ECLI:NL:RBZWB:2023:8217

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
22/136
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aftrekbaarheid van kosten in verband met een periodieke uitkering onder de Wet IB 2001

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 november 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij hij de aftrekbaarheid van kosten die verband hielden met een bijstandsuitkering had geweigerd. Belanghebbende had in zijn aangifte kosten van € 2.479 opgevoerd, die hij had gemaakt in het kader van zijn verplichtingen onder de Participatiewet, waaronder mantelzorg, vrijwilligerswerk en het opstarten van een eigen onderneming.

De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de aanslag niet te hoog heeft vastgesteld en dat de kosten niet in aftrek kunnen worden gebracht. De rechtbank stelt vast dat de kosten niet direct verband houden met het behoud van de uitkering, maar eerder met de tegenprestaties die aan de uitkering zijn verbonden. Hierdoor is er niet voldaan aan de voorwaarden voor aftrekbaarheid van kosten zoals gesteld in de wet. De rechtbank wijst ook het beroep van belanghebbende op de beginselen van redelijkheid en billijkheid af, omdat de weigering van de kostenaftrek niet in strijd is met de wet.

De uitspraak concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de aanslag en de belastingrentebeschikking worden gehandhaafd. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Eindhoven
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/136

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 3 december 2021.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd met [aanslagnummer] .H.56.01 (de aanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur, [inspecteur] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de aanslag niet te hoog heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Daarbij gaat het om de vraag of belanghebbende recht heeft op aftrek van kosten op zijn uitkering.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de aanslag niet te hoog vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is alleenstaand en woont in 2015 in de gemeente Eindhoven (gemeente).
3.1.
Belanghebbende ontving in 2015 van de gemeente op grond van de Participatiewet een bijstandsuitkering van € 14.698 (de uitkering).
3.2.
Per brief van 3 november 2014 heeft de gemeente aan belanghebbende een persoonlijk plan van aanpak (plan van aanpak) gestuurd. Doel van het plan is het krijgen van betaald werk, zodat belanghebbende geen uitkering meer nodig heeft. Dit plan van aanpak is gedurende het eerste deel van het jaar 2015 van toepassing. Voor zover hier van belang, zijn daarin de volgende afspraken vastgelegd:
Afspraken:Van u wordt verwacht dat uminimaal 10 gerichte sollicitaties en
netwerk activiteiten per maand verricht.
[…]
U gaat op zoek naar een stage /vrijwilligerswerk die u positie op de arbeidsmarkt
kan versterken.
[…]
U gaat door met het vrijwilligerswerk bij [politieke partij] en bij [stichting] .
U houdt bij hoeveel uren u waaraan per week besteed vanaf 1 nov 14
[…]
U gaat verder met het opzetten van uw eigen bedrijf. (bewijsstukken bewaren)
[…]
Bovenstaande afspraken zijn een nadere uitwerking van uw arbeidsverplichtingen.
Uw arbeidsverplichtingen zijn:

U doet alles wat u kunt om werk te krijgen. Het gaat daarbij om algemeen geaccepteerde arbeid.

U neemt al het werk dat u kunt krijgen aan.

U staat en blijft als werkzoekende ingeschreven bij het UWV Werkbedrijf.

U gebruikt de voorziening die wij aanbieden. Deze voorziening is gericht op arbeidsinschakeling en/of sociale activering.

U werkt mee aan een onderzoek naar de mogelijkheden om weer aan het werk te gaan.
[…]

Zorg ervoor dat u:


zich houdt aan uw verplichtingen;

meewerkt aan de re-integratie;

[…]
Maatregel opleggen
Hiermee voorkomt u dat wij u een maatregel moeten opleggen. Dit betekent dat u
een bepaalde periode geen of een lagere uitkering krijgt. […]
Geld terugbetalen
Daarnaast voorkomt u dat u de kosten van eventuele voorzieningen die wij al gemaakt hebben, aan ons moet terugbetalen. Ook betaalt u daarover eventueel rente.
[…]
Doet u vrijwilligerswerk
Of ander werk waarvoor u (geen) geld krijgt? Dan moet u dit aan ons melden.”
3.3.
Per brief van 10 september 2015 heeft de gemeente een nieuw plan van aanpak aan belanghebbende gestuurd. Dit plan van aanpak is gedurende het tweede deel van het jaar 2015 van toepassing. Voor zover hier van belang, zijn daarin de volgende afspraken vastgelegd:
Afspraken:
U krijgt ondanks het uitblijven van inkomsten toestemming doorgaan met uw eigen onderneming voor in ieder geval een periode van 1 jaar (1 oktober 2015 tot 1 oktober 2016)
Daarnaast krijgt u toestemming mantelzorg voor moeder in [plaats 2] te verrichten voor maximaal 20 uur per week voor in ieder geval een periode van 1 jaar (1 oktober 2015 tot 1 oktober 2016)
U blijft vrijwilligerswerk verrichten voor 10-15 uur per week, stopt u hier mee dan dient u
uw contactpersoon werk en scholing hiervan op de hoogte te brengen.
[…]
Daarnaast krijgt u van ons de verplichting naar eigen inzicht te investeren in uw netwerk doormiddel van netwerkgesprekken en te solliciteren. Dit is een uitwerking van uw arbeidsverplichting welke hieronder volledig worden beschreven.
[…]
Bovenstaande afspraken zijn een nadere uitwerking van uw arbeidsverplichtingen.

Uw arbeidsverplichtingen zijn:

  • U doet alles wat u kunt om werk te krijgen. Het gaat daarbij om algemeen geaccepteerde arbeid. U zoekt en reageert op vacatures via verschillende mogelijkheden.
  • […]
  • U doet er alles aan om uw kennis en vaardigheden te behouden of te vergroten.
  • […]
  • U gebruikt de voorziening die wij aanbieden. Deze voorziening is gericht op arbeidsinschakeling en/of sociale activering.
  • U werkt mee aan een onderzoek naar de mogelijkheden om weer aan het werk te gaan.
  • U mee werkt aan een opgelegde tegenprestatie, waar geen beloning tegen over staat
[…]
Zorg ervoor dat u:

zich houdt aan uw verplichtingen;

meewerkt aan de re-integratie;

de aangeboden voorziening gebruikt.
Maatregel opleggen
Hiermee voorkomt u dat wij u een maatregel moeten opleggen. Dit betekent dat u een bepaalde periode geen of een lagere uitkering krijgt.[…]

Doet u vrijwilligerswerk

Of ander werk waarvoor u (geen) geld krijgt? Dan moet u dit aan ons melden.”

3.4.
Belanghebbende heeft in 2015 mantelzorg verleend aan zijn in [plaats 2] wonende moeder (de mantelzorg). Daarnaast was belanghebbende in 2015 bezig met vakinhoudelijke oriëntatie en het opstarten van een eigen onderneming genaamd [onderneming] (de onderneming). Ook deed hij vrijwilligerswerk, enerzijds voor [politieke partij] en anderzijds voor een ICT-club genaamd [stichting] (het vrijwilligerswerk).
3.5.
Belanghebbende heeft op 18 maart 2016 de aangifte IB/PVV 2015 gedaan. Hierin heeft hij de uitkering van € 14.698 opgenomen en daarop een bedrag van € 2.479 als aftrekbare kosten (de kosten) in mindering gebracht.
3.6.
Belanghebbende heeft de kosten als volgt gespecificeerd:
Kosten /activiteiten 2015
Bedrag
Eigen bedrijf [onderneming] en netwerken
€ 653
Vrijwilligerswerk [politieke partij] en [stichting]
€ 481
Mantelzorg moeder
€ 1.345
Totaal
€ 2.479
3.7.
Bij het opleggen van de aanslag is de inspecteur afgeweken van de ingediende aangifte en heeft hij de kostenaftrek geweigerd.

Motivering

Mag belanghebbende de kosten in aftrek brengen op de uitkering?
4. De uitkering is een periodieke uitkering in de zin van de wet. [1] Kosten die op zo’n periodieke uitkering drukken mogen in aftrek worden gebracht voor zover zij zijn gemaakt tot verwerving, inning en behoud van die uitkering. [2] Op belanghebbende rust de last aannemelijk te maken dat sprake is van aftrekbare kosten in de hiervoor bedoelde zin.
4.1.
Uit een arrest van de Hoge Raad [3] kan worden afgeleid dat om te kunnen spreken van ‘aftrekbare kosten ter behoud van de uitkering’ aan twee voorwaarden moet worden voldaan, namelijk:
  • dat de uitgaven worden gedaan met het doel te voorkomen dat de inkomsten uit de uitkering zullen verminderen of ophouden te bestaan, en
  • dat er een voldoende nauw verband moet zijn tussen de gemaakte kosten en de uitkering. Het verband moet zodanig nauw zijn dat de kosten moeten worden gezien als een last die op de uitkering rust.
4.2.
Belanghebbende stelt dat hij om de uitkering te ontvangen en te behouden op grond van de Participatiewet moest voldoen aan de arbeidsverplichtingen neergelegd in de plannen van aanpak van de gemeente. Hij moest een tegenprestatie leveren en om die tegenprestatie te verrichten heeft hij de kosten moeten maken. De tegenprestatie bestond voor hem uit de mantelzorg, het vrijwilligerswerk en zijn werkzaamheden in het kader van de onderneming. Ter zitting heeft belanghebbende verder nog verduidelijkt dat zijn werkzaamheden in het kader van de onderneming met name zagen op bezoeken aan beurzen met als doel zijn vakinhoud op peil te houden en bezig te zijn met sociale activering. Als hij zich niet zou houden aan de verplichting de tegenprestatie te leveren dan riskeerde hij een maatregel, bijvoorbeeld het stopzetten van de uitkering, of zelfs een boete, zo stelt belanghebbende. Hij wijst ter onderbouwing van zijn standpunt onder meer op de plannen van aanpak van 3 november 2014 (zie 3.2) en 10 september 2015 en de daarin verwoorde afspraken (zie 3.3). De kosten die samenhangen met het uitvoeren van de tegenprestatie zijn daarom naar mening van belanghebbende kosten gemaakt ter behoud van zijn uitkering.
4.3.
Dat belanghebbende de kosten gemaakt heeft, wordt door de inspecteur niet betwist. Hij is het alleen niet eens met de aftrekbaarheid van de kosten. De inspecteur betwist dat voor belanghebbende tegenover de gemeente de verplichting bestond om mantelzorg te verrichten. Uit de overgelegde plannen van aanpak kan volgens de inspecteur alleen worden afgeleid dat de gemeente aan belanghebbende toestemming heeft verleend om zijn mantelzorgactiviteiten voort te zetten zonder dat dit gevolgen had voor de uitkering. Er is dan niet voldaan aan de eerste voorwaarde. Daarnaast stelt de inspecteur voor alle kosten dat deze in een te ver verwijderd verband tot de uitkering staan om deze daarop in aftrek te kunnen brengen. Er is daarom volgens hem niet voldaan aan de tweede voorwaarde.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is er een te ver verwijderd verband tussen de door belanghebbende gemaakte kosten en (het behoud van) de uitkering. De kosten zien niet direct op (het behoud van) de uitkering zelf, maar zijn gemaakt in het kader van de door belanghebbende gestelde tegenprestaties die de gemeente heeft verbonden aan de uitkering. Er zijn teveel schakels en onzekerheden in die schakels tussen de kosten en (het behoud van) de uitkering om de kosten als last van de uitkering te kunnen zien. Er is niet voldaan aan de tweede voorwaarde voor de kostenaftrek (zie 4.1). Het antwoord op de vraag of belanghebbende de kosten heeft gemaakt om te voorkomen dat de uitkering zou worden verlaagd of zou ophouden te bestaan (de eerste voorwaarde, zie ook 4.1), kan daarom in het midden blijven.
4.5.
Ook belanghebbendes beroep op de beginselen van redelijkheid en billijkheid kan hem niet helpen. De weigering van de kostenaftrek is niet in strijd met de wet. De rechtbank is ook niet bevoegd op grond van redelijkheid en billijkheid een juiste wetstoepassing achterwege te laten. Aan de rechter is wettelijk voorgeschreven dat hij volgens de wet moet rechtspreken en dat hij in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet mag beoordelen. [4]
4.6.
Gelet op het voorgaande heeft de inspecteur de kostenaftrek terecht geweigerd.
Wat betekent dit voor de belastingrentebeschikking?
5. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de in rekening gebrachte belastingrente. Belanghebbende heeft daartegen geen zelfstandige gronden aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrentebeschikking het bedrag van de aanslag volgt.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag en de belastingrentebeschikking gehandhaafd worden. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van eventuele proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier, op 28 november 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 3.101, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).
2.Artikel 3.108 van de Wet IB 2001.
3.Hoge Raad 11 januari 1961, ECLI:NL:HR:1961:AX8146, BNB 1961/67.
4.Artikel 11 van de Wet van 1829, Stb. 28, houdende Algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk.