérekening en gelden voor zichzelf opnemen. De rechtbank is van oordeel dat indien [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] de werkzaamheden van [erflater 2] regelmatig hadden gecontroleerd en conform de statuten hadden gehandeld, zij de onttrekkingen door [erflater 2] hadden kunnen voorkomen. Van afspraken of een werkwijze binnen het bestuur waarbij op een of andere manier toezicht werd gehouden op het financiële beleid van [erflater 2] is in het geheel niet gebleken.
5.17.5.
De conclusie van het voorgaande is dan ook dat [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] de Stichting Beheer Derdengelden niet (voldoende) hebben beschermd tegen het risico dat het te beheren geld werd gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het bestemd was, terwijl het beheer van de derdengelden wel een kerntaak van elke bestuurder was. [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hebben niet tot nauwelijks invulling gegeven aan hun bestuurstaak. Anders dan [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] stellen, betekent het ontbreken van wetenschap van de onttrekkingen niet dat zij niet aansprakelijk zijn. Het disculpatieverweer slaagt daarom niet. [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] zijn ieder voor zich aansprakelijk voor de schade die de Stichting Beheer Derdengelden heeft geleden als gevolg van het onbehoorlijk bestuur.
5.17.6.
De rechtbank merkt in dit verband nog op dat [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] in hun spreekaantekeningen ook nog hebben gesteld dat de schuld van [erflater 2] aan de onttrekkingen heeft te gelden als eigen schuld van de [stichting] en dat [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] daarom niet aansprakelijk zijn. Deze stelling is juridisch niet te volgen en wordt daarom verworpen.
Het verweer van verjaring
5.18.
Deze plicht tot schadevergoeding vervalt indien het beroep op verjaring slaagt. [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] stellen dat het verzoek om heropening van de vereffening in 2019 is gedaan en dat de verjaring op grond van artikel 3:310 BW toen al was voltooid. [naam 2] , bestuurder van de [stichting] , is vanaf 2013 op de hoogte van de onttrekkingen door [erflater 2] . Die kennis moet worden toegerekend aan de Stichting Beheer Derdengelden. Ook [gedaagde in conventie 1] is pas na de ontbinding van de Stichting Beheer Derdengelden in 2013 van de onttrekkingen door [erflater 2] op de hoogte geraakt. [gedaagde in conventie 1] stelt dat hij [erflater 2] bij brief van 15 februari 2013 daarop heeft aangesproken. Daardoor is de verjaringstermijn gaan lopen in 2013 en was de verjaring al voltooid per indiening van het verzoekschrift om de vereffening te heropenen. De stuiting van de vereffenaar heeft dan ook geen werking gehad. In de aanvullende akte hebben [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] zich op het standpunt gesteld dat de verjaringstermijn al in 2008 is gaan lopen, omdat de [stichting] en [bedrijf] B.V. toen al wetenschap hadden van de geldstromen binnen de Stichting Beheer Derdengelden. [bureau] verzorgde vanaf 2007 de administratie van de [stichting] . Haar wetenschap moet worden toegerekend aan de [stichting] .
5.19.
De vereffenaar betwist dat de vordering is verjaard en beroept zich op de verlengingsgrond van artikel 2:23c lid 2 BW en de tijdige stuiting op 25 januari 2021.
5.20.
De rechtbank oordeelt dat de vordering van de vereffenaar niet is verjaard en motiveert dit als volgt.
5.20.1.
Het gaat hier om een vordering tot betaling van schadevergoeding van de Stichting Beheer Derdengelden op [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] wegens interne bestuurdersaansprakelijkheid. Dat betekent dat voor de verjaring de algemene regel van artikel 3:310 BW geldt. De verjaringstermijn van 5 jaar uit dit artikel begint te lopen de dag nadat de benadeelde (Stichting Beheer Derdengelden) bekend is geworden met de schade en de aansprakelijke persoon. Deze eis houdt volgens vaste rechtspraak in dat de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van de door hem geleden schade in te stellen. Daarvan zal sprake zijn als de benadeelde voldoende zekerheid heeft verkregen dat de schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon. [2]
Voor de verjaring van rechtsvorderingen van of tegen een rechtspersoon (zoals Stichting Beheer Derdengelden) en haar bestuurders geldt een verlengingsgrond gedurende het tijdvak waarin de rechtspersoon is opgehouden te bestaan. [3] Volgens artikel 3:320 BW betekent dit dat de verjaringstermijn van 5 jaar doorloopt totdat 6 maanden zijn verstreken na herleving van de rechtspersoon wanneer bij het niet toepassen van die verlengingsgrond de verjaringstermijn zou aflopen gedurende het tijdvak waarin de rechtspersoon had opgehouden te bestaan of binnen zes maanden na herleving van de rechtspersoon.
5.20.2.
De verjaringstermijn begint te lopen bij een daadwerkelijke bekendheid van de Stichting Beheer Derdengelden met het mogelijk verwijtbaar handelen van [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] als bestuurder als gevolg van de onttrekkingen door [erflater 2] . [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hebben hierover geen stelling ingenomen. Wel stellen zij dat [bedrijf] B.V. en/of de [stichting] al in 2008 kennis hadden van geldstromen binnen de Stichting Beheer Derdengelden en op de hoogte konden zijn van bepaalde feiten, maar deze stelling geeft geen blijk van daadwerkelijke kennis bij de Stichting Beheer Derdengelden van verwijtbaar handelen door [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] en is dus onvoldoende.
Verder geldt hier dat de verjaringstermijn wordt verlengd op grond van de wet. Door de ontbinding is de Stichting Beheer Derdengelden per 15 november 2011 opgehouden te bestaan. [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] stellen dat de vordering op hen is verjaard in 2013 dan wel 2018, in ieder geval voordat om vereffening werd verzocht. Omdat de verjaringstermijn volgens [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] afliep gedurende de periode dat de Stichting Beheer Derdengelden niet meer bestond geldt de verlengingstermijn van artikel 3:320 BW in samenhang met artikel 2:23 lid 2 BW: de verjaringstermijn van 5 jaar wordt verlengd tot 6 maanden na herleving van de rechtspersoon. De vereffening van het vermogen van de Stichting Beheer Derdengelden is heropend op 26 november 2020. Hierdoor herleeft de Stichting Beheer Derdengelden. De vereffenaar heeft de verjaring van de vordering op [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] gestuit op 25 januari 2021. Dat is vóór 26 mei 2021 (6 maanden na herleving) en daarmee op tijd. De stelling van [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] dat de vordering tot betaling van schadevergoeding jegens hen is verjaard wordt daarom verworpen.
Het verweer van kwijtschelding
5.21.
[gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] voeren verder als verweer dat zij niet gehouden zijn tot betaling van het schadebedrag van € 197.935,00, omdat de [stichting] het door [erflater 2] onttrokken bedrag jegens [erflater 2] heeft kwijtgescholden. Ook stellen [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] dat [gedaagde in conventie 1] namens de [stichting] kwijtschelding heeft verleend aan [erflater 2] . [gedaagde in conventie 1] was hiertoe bevoegd op grond van de algemene volmacht van [naam 2] aan hem uit 2006.
5.22.
Dit verweer heeft geen kans van slagen. Uit de toelichting van [gedaagde in conventie 1] tijdens de mondelinge behandeling en uit de door hem overgelegde schriftelijke stukken volgt onvoldoende duidelijk dat [naam 2] namens de [stichting] daadwerkelijk afstand deed van het recht op betaling jegens [erflater 2] . [gedaagde in conventie 1] heeft namelijk verklaard dat [naam 2] in hun gesprek had aangegeven dat zij vooralsnog geen actie wilde ondernemen tegen [erflater 2] , maar dat het wel netjes zou zijn als hij het zou terugbetalen zodra het geld beschikbaar zou zijn. Dat het de bedoeling was dat [erflater 2] het geld zou terugbetalen, volgt bovendien uit het antwoord van [gedaagde in conventie 1] in de brief van 1 februari 2019 op vragen van het bestuur van de [stichting] . Van kwijtschelding is dus geen sprake.
Verder is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hun stelling dat [gedaagde in conventie 1] naar aanleiding van het gesprek met [naam 2] namens de [stichting] kwijtschelding heeft verleend aan [erflater 2] niet deugdelijk hebben toegelicht en onderbouwd. Het beroep op een volmacht van [gedaagde in conventie 1] van 30 mei 2006 is daarvoor onvoldoende. Dat geldt dus ook voor de stelling van [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] dat [gedaagde in conventie 1] alle door de vereffenaar gevorderde bedragen heeft kwijtgescholden.
5.23.
Bovendien blijven [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] schadeplichtig indien wel zou komen vast te staan dat de [stichting] jegens [erflater 2] de schuld heeft kwijtgescholden. Dat de [stichting] als rechthebbende op de gelden van de Stichting Beheer Derdengelden, jegens [erflater 2] het door hem onttrokken bedrag heeft kwijtgescholden betekent namelijk niet dat [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] voor hun eigen gedrag niet meer aansprakelijk zijn jegens de Stichting Beheer Derdengelden. De vordering van de Stichting Beheer Derdengelden op [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] is een andere vordering dan die van de [stichting] op [erflater 2] . Het gaat hier niet alleen om twee verschillende schuldeisers (de Stichting Beheer Derdengelden en de [stichting] ), maar ook om verschillende schuldenaren ( [erflater 2] enerzijds en [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] anderzijds). Ook wordt daarbij aan [erflater 2] een ander verwijt (diefstal van de gelden) gemaakt dan aan [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] (onvoldoende toezicht gehouden op het beheer van de gelden door [erflater 2] ).
Beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid
5.24.
[gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] stellen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat na zoveel jaren een vordering wordt ingesteld tot betaling van schadevergoeding. Zij voeren verschillende omstandigheden aan waarom het niet redelijk is dat zij gehouden zijn tot betaling van schadevergoeding. De rechtbank leest hierin een beroep op matiging van hun plicht tot betaling van schadevergoeding.
5.25.
Op grond van artikel 6:109 BW kan schadevergoeding worden gematigd wanneer volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden, waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en hun beider draagkracht, tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. De rechter dient deze bevoegdheid terughoudend te gebruiken. [4]
5.26.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het in dit geval onaanvaardbaar is om [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] voor de vordering van € 197.935,00 volledig aansprakelijk te houden. De rechtbank matigt dit bedrag tot een bedrag van € 120.000,00. Dit oordeel is gebaseerd op de volgende omstandigheden.
5.26.1.
De rechtbank acht ten eerste relevant dat het [erflater 2] is geweest die een bedrag van bijna € 200.000,00 van het vermogen van de Stichting Beheer Derdengelden heeft onttrokken. Voor zover de vereffenaar deze stelling betwist, is de onderbouwing hiervan onvoldoende. Het gaat dus om een actieve gedraging van [erflater 2] , terwijl het verwijt naar [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] bestaat uit een nalaten, namelijk het houden van geen/onvoldoende toezicht op een medebestuurder en het niet volgen van de statuten.
5.26.2.
Ook is voor dit oordeel van belang dat de onttrekkingen door [erflater 2] hebben plaatsgevonden in de periode 2002-2008. Dat is al minstens 15 jaar geleden.
5.26.3.
[gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] geven verder aan dat zij destijds niet op de hoogte zijn geweest van het verwijtbare gedrag van [erflater 2] . De vereffenaar heeft deze stelling betwist. De vereffenaar wijst op een volmacht van de Rabobank aan [gedaagde in conventie 1] waaruit blijkt dat [gedaagde in conventie 1] over de gelden van de bankrekening kon beschikken. Ook voert de vereffenaar aan dat de bankafschriften werden ontvangen op het huisadres van [gedaagde in conventie 1] . Tot slot heeft de vereffenaar een gespreksverslag overgelegd van de belastingdienst van 2 september 2013. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden onvoldoende zijn voor zijn stelling dat [gedaagde in conventie 1] dus wist dat [erflater 2] gelden onttrok van de rekening van de Stichting Beheer Derdengelden. De rechtbank gaat er daarom van uit dat zowel [gedaagde in conventie 1] als [gedaagde in conventie 2] niet wisten van de onrechtmatige onttrekkingen door [erflater 2] .
5.26.4.
De rechtbank hecht ook waarde aan de positie van de [stichting] in deze kwestie. De [stichting] is als erfgenaam van [erflater 1] rechthebbende van de gelden van de Stichting Beheer Derdengelden. De [stichting] heeft vóór 2019 geen vordering ingesteld tegen de Stichting Beheer Derdengelden en ook geen actie ondernomen tegen [erflater 2] en [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] . Zij heeft geen vordering ingesteld terwijl zij in 2013 op de hoogte is geraakt van de onttrekkingen door [erflater 2] .
5.26.5.
Daar komt bij dat [erflater 2] al jaren geleden is overleden. [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] kunnen geen regres meer nemen op [erflater 2] of zijn erfgenamen terwijl [erflater 2] degene is geweest aan wie de gelden ten goede zijn gekomen.
5.26.6.
Deze omstandigheden samen leiden ertoe dat het bedrag van € 197.935,00 voor zowel [gedaagde in conventie 1] als [gedaagde in conventie 2] wordt gematigd tot een bedrag van € 120.000,00. De rechtbank zal [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hoofdelijk veroordelen om het bedrag van € 120.000,00 aan de vereffenaar te betalen.
De wettelijke rente
5.27.
De vereffenaar vordert wettelijke rente over de schadevergoeding vanaf 15 november 2011. Gelet op voorgaande omstandigheden die hebben geleid tot matiging acht de rechtbank het redelijk dat [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] de wettelijke rente over het bedrag van € 120.000,00 zijn verschuldigd vanaf het moment dat het verzoekschrift voor de heropening van de vereffening is ingediend. Dat is op 13 juni 2019.
b)
De vordering van € 6.518,56
5.28.
De vereffenaar vordert ook vergoeding van het bedrag van het slotsaldo van de Stichting Beheer Derdengelden van € 6.518,56. De vereffenaar voert aan dat de slotuitkering van € 6.518,56 van de Stichting Beheer Derdengelden door [gedaagde in conventie 1] is overgemaakt naar [eenmanszaak] , de eenmanszaak van [gedaagde in conventie 1] . Hiertoe was [gedaagde in conventie 1] niet bevoegd. De overboeking is zonder rechtsgrond verricht. Op grond van artikel 12 lid 6 van de oprichtingsakte dient een batig saldo na de ontbinding zoveel mogelijk te worden besteed overeenkomstig het doel van de Stichting Beheer Derdengelden en het dient te worden overgeboekt naar een rechtspersoon met een soortgelijk doel. Dat is niet gebeurd.
5.29.
[gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] betwisten dat zij aansprakelijk zijn voor dit bedrag. Volgens hen is [gedaagde in conventie 1] rechthebbende van de gelden op de rekening van de Stichting Beheer Derdengelden. [gedaagde in conventie 1] beroept zich op verrekening.
5.30.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde in conventie 1] aansprakelijk is voor het bedrag van € 6.518,56. In de statuten van de Stichting Beheer Derdengelden staat dat het restantsaldo dient te worden besteed overeenkomstig het doel van de stichting. Ook in het ontbindingsbesluit van het bestuur van 14 november 2011 heeft het bestuur expliciet vermeld dat het bedrag dient te worden overgemaakt naar een rechtspersoon met een soortgelijk doel als de Stichting Beheer Derdengelden. Verder staat hierin vermeld dat de voorzitter, dat is [gedaagde in conventie 1] , ervoor moet zorgen dat dit zo gebeurt.
Op basis van de overgelegde stukken staat vast dat het slotsaldo is overgemaakt naar de rekening van [eenmanszaak] . [gedaagde in conventie 1] geeft niet duidelijk aan waarom het bedrag alsnog is overgemaakt naar zijn eenmanszaak en niet naar een onderneming met een soortgelijk doel als de Stichting Beheer Derdengelden. [gedaagde in conventie 1] heeft zich daarmee het bedrag van € 6.518,56 toegeëigend zonder dat hij daar recht op had.
[gedaagde in conventie 1] is als gevolg van dit nalaten tekortgeschoten in de behoorlijke vervulling van zijn taak en hem valt ook een ernstig verwijt te maken. [gedaagde in conventie 1] heeft in strijd met artikel 12 lid 7 van de statuten van de Stichting Beheer Derdengelden gehandeld. [gedaagde in conventie 1] is daarom op grond van artikel 2:9 BW aansprakelijk jegens de Stichting Beheer Derdengelden en gehouden om dit bedrag terug te betalen.
5.31.
Het beroep van [gedaagde in conventie 1] op verrekening van deze schade met zijn vordering slaagt niet. [gedaagde in conventie 1] stelt nog een vordering te hebben op [bedrijf] B.V. en de [stichting] . Voor een geslaagde verrekening dient [gedaagde in conventie 1] nog een vordering te hebben op de Stichting Beheer Derdengelden en daarvan is hier niet gebleken.
5.32.
Ook [gedaagde in conventie 2] is aansprakelijk voor het bedrag van € 6.518,56. [gedaagde in conventie 2] heeft zijn taak als bestuurder op dit punt niet serieus genomen. Hij heeft zich niet bemoeid met de ontbinding en vereffening van de Stichting Beheer Derdengelden. Dat maakt dat sprake is van een ernstig verwijt in de zin van artikel 2:9 BW.
5.33.
[gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] stellen dat deze vordering van € 6.518,56 is verjaard. Het bankafschrift dateert van 28 november 2011. Dit standpunt wordt verworpen. Ook in deze situatie is de verlengingsgrond van toepassing. Dat heeft tot gevolg dat de verjaring van deze vordering niet is voltooid.
5.34.
[gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] zullen hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag. De wettelijke rente zal zoals is gevorderd worden toegewezen.
c)
De vordering van € 96.499,00
5.35.
De vereffenaar vordert daarnaast vergoeding van een bedrag van € 96.499,00. Volgens de vereffenaar heeft de Stichting Beheer Derdengelden zonder rechtsgrond een bedrag van € 96.499,00 aan [gedaagde in conventie 1] betaald. Ter onderbouwing van deze vordering verwijst de vereffenaar naar het boekenonderzoek dat de Belastingdienst bij de [stichting] heeft uitgevoerd in de periode 22 september 2016 tot 24 januari 2017. De Belastingdienst heeft deze boeking niet kunnen plaatsen.
5.36.
[gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] betwisten dat een rechtsgrond ontbreekt. De Belastingdienst heeft in 2013 bij de eenmanszaak van [gedaagde in conventie 1] een boekenonderzoek gedaan. Naar aanleiding hiervan heeft accountant [naam 5] bij brief van 27 juni 2013 [gedaagde in conventie 1] laten weten dat [eenmanszaak] een totaalbedrag van € 96.499,00 ten behoeve van de [stichting] heeft betaald terwijl deze kosten niet van [eenmanszaak] zijn. Na overleg met de Belastingdienst heeft [naam 5] [eenmanszaak] geadviseerd om dit bedrag alsnog in rekening te brengen bij de [stichting] . Dat heeft [gedaagde in conventie 1] dan ook gedaan. [gedaagde in conventie 1] heeft ter zitting aangegeven dat er wel degelijk een rechtsgrond is voor de betaling. Hij geeft aan dat deze is terug te voeren naar de afspraken die hij met [erflater 1] heeft gemaakt en dat betalingen werden verantwoord in de boekhouding van de Stichting Beheer Derdengelden.
5.37.
De rechtbank is van oordeel dat deze vordering moet worden afgewezen. Ter onderbouwing van deze vordering verwijst de vereffenaar naar het rapport van de Belastingdienst over de [stichting] , maar daaruit blijkt niet dat dit bedrag zonder rechtsgrond door de Stichting Beheer Derdengelden aan [gedaagde in conventie 1] is betaald. Dit wordt overigens door [gedaagde in conventie 1] ook betwist. Ook de overige stellingen van de vereffenaar acht de rechtbank onvoldoende om te worden toegelaten tot bewijs van de stelling dat [gedaagde in conventie 1] deze bedragen ten onrechte heeft ontvangen en behouden. Om die reden wordt ook de vordering jegens [gedaagde in conventie 2] afgewezen.
d)
De overige bedragen
5.38.
De vereffenaar vordert namens de Stichting Beheer Derdengelden ook betaling van de schadeposten van € 27.581,00 en € 33.000,00. De vereffenaar stelt zich op het standpunt dat de Stichting Beheer Derdengelden recht heeft op deze bedragen, omdat [gedaagde in conventie 1] deze ten onrechte heeft ontvangen en behouden. [gedaagde in conventie 1] had een overeenkomst met [erflater 1] en die gaf recht op betaling van maximaal € 15.830,00 per jaar.
5.38.1.
Wat betreft de vordering van € 27.581,00 voert de vereffenaar verder nog het volgende aan. In het overzicht van [accountant] , dat door [gedaagde in conventie 1] is ondertekend, staat dat [gedaagde in conventie 1] een vordering had van € 27.581,00 op de [stichting] en dat bedrag is in mindering gebracht op het saldo dat [gedaagde in conventie 1] verschuldigd zou zijn aan de [stichting] . De reden daarvoor is onduidelijk, aldus de vereffenaar.
5.38.2.
Wat betreft de vordering van € 33.000,00 stelt de vereffenaar dat van de rekening van de Stichting Beheer Derdengelden een bedrag van in totaal € 33.000,00 is overgemaakt naar de rekening van de [eenmanszaak] van [gedaagde in conventie 1] . Ter onderbouwing van deze stelling wijst de vereffenaar op rekeningafschriften en maandrekeninginformatie die hij van de Rabobank heeft ontvangen. Van een rechtsgrond voor deze overboekingen is volgens de vereffenaar niet gebleken.
5.39.
[gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] betwisten gemotiveerd dat een grondslag voor deze twee gevorderde bedragen ontbreekt. [gedaagde in conventie 2] betwist aansprakelijk te zijn. Hij heeft nooit enig bedrag ontvangen van de Stichting Beheer Derdengelden. Ook [gedaagde in conventie 1] betwist dat hij ten onrechte gelden heeft ontvangen van de Stichting Beheer Derdengelden. Op grond van de overeenkomst 2001 had hij recht op betaling van meerdere vergoedingen voor zijn werkzaamheden. [gedaagde in conventie 1] heeft ook veel meer werkzaamheden verricht dan de initieel overeengekomen 1 dag in de week. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de jaarverslagen van de [stichting] . Vanaf 2007 heeft [bureau] de administratie verzorgd voor de [stichting] en [bedrijf] . Er vond toen een verschuiving plaats. Betalingen van pachters en verkregen subsidies die eerst op de rekening van de Stichting Beheer Derdengelden werden ontvangen kwamen meer en meer binnen op de rekening van de [stichting] . [gedaagde in conventie 1] diende voortaan zijn facturen voor zijn werkzaamheden in bij de [stichting] . Om die reden is in 2011 besloten om de Stichting Beheer Derdengelden te liquideren. Gelet op het tijdsverloop en omdat [erflater 2] de administratie deed, beschikken [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] niet meer over de financiële stukken van de Stichting Beheer Derdengelden.
5.40.
De rechtbank is van oordeel dat uit de informatie waar de vereffenaar een beroep op doet niet blijkt dat de betalingen zonder rechtsgrond zijn verricht.
Het enkele feit dat [gedaagde in conventie 1] rechtstreeks aan de [stichting] is gaan factureren, betekent niet dat de overeenkomst van 2001 en de daarin opgenomen afspraak dat [gedaagde in conventie 1] via de Stichting Beheer Derdengelden betaald kreeg, is beëindigd.
Daar komt bij dat [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] gemotiveerd hebben toegelicht dat [gedaagde in conventie 1] veel meer werkzaamheden heeft verricht dan destijds was overeengekomen in de overeenkomst van 2001 tussen hem en [erflater 1] . [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat door de chaos na de dood van [erflater 1] de betalingen voor zijn werkzaamheden op een gegeven moment rechtstreeks door de [stichting] aan [gedaagde in conventie 1] werden gedaan. Uit de hen overgelegde jaarverslagen van de [stichting] blijkt dat er voor zijn werkzaamheden veel hogere bedragen aan [gedaagde in conventie 1] zijn uitgekeerd dan het bedrag van € 15.830,00 waarnaar de vereffenaar verwijst. [gedaagde in conventie 1] heeft ook verklaard dat hij altijd aan [erflater 2] een overzicht gaf waarop stond hoeveel uren hij had gemaakt en welk bedrag hij uitbetaald moest krijgen. [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] voeren verder aan dat op grond van de overeenkomst van 2001 [gedaagde in conventie 1] ook recht had op andere vergoedingen, zoals vergoedingen over ontvangen subsidies en belastingvoordeel die een grondslag kunnen bieden voor de betalingen.
Tegen deze uitgebreide onderbouwing van [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] heeft de vereffenaar te weinig ingebracht. De stelling dat in de overeenkomst van 2001 staat dat slechts 1 dag per week werkzaamheden zouden worden verricht en dat daarom een rechtsgrond ontbreekt is daartoe onvoldoende. [gedaagde in conventie 1] heeft uitgebreid toegelicht dat dit al jaren anders was, wat ook blijkt uit de jaarverslagen van de [stichting] . De vereffenaar heeft ook niet duidelijk gemaakt hoe het kan dat in de jaarverslagen van de [stichting] vele hogere bedragen aan [gedaagde in conventie 1] staan opgenomen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de vereffenaar zijn stelling dat deze betalingen zonder rechtsgrond zijn verricht onvoldoende heeft onderbouwd.
5.41.
Zoals [gedaagde in conventie 1] ook ter zitting heeft aangegeven is nu niet meer (goed) te achterhalen voor welke precieze werkzaamheden hij deze bedragen toen heeft ontvangen, omdat de relevante stukken niet meer voorhanden zijn. De vereffenaar betwist dat [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] niet meer over financiële stukken van de Stichting Beheer Derdengelden beschikken. De vereffenaar vindt deze stelling ongeloofwaardig. [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] verstrekken geen enkele opheldering terwijl zij wel een uitgebreide motiveringsplicht hebben. De vereffenaar wijst in dat verband op het arrest Finaal Adviesgroep/Allerzorg. [5]
5.42.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat de boekhouding van de Stichting Beheer Derdengelden niet meer kan worden overgelegd niet aan [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] kan worden tegengeworpen. Het is mogelijk dat deze administratie door één van de bestuurders is kwijtgemaakt maar gezien het verstrijken van de bewaartermijn van 7 jaar is het ook mogelijk dat deze om die reden niet meer beschikbaar is. Deze vorderingen worden daarom afgewezen.
Conclusie
5.43.
De conclusie die voortvloeit uit de gevorderde bedragen a) t/m d) is dat vast is komen te staan dat [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] verplicht zijn om aan de vereffenaar een bedrag van in totaal € 126.518,56 (€ 120.000,00 + € 6.518,56) aan schadevergoeding te betalen.
In conventie
Proceskostenveroordeling
5.44.
[gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] zijn de partijen die grotendeels ongelijk krijgen en zij zullen daarom hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. Hun verweer ten aanzien van een door de vereffenaar te betalen proceskostenvergoeding kan daarom onbesproken blijven. Omdat de vordering van de vereffenaar voor een aanzienlijk lager bedrag wordt toegewezen, is het salaris gebaseerd op het liquidatietarief dat past bij het toegewezen bedrag aan schadevergoeding. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van de vereffenaar als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding € 129,82
- griffierecht € 1.963,00 (€ 2.277,00 - € 314,00)
-
salaris advocaat € 3.760,00(2 punten tarief V × € 1.880,00)
Totaal € 5.852,82
5.45.
De vereffenaar vordert dat [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] worden veroordeeld tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op:
- kosten deurwaardersexploten € 769,48
- griffierecht € 314,00
-
salaris advocaat € 1.880,00(1 punt tarief II × € 1.880,00)
Totaal € 2.963,48
5.46.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
5.47.
[gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] verzoeken de rechtbank om een veroordelend vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De vereffenaar heeft aangegeven tegen dit verzoek geen bezwaar te hebben. Het vonnis zal daarom niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
5.48.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
In reconventie
5.49.
Als de rechtbank [eiser in reconventie 2] en [eiser in reconventie 1] goed begrijpt vorderen zij, kort samengevat, (gedeeltelijke) opheffing van de conservatoire beslagen. Volgens [eiser in reconventie 1] en [eiser in reconventie 2] is de vordering waarvoor de beslagen zijn gelegd ondeugdelijk. De beslagen zijn ten onrechte gelegd omdat er geen sprake is van een vordering op [eiser in reconventie 1] en [eiser in reconventie 2] . Subsidiair voeren [eiser in reconventie 1] en [eiser in reconventie 2] aan dat het beslag moet worden verminderd met een bedrag van € 198.951,58 omdat [eiser in reconventie 1] en [eiser in reconventie 2] niet voor onrechtmatige onttrekkingen van [erflater 2] aansprakelijk zijn.
5.50.
De rechtbank heeft in conventie de vordering waarvoor de conservatoire beslagen zijn gelegd voor een groot deel toegewezen, waaronder de vordering die ziet op de onttrekkingen van [erflater 2] . De (primaire en subsidiaire) vordering tot opheffing van de conservatoire beslagen wordt daarom afgewezen. Een belangenafweging leidt niet tot een ander resultaat.
De proceskostenveroordeling
5.51.
[eiser in reconventie 1] en [eiser in reconventie 2] zijn de partijen die ongelijk krijgen en zij zullen daarom hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van de vereffenaar vastgesteld op € 598,00 aan salaris advocaat (2 punten × factor 0,5 × € 598,00).
5.52.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
5.53.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken.
5.54.
De gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad wordt afgewezen.
5.55.
De nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is bepaald.

6.De beslissing

De rechtbank
In conventie
6.1.
veroordeelt [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hoofdelijk tot betaling aan de vereffenaar van een schadevergoeding van € 120.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, met ingang van 13 juni 2019 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hoofdelijk tot betaling aan de vereffenaar van een schadevergoeding van € 6.518,56, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, met ingang van 15 november 2011 tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hoofdelijk in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 2.963,48, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
6.4.
veroordeelt [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van de vereffenaar tot dit vonnis vastgesteld op € 5.852,82, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
6.5.
veroordeelt [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
  • € 135,50 aan salaris advocaat,
  • te vermeerderen met € 45,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
  • en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
In reconventie
6.7.
wijst de vorderingen van [eiser in reconventie 1] en [eiser in reconventie 2] af,
6.8.
veroordeelt [eiser in reconventie 1] en [eiser in reconventie 2] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van de vereffenaar tot dit vonnis vastgesteld op € 598,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
6.9.
veroordeelt [eiser in reconventie 1] en [eiser in reconventie 2] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
  • € 135,50 aan salaris advocaat,
  • te vermeerderen met € 45,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eiser in reconventie 1] en [eiser in reconventie 2] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
  • en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling.
Dit vonnis is gewezen door Fleskens, mr. Goedegebuur en mr. Pistorius en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2023.

Voetnoten

1.Hoge Raad 10 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2243 (Staleman/Van de Ven).
2.Hoge Raad 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM1688.
3.Artikel 2:23c lid 2 BW.
4.Hoge Raad van 28 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2913,
5.HR 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1058.