ECLI:NL:RBZWB:2023:8086

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4942
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing bijstandsaanvraag op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Geertruidenberg, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders, dat zijn aanvraag voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet buiten behandeling heeft gesteld. Dit besluit volgde op een eerdere aanvraag van eiser, die in 2022 was ingediend na een periode van bijstandsontvangst en een faillissement van zijn bedrijf. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 11 september 2023 een zitting gehouden, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van het college.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet alle gevraagde gegevens heeft overgelegd, ondanks meerdere hersteltermijnen die het college hem had geboden. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van het belang van bepaalde documenten en dat hij in financiële problemen verkeert, wat zou kunnen leiden tot uithuiszetting. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de bewijslast voor het recht op bijstand bij eiser ligt en dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn aanvraag te onderbouwen. De rechtbank concludeert dat het college op goede gronden de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld, omdat eiser niet aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van wettelijke rente afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter J. van Alphen en openbaar gemaakt op 17 november 2023. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4942 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2023 in de zaak tussen

J[eiser] te [plaats], eiser,

gemachtigde: mr. A.W.M. van de Wouw,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg(college), verweerder.

Inleiding

1. Met een besluit van 18 mei 2022 heeft het college de aanvraag van eiser om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet buiten behandeling gesteld. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met een besluit van 19 september 2022 (bestreden besluit) heeft het college – in overeenstemming met het advies van de commissie van advies voor bezwaarschriften Geertruidenberg (commissie) – eisers bezwaar ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser bij deze rechtbank beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 11 september 2023. Hierbij waren aanwezig: eiser, zijn gemachtigde, echtgenote [naam] en namens het college
[vertegenwoordiger college 1] en [vertegenwoordiger college 2].

Overwegingen van de rechtbank

2.
Feiten waar de rechtbank van uitgaat
Eiser ontving van 31 mei 2007 tot en met 2010 een bijstandsuitkering naar de alleenstaandennorm van het college. Van 18 juli 2013 tot en met 31 december 2017 ontving hij een bijstandsuitkering naar de kostendelersnorm.
Eiser is in 2018 een bedrijfje gestart in voeg- en gevelrenovatie. Van 1 januari 2018 tot
1 juli 2018 heeft verzoeker in dit kader een beroep gedaan op de Bbz 2004 voor zijn levensonderhoud. Het bedrijfje kwam in de problemen en is op 24 augustus 2021 failliet verklaard. Later is wegens gebrek aan baten het faillissement beëindigd.
Eiser heeft zich op 22 februari 2022 opnieuw gemeld bij het college om een bijstandsuitkering aan te vragen. Op 8 maart 2022 heeft het college een meldingsgesprek gevoerd met eiser, waarna hij op 17 maart 2022 zijn bijstandsaanvraag heeft ingediend en vraagt om een bijstandsuitkering vanaf 4 februari 2022. Het college heeft hem vervolgens meerdere malen een hersteltermijn geboden voor het overleggen van ontbrekende gegevens. Eiser heeft hierop een aantal keer wat gegevens overgelegd.
Hierna heeft het college het primaire besluit genomen, waartegen eiser bezwaar heeft gemaakt. De commissie heeft eiser op 3 augustus 2022 gehoord over zijn bezwaar, waarna deze op 31 augustus 2022 het college heeft geadviseerd om eisers bezwaar ongegrond te verklaren. Vervolgens heeft het college het bestreden besluit genomen, waartegen eiser beroep heeft ingesteld. Tevens heeft eiser de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, welk verzoek hij later heeft ingetrokken.
3.
Grondslag bestreden besluit
Aan het bestreden besluit ligt het standpunt ten grondslag dat eiser onvoldoende gegevens heeft verstrekt om zijn aanvraag om bijstand te kunnen beoordelen, waardoor zijn aanvraag op goede gronden buiten behandeling is gesteld. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Hij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd.
4.
Beroepsgronden
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat zijn aanvraag had moeten worden behandeld, nu zijn recht op bijstand is vast te stellen. Eiser heeft bij zijn aanvraag al aangegeven waar hij van heeft geleefd en er zijn geen objectief verifieerbare bewijzen van het geleende geld, want men wilde geen verklaring opstellen. Eisers financiële problemen lopen op en er dreigt uithuiszetting door een huurachterstand. Dat eiser niet alle gevraagde gegevens heeft overgelegd, kan hem niet worden tegengeworpen. Het college heeft te weinig rekening gehouden met zijn situatie en de redenen waarom dit niet kon. Bovendien wist eiser van enkele stukken niet dat deze belangrijk waren voor het beoordelen van zijn recht op bijstand. Bij gegrondverklaring van zijn beroep wenst eiser een vergoeding van de wettelijke rente.
5.
Wettelijk kader
De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
6.
Beoordeling door de rechtbank
6.1.
Wat is er tussen partijen concreet in geschil?
De rechtbank stelt allereerst vast dat de te beoordelen periode in dit geding loopt van
22 februari 2022 (meldingsdatum) tot en met 18 mei 2022 (datum primair besluit). [1] Verder stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser niet alle gevraagde gegevens aan het college heeft overgelegd, ondanks meerdere hersteltermijnen die het college hem heeft geboden. Partijen zijn echter met name verdeeld over de vraag of het college eisers bijstandsaanvraag toch in behandeling had moeten nemen.
6.2.
Wie draagt in dit geval de bewijslast?
Iemand die bijstand aanvraagt moet aannemelijk maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over zijn woon- en leefsituatie en over zijn financiële situatie. Daarna moet de bijstandverlenende instantie in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren. Indien een aanvrager niet aan de inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. [2]
6.3.
Is eisers aanvraag op goede gronden buiten behandeling gesteld?
Zoals uit overweging 6.2 volgt, ligt het op eisers weg om de voor het beoordelen van zijn aanvraag benodigde gegevens aan het college te verstrekken. Zo is eisers financiële situatie essentieel voor het beoordelen van zijn recht op bijstand en is het startpunt van deze beoordeling de door het college opgevraagde bankafschriften, die dienen als objectief verifieerbaar bewijs van eisers inkomsten en uitgaven. De bankafschriften waren dus nodig voor het kunnen beoordelen van eisers recht op bijstand en daarnaast om eisers verklaringen over de manier waarop hij heeft voorzien in zijn levensonderhoud te kunnen verifiëren. Vaststaat dat eiser de gevraagde bankafschriften niet (volledig) heeft verstrekt aan het college, ondanks de meerdere, redelijke hersteltermijnen die het college hem heeft geboden. Ook heeft hij geen verklaringen over de geleende gelden overgelegd. Eiser heeft in dat verband aangevoerd dat de bankafschriften zijn meegenomen door zijn ex-vrouw, dat zij niet wil meewerken aan het teruggeven van de bankafschriften en dat hij de bankafschriften niet zelf kan opvragen omdat de rekeningen zijn geblokkeerd danwel opgeheven. De derden van wie hij geld heeft geleend, wilden niet meewerken aan het opstellen van een verklaring en bovendien zou zo’n achteraf opgestelde verklaring voor de gemeente toch onvoldoende zijn. Omdat de bewijslast op eiser rust, dient het voorgaande echter voor rekening en risico van eiser te blijven. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser niet heeft betwist dat de bankrekeningen waarvan afschriften zijn gevraagd op zijn naam stonden, waardoor hij in beginsel wordt geacht toegang te hebben tot de bankafschriften. Uit de e-mail van de curator blijkt bovendien niet om welke bankrekening(en) het gaat en waarom het niet is gelukt om de rekening(en) te deblokkeren. Ook is ter zitting gebleken dat geen rechtsmaatregelen zijn getroffen om alsnog de beschikking te kunnen krijgen over de bankafschriften.
Al met al is er naar het oordeel van de rechtbank te veel onduidelijk over eisers financiële situatie in de periode voorafgaand aan en op het moment van de aanvraag om bijstand, vooral door het ontbreken van de gevraagde bankafschriften en het ontbreken van deugdelijke verklaringen over geldleningen die eiser ontving, waardoor zijn aanvraag op goede gronden buiten behandeling is gesteld. Dat eiser naar eigen zeggen niet wist dat bepaalde gegevens van belang zijn en dat voldoende duidelijk was waarvan hij heeft geleefd, maakt het voorgaande niet anders. De inlichtingenplicht is immers een objectief geformuleerde verplichting, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. Bovendien heeft het college in de verschillende brieven voldoende duidelijk gemaakt welke gegevens en stukken er volgens het collegenodig waren voor het beoordelen van eisers aanvraag. Beoordeeld moet worden of eiser de gevraagde gegevens had moeten verstrekken en dit heeft nagelaten. Dat is hier het geval.

Conclusie en gevolgen

7. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. Dit betekent dat de rechtbank het beroep ongegrond zal verklaren. Eiser krijgt dus geen gelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 17 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 4:5, eerste lid, van de Awb:
Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of
b. de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Participatiewet
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet:
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3122.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 17 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:86.