In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser in het kader van zijn recht op een uitkering op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Eiser had een aanvraag ingediend voor verlenging van zijn Bbz-uitkering, die eerder was afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Het college had op basis van een advies van het IMK geconcludeerd dat eisers bedrijf niet levensvatbaar was, wat leidde tot de afwijzing van de aanvraag. Eiser heeft bezwaar gemaakt en is gehoord, maar het college handhaafde zijn standpunt in het bestreden besluit. De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld op een zitting in Breda, waar eiser niet aanwezig was, maar het college vertegenwoordigd was.
De rechtbank heeft de feiten en de argumenten van eiser in overweging genomen. Eiser stelde dat zijn bedrijf ten onrechte als niet levensvatbaar was beoordeeld, vooral omdat hij eerder wel een Bbz-uitkering had ontvangen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de beoordeling van levensvatbaarheid op objectieve gegevens moet zijn gebaseerd en dat de eigen verwachtingen van eiser niet voldoende zijn om recht op bijstand te verkrijgen. De rechtbank concludeert dat het college terecht het advies van het IMK heeft gevolgd en dat er geen reden is om aan de juistheid van dit advies te twijfelen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat eiser geen recht heeft op de gevraagde verlenging van zijn Bbz-uitkering. De uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen en openbaar gemaakt op 17 november 2023.