ECLI:NL:RBZWB:2023:8077

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3254
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van schending inlichtingenplicht

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres inzake haar recht op bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Eiseres ontving sinds 1996 een bijstandsuitkering van het college van burgemeester en wethouders van Breda. In een besluit van 12 augustus 2021 werd haar medegedeeld dat haar bijstandsuitkering met € 660,83 per maand zou worden verlaagd vanwege inkomsten uit schoonmaakwerkzaamheden die zij niet had gemeld. Tevens werd aangekondigd dat het college de te veel betaalde bijstand over de periode van 29 oktober 2019 tot 1 augustus 2021 zou terugvorderen, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 7.900,69. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 11 september 2023, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van het college. De rechtbank concludeert dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door haar werkzaamheden niet te melden. De rechtbank oordeelt dat de herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering terecht zijn gehandhaafd, omdat eiseres op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht zonder dit aan het college te melden. De rechtbank wijst erop dat de bewijslast voor de juistheid van de herziening en terugvordering bij het college ligt, maar dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd om haar standpunt te onderbouwen. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat zij geen gelijk krijgt en er geen reden is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3254 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2023 in de zaak tussen

[eiseres] te [plaats 1] , eiseres,

gemachtigde: mr. F.E.R.M. Verhagen,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeenteBreda (college)
,verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres in het kader van haar recht op een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet.
Met een besluit van 12 augustus 2021 heeft het college eiseres laten weten dat met ingang van 1 augustus 2021 een bedrag van € 660,83 per maand op haar bijstandsuitkering in mindering wordt gebracht in verband met inkomsten. Ook heeft het college in dit besluit aangekondigd dat de in verband hiermee te veel betaalde bijstand over de periode van
29 oktober 2019 tot 1 augustus 2021 van eiseres zal worden teruggevorderd en dat zij hierover nog bericht zal ontvangen.
Met een besluit van 27 september 2021 (primair besluit) heeft het college het recht van eiseres op een bijstandsuitkering herzien over de periode van 29 oktober 2021 (lees: 2019) tot 1 augustus 2021 en de te veel betaalde uitkering over deze periode tot een bedrag van
€ 7.900,69 van haar teruggevorderd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Eiseres is door de commissie sociaal domein (commissie) op 10 februari 2022 gehoord over haar bezwaar. Op 4 mei 2022 heeft de commissie een advies uitgebracht aan het college. Vervolgens heeft het college met een besluit van 19 mei 2022 (bestreden besluit) – conform het advies van de commissie – het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres is het hier niet mee eens en heeft daarom bij deze rechtbank beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Breda op 11 september 2023.
Hierbij waren aanwezig: eiseres, haar gemachtigde en namens het college mr. S. Hyder en
[vertegenwoordiger college] .

Overwegingen van de rechtbank

2.
Feiten waar de rechtbank van uitgaat
Eiseres ontvangt sinds 1996 een bijstandsuitkering van het college. Op 4 april 2021 heeft het college een schriftelijke anonieme melding ontvangen over eiseres, inhoudende dat zij sinds 1 januari 2018 zwarte inkomsten heeft uit schoonmaakwerk bij mensen thuis elke ochtend en dinsdagmiddag. Eiseres zou in een zwarte Renault Wind rijden. Hierom heeft het college een nader onderzoek ingesteld naar de werkzaamheden en inkomsten van eiseres. De uitkomsten van dit onderzoek hebben geleid tot het primair besluit en uiteindelijk het bestreden besluit, waartegen eiseres beroep heeft ingesteld.
3.
Grondslag bestreden besluit
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat het recht op bijstand van eiseres dient te worden herzien en teruggevorderd, omdat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door het niet melden van schoonmaakwerkzaamheden. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Hij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd.
4.
Beroepsgronden
Eiseres heeft erkend dat zij schoonmaakwerkzaamheden heeft verricht op drie adressen. Verder stelt eiseres – samengevat – dat het college ten onrechte voorbijgaat aan haar verklaringen over de overige waargenomen activiteiten en de door haar overgelegde bewijsstukken, nu de bewijslast bij het college ligt. Bij [naam 1] en [naam 2] was geen sprake van werkzaamheden, maar van bezoeken aan een vriendin en een goede kennis om koffie te drinken en kletsen. Bij [naam 2] is bewust een belastende verklaring ontlokt met de vraagstelling.
5.
Wettelijk kader
De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
6.
Beoordeling door de rechtbank
6.1.
Wat is er tussen partijen concreet in geschil?
De rechtbank stelt allereerst vast dat de te beoordelen periode hier loopt van 19 oktober 2019 tot 1 augustus 2021. Verder stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres op geld waardeerbare schoonmaakwerkzaamheden heeft verricht in de te beoordelen periode zonder dit uit eigen beweging te melden aan het college, terwijl dit van invloed is op het recht op een bijstandsuitkering, en dat zij hiermee de inlichtingenplicht heeft geschonden. Ter zitting hebben partijen desgevraagd bevestigd dat enkel nog in geschil is de omvang van de werkzaamheden, de beloning die eiseres daarvoor ontving en daarmee ook de omvang van de herziening en terugvordering. Hierover zal de rechtbank dan ook gaan oordelen in deze uitspraak.
6.2.
Wie draagt in dit geval de bewijslast?
Besluiten tot herziening en terugvordering van een bijstandsuitkering zijn voor de betrokkene belastende besluiten. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden die hiervoor gelden is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. [1] In dit kader geldt op basis van vaste rechtspraak dat schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond oplevert voor herziening van de bijstand indien als gevolg daarvan ten onrechte of te veel bijstand is ontvangen. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat zij, indien zij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. [2]
6.3.
Op geld waardeerbare activiteiten
In vaste rechtspraak is bepaald dat het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid is die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten. [3] Of het om bedrijfsmatig verrichte of anderszins op geld waardeerbare activiteiten gaat, is voor de Participatiewet geen relevant onderscheid.
6.4.
Omvang werkzaamheden en inkomsten daaruit
6.4.1.
Het college heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat eiseres in de te beoordelen periode op vijf adressen op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht, namelijk schoonmaakwerkzaamheden, die zij niet uit eigen beweging heeft gemeld bij het college. Hierdoor heeft zij haar inlichtingenplicht geschonden, zeker nu zij wisselend heeft verklaard en haar verklaringen en andere overgelegde informatie niet overeenkomen met de onderzoeksresultaten van het college. Eiseres heeft voor drie adressen erkend dat zij er schoonmaakwerkzaamheden verrichtte in de te beoordelen periode, namelijk: [adres 1] te [plaats 1] , [adres 2] te [plaats 1] en [adres 3] te [plaats 1] . Zij betwist dat zij schoonmaakwerkzaamheden verrichtte op de volgende adressen in de te beoordelen periode: [adres 4] te [plaats 1] en [adres 5] te [plaats 1] .
6.4.2.
De rechtbank overweegt dat voor de drie adressen waarvan eiseres heeft erkend dat zij er schoonmaakwerkzaamheden verrichtte van de berekening van het college ten aanzien van de omvang van de werkzaamheden en inkomsten zal worden uitgegaan. Nu het door eiseres in de bezwaarprocedure aan het college overgelegde zelf opgestelde overzicht van uren en inkomsten achteraf is opgesteld en niet is onderbouwd met verifieerbare bewijsstukken, is niet aannemelijk dat dit de daadwerkelijke inkomsten betreft die eiseres met de schoonmaakwerkzaamheden heeft verworven in de te beoordelen periode.
6.4.3.
Met betrekking tot het [adres 4] te [plaats 1] overweegt de rechtbank het volgende. Uit het rapport administratief rechtelijk onderzoek van 10 augustus 2021 volgt dat de rapporteurs op 12 juli 2021 hebben aangebeld op dit adres, waarna een mannelijke bewoner aangaf dat hij een werkster heeft, dat hij de rapporteurs niet wil binnenlaten en dat hij geen verklaring wil afleggen. Later heeft [naam 1] , ook bewoonster van dit adres, in een verklaring van 31 januari 2022 aangegeven dat eiseres een vriendin van haar is en dat eiseres niet bij haar werkt als huishoudelijke hulp. De rechtbank overweegt dat, nog daargelaten dat familie en vrienden in beginsel niet als objectieve bron van informatie worden beschouwd, deze verklaring van [naam 1] achteraf is opgesteld en niet onderbouwd is met objectieve bewijsstukken. Eiseres heeft zelf op 12 juli 2021 verklaard dat zij wel op het adres komt, maar dat zij er niet werkt. De rechtbank kent aan die verklaring van eiseres niet de waarde toe die eiseres daaraan gehecht wenst te zien. Eiseres stelde namelijk aanvankelijk in haar verklaring van 12 juli 2021 ook ten aanzien van de drie adressen waarvan inmiddels vaststaat dat zij daar wél schoonmaakwerkzaamheden heeft verricht dat zij daar niet had gewerkt. Verder biedt wat de mannelijke bewoner van het adres op 12 juli 2021 aangaf geen aanknopingspunten voor de juistheid van de verklaring die eiseres op 12 juli 2021 aflegde of de verklaring van [naam 1] van 3 januari 2022. Eiseres heeft haar stellingen ten aanzien van dit adres, namelijk dat zij daar wekelijks op vaste tijden komt vanwege haar psychische gesteldheid en dat verklaarbaar is dat de man van [naam 1] op 12 juli 2021 een onjuiste verklaring heeft afgelegd, ook overigens onvoldoende onderbouwd. Alles tezamen kan naar het oordeel van de rechtbank worden geconcludeerd dat eiseres op dit adres schoonmaakwerkzaamheden heeft verricht in de te beoordelen periode in strijd met de op haar rustende inlichtingenplicht.
6.4.3.
Met betrekking tot het adres [adres 5] te [plaats 1] overweegt de rechtbank het volgende. Eiseres heeft op 12 juli 2021 verklaard dat zij [naam 2] kent via haar vrijwilligerswerk bij [zorgcentrum] , dat zij met [naam 2] koffie drinkt, met haar praat en wel eens boodschappen voor haar doet, maar dat zij niet voor haar werkt. [naam 2] heeft op 12 juli 2021 verklaard dat zij niet echt een werkster heeft, dat eiseres wel eens de ramen zeemt, mee koffie drinkt en af en toe boodschappen voor haar doet. De rechtbank overweegt dat de verklaringen van eiseres en [naam 2] niet volledig met elkaar rijmen. Bovendien rijmt deze verklaring van eiseres niet met haar latere verklaring dat zij inderdaad de ramen zeemt en het feit dat eiseres ter zitting heeft erkend dat puur op zichzelf bezien de bovenstaande activiteiten bij [naam 2] als op geld waardeerbare werkzaamheden kunnen worden beschouwd, ook al ziet eiseres deze zelf als vrijwilligerswerkachtige activiteiten. Onduidelijkheden omtrent de aard van de activiteiten dienen voor rekening en risico van eiseres te blijven. De rechtbank concludeert dan ook dat deze activiteiten dienen te worden aangemerkt als op geld waardeerbare werkzaamheden die eiseres in strijd met de op haar rustende inlichtingenplicht niet heeft gemeld bij het college.
6.4.4.
Indien na een schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand niet precies is vast te stellen, moet volgens vaste rechtspraak het recht schattenderwijs worden vastgesteld indien dat mogelijk is en moet dan een besluit tot herziening of intrekking van bijstand worden genomen als die vaststelling dat nodig maakt. Indien de bijstandverlenende instantie het recht op bijstand door een schending van de inlichtingenverplichting niet precies kan vaststellen, moet hij zo mogelijk op basis van vaststaande feiten en omstandigheden schattenderwijs vaststellen tot welk bedrag de betrokkene in ieder geval wel recht op bijstand had, gelet op zijn inkomsten. Daarbij mag de resterende onzekerheid voor rekening van de betrokkene worden gelaten. [4]
6.4.5.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van de adressen [adres 4] te [plaats 1] en [adres 5] te [plaats 1] uit pagina 16 van het rapport van 10 augustus 2021 de berekening van het college van de schoonmaakinkomsten van eiseres volgt. Hoewel partijen verdeeld zijn over de precieze omvang van de werkzaamheden en de inkomsten die hieruit zijn verworven, is de berekening van het college in het voordeel van eiseres uitgevoerd. Partijen hebben dit ook ter zitting bevestigd. De rechtbank zal dan ook uitgaan van de juistheid van de inkomstenberekening van het college conform het rapport van 10 augustus 2021.
6.5.
Gevolgen werkzaamheden voor bijstandsuitkering
Uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, volgt dat het college op basis van een correct vastgestelde omvang van niet gemelde op geld waardeerbare werkzaamheden is gekomen tot een juiste inkomstenberekening, wat vervolgens heeft geleid tot een herziening en terugvordering van de te veel betaalde bijstand van eiseres over de te beoordelen periode. Dit betekent dat de herziening en terugvordering terecht zijn gehandhaafd bij het bestreden besluit. De beroepsgronden van eiseres slagen dan ook niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep van eiseres is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 17 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: wettelijk kader

Participatiewet
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet:
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet:
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Artikel 58 van de Participatiewet:
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Beleidsregels
Artikel 3. Afzien van terugvordering
Het college kan afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien:
1. het terug te vorderen bedrag lager is dan € 100,- en niet is ontstaan door fraude;
2. een termijn van 6 maanden is verstreken na bekend worden van gegevens bij het college die hadden moeten leiden tot wijziging of beëindiging van de bijstand, tenzij de belanghebbende de inlichtingenplicht heeft geschonden;
3. hiertoe naar het oordeel van het college een dringende reden aanwezig is.
Toelichting – inleiding
In artikel 58 lid1 Participatiewet is dwingend aangegeven dat het college overgaat tot terugvordering voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. Deze verplichting is wettelijk bepaald en het college is niet bevoegd hiervan af te wijken.
Toelichting - Artikel 3. Afzien van terugvordering
In het terugvorderingsproces kan op twee momenten worden afgezien van terugvordering. Ten eerste kan worden besloten om geen terugvorderingsbesluit te nemen. De vordering komt in dat geval niet tot stand. Ten tweede kan worden afgezien van verdere invordering in een later stadium. Deze variant, ook wel kwijtschelding genoemd, wordt behandeld in artikel 4 en verder.
In voorkomende gevallen kunnen er redenen zijn om in het geheel geen terugvorderingsbesluit te nemen. Dit kan aan de ene kant worden ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen, in gevallen waarin de ten onrechte verleende bijstand dermate laag is dat de kosten die de terugvordering met zich meebrengen hoger zijn dan de vordering. Hier hebben we het dan over kruimelbedragen. Burgemeester en wethouders zijn vrij tot het bepalen van de hoogte van het grensbedrag. Het college stelt dit bedrag op € 100,- per te nemen nieuw besluit (betreft een nieuwe vordering). Als na verrekening van het openstaande vakantiegeld of een nabetaling van bijstand nog een vordering van € 100,- of lager overblijft, vindt geen invordering plaats van dit restant bedrag. Dit geldt echter niet voor fraudevorderingen. Fraudevorderingen moeten geheel worden terugbetaald, omdat fraude niet mag lonen.
Aan de andere kant blijft het nemen van een terugvorderingsbesluit uit als een termijn van 6 maanden is verstreken na het aan de gemeente bekend worden van een gegeven dat had moeten leiden tot wijziging of beëindiging van een bijstandsuitkering. Het uitgangspunt hierbij is dat de gemeente voortvarend handelt bij de verwerking van informatie die van invloed is op het recht op bijstand. Een beroep op de 6 maanden termijn is alleen zinvol in situaties waarin de gemeente gedurende langer dan 6 maanden de bijstand ongewijzigd blijft verlenen, terwijl de gemeente weet dat de bijstand ten onrechte wordt verleend. Wanneer de gemeente niet adequaat optreedt, kan dit betekenen dat de gemeente de bijstand over de periode na die 6 maanden niet meer kan terugvorderen. Let wel, dit geldt alleen in geval waarin geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht door een belanghebbende.
Verder kunnen er in de individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van een terugvorderingsbesluit kan worden afgezien. Hiervan kan sprake zijn wanneer de vordering is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende, en hem hiervan geen enkel verwijt kan worden gemaakt.
Toelichting - Artikel 3 en 4:
Dringende redenen
De wetgeving sinds 2013 verplicht gemeenten om uitgekeerde bijstand die voortvloeit uit een schending van de inlichtingenplicht volledig terug te vorderen. Verplichte terugvordering maakt dat niet op grond van bijzondere omstandigheden van terugvordering kan worden afgezien. Voor zover appellant een beroep doet op dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, kunnen die slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Van dringende redenen is slechts sprake indien: deze zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1527.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 19 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1680.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 28 februari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:448.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 4 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:482.