In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 november 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een huurwoning, vastgesteld op € 183.000 per 1 januari 2020. De belanghebbende, die de waarde te hoog vond, had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 13 oktober 2023, waarbij de belanghebbende en zijn gemachtigde niet verschenen. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de vastgestelde WOZ-waarde en dat de referentiewoningen adequaat zijn vergeleken. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn af, omdat de belanghebbende geen financieel belang heeft in deze zaak. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en de WOZ-waarde gehandhaafd blijft. Tevens wordt het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen en krijgt de belanghebbende geen proceskosten vergoed.