ECLI:NL:RBZWB:2023:8220

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
22/2287
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw met betrekking tot omkering en verzwaring van de bewijslast

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 28 november 2023, worden de beroepen van de belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2015 navorderingsaanslagen opgelegd, waarbij ook belastingrente en een vergrijpboete in rekening waren gebracht. De rechtbank behandelt de vraag of de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd en of de inspecteur de bewijslast op de juiste wijze heeft omgekeerd en verzwaard. De rechtbank concludeert dat de inspecteur een redelijke schatting heeft gemaakt van het inkomen van de belanghebbende, die in 2015 een eenmanszaak dreef en geen fiscaal partner had. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, waardoor de bewijslast op hem rustte. De rechtbank bevestigt dat de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd en vermindert de boete ambtshalve vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De beroepen worden ongegrond verklaard, en de boete wordt verlaagd naar € 1.170.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Eindhoven
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/2287 en BRE 22/2289

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 30 april 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Tegelijk met deze navorderingsaanslag is belastingrente in rekening gebracht (belastingrentebeschikking) en een vergrijpboete opgelegd (boetebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 ook een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd. Tegelijk met deze navorderingsaanslag is een belastingrentebeschikking gegeven.
1.3.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende gegrond verklaard en de navorderingsaanslagen en de boete- en rentebeschikkingen verminderd.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 17 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende ter bijstand vergezeld door zijn [broer belanghebbende] (de broer), de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] , drs. [inspecteur 2] en mr. [inspecteur 3] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw en de boete- en belastingrentebeschikkingen terecht en niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd. Daarbij komt ook de vraag aan de orde of sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast. Zij doet de beoordeling aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard en de inspecteur een redelijke schatting van het inkomen heeft gemaakt. De navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2015 zijn terecht en tot de juiste bedragen opgelegd. De belastingrentebeschikkingen en de boete zijn ook terecht opgelegd. De rechtbank vermindert de boete ambtshalve vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft in 2015 geen fiscaal partner en woonde in een huurwoning.
3.1.
Belanghebbende dreef in 2015 een eenmanszaak, genaamd [eenmanszaak] . De activiteiten van de onderneming bestonden uit een detailhandel in en de reparatie van computers en randapparatuur. Verder zijn op de bedrijfslocatie van de onderneming een Western Union Agentschap en een postagentschap van DPD gevestigd. Ook heeft belanghebbende in 2015 in privé auto’s gekocht waarmee hij hobbymatig heeft gehandeld.
3.2.
In 2012 is bij belanghebbende een hennepplantage ontdekt. De opbrengst van de hennepplantage is berekend op € 34.592 (de hennepopbrengst). De plantage behoorde toe aan belanghebbende en de broer. Als gevolg hiervan heeft er destijds een correctie op het inkomen van belanghebbende en de broer plaatsgevonden ter grootte van telkens € 17.296, zijnde 50% van het totaal.
3.3.
Belanghebbende heeft een aangifte IB/PVV 2015 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
negatief€ 3.404, dat als volgt is gespecificeerd:
2015
Winst uit onderneming
-/- € 3.958
MKB-winstvrijstelling
-/- € 554
Totaal inkomen uit werk en woning
-/- € 3.404
3.4.
Bij het opleggen van de definitieve aanslag heeft de inspecteur de aangifte gevolgd en voor de IB/PVV en Zvw nihilaanslagen vastgesteld. Tegelijk met de aanslag IB/PVV 2015 heeft de inspecteur in overeenstemming met de aangifte een verlies uit werk en woning van € 3.404 vastgesteld.
3.5.
Vervolgens is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Onderzocht is onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV en Zvw over het jaar 2015. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn vastgelegd in een controlerapport met dagtekening 2 december 2020 (het controlerapport). De inspecteur heeft daarin de volgende kasopstelling gemaakt:
Kasopstelling 2015
datum
omschrijving
bedrag
datum
omschrijving
bedrag
01-01-2015
contant geld
€ 0
31-12-2015
kasstortingen
opname
€ 240
privé bank
€ 16.585
activiteiten 2012
€ 17.296
Nibud
€ 5.584
tussentelling
€ 17.536
kasstortingen zaak
€ 22.678
tekort
€ 32.461
auto’s
€ 5.150
totaal
€ 49.997
€ 49.997
Bij de kasopstelling is met de post ‘activiteiten 2012’ ervan uitgegaan dat in 2015 50% van de totale hennepopbrengst uit 2012, en dus € 17.296 (zie 3.2), aan belanghebbende ter beschikking stond.
3.6.
De inspecteur is op basis van de kasopstelling (zie 3.5) tot de conclusie gekomen dat belanghebbende in 2015 € 32.461 meer inkomsten moet hebben genoten dan dat hij in zijn aangifte heeft verantwoord (een zogenoemd: negatief netto privé). In verband daarmee volgen uit het controlerapport voor 2015 de volgende correcties voor de IB/PVV en Zvw:
2015
Winst als ondernemer (voor ondernemersaftrek)
-/- € 3.958
Correctie:
Meer omzet volgens kasopstelling
€ 32.461
Gecorrigeerde winst als ondernemer
€ 28.503
Nader vastgesteld inkomen box 1
€ 28.503
Nader vastgesteld bijdrage-inkomen
€ 28.503
3.7.
Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek heeft de inspecteur de navorderingsaanslagen, boete- en belastingrentebeschikkingen als volgt vastgesteld:
middel
belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1)
bijdrage-inkomen
rente
boete
IB/PVV
€ 28.503
€ 1.174
€ 3.329
Zvw
€ 28.503
€ 243
3.8.
De inspecteur heeft in de bezwaarfase geconstateerd dat in de correctie ‘Meer omzet volgens kasopstelling’ van € 32.461 (3.6) ten onrechte 21% omzetbelasting was begrepen en heeft dit bedrag verminderd naar € 26.828 (100/121e x € 32.461). Ook heeft de inspecteur in de bezwaarfase geconstateerd dat de MKB-winstvrijstelling ten onrechte niet is toegepast. Dit heeft geresulteerd in de volgende correcties voor de IB/PVV en Zvw:
2015
Winst als ondernemer (voor ondernemersaftrek)
-/- € 3.958
Correctie:
Meer omzet volgens kasopstelling
€ 26.828
Gecorrigeerde winst als ondernemer
€ 22.870
MKB-winstvrijstelling
€ 3.202
Nader vastgesteld inkomen box 1
€ 19.668
Nader vastgesteld bijdrage-inkomen
€ 19.668
3.9.
Gelet op de hiervoor genoemde correcties (zie 3.8) heeft de inspecteur de navorderingsaanslagen, de boete- en de belastingrentebeschikkingen bij uitspraken op bezwaar als volgt verminderd:
middel
belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1)
bijdrage-inkomen
rente
boete
IB/PVV
€ 19.668
€ 486
€ 1.377
Zvw
€ 19.668
€ 168
3.10.
In de beroepsfase heeft de inspecteur een vermogensopstelling opgesteld. Rekening houdend met het standpunt van de inspecteur ter zitting, ziet deze vermogensopstelling er voor het jaar 2015 als volgt uit:
Bedrag
Vermogen begin boekjaar
Hennepinkomsten -contant- cf boekenonderzoek
€ 17.296
Eenmanszaak
€ 11.048
Banksaldi (excl. ond.rek.)
€ 708
€ 29.052
Inkomsten boekjaar
Bij: WUO
-/- € 7.727
Theoretisch eindvermogen
€ 21.325
Vermogen einde boekjaar
Eenmanszaak
€ 25.999
Banksaldi (excl. ond.rek.)
€ 378
€ 26.377
Besteedbaar inkomen
-/- € 5.052
Aantoonbare uitgaven
Af: rentelasten bank
€ 1
Netto privé
-/- € 5.053
Nibud-norm
€ 5.584
Te weinig
-/- € 10.637

Motivering

Vooraf: ontvankelijkheid beroep
4. Het beroepschrift is door de rechtbank op 26 april 2022 ontvangen. De uitspraken op bezwaar zijn gedagtekend op 30 april 2022. Het beroepschrift is dus voor de dagtekening van de uitspraken op bezwaar en daarmee te vroeg (prematuur) ingediend. De beroepen zijn echter toch ontvankelijk gelet op de stelling van de inspecteur dat de uitspraken op bezwaar ten tijde van de indiening van de beroepen al tot stand waren gekomen. [1]
Zijn de navorderingsaanslagen terecht en niet tot te hoge bedragen opgelegd?
Omkering van de bewijslast
5. Op grond van de wet [2] wordt indien de vereiste aangifte niet is gedaan het beroep ongegrond verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Dit betekent dat op de belanghebbende in dat geval de verzwaarde bewijslast rust (overtuigend aantonen) dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.
5.1.
Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte kan slechts dan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden voor de toepassing van deze regels slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast. [3]
5.2.
De inspecteur stelt dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan. Ter onderbouwing van zijn stelling verwijst de inspecteur naar de door hem opgestelde kasopstelling (zie 3.5) en vermogensopstelling (zie 3.10) die (na correctie) resulteren in een negatief netto privé van € 26.828 (exclusief omzetbelasting) respectievelijk € 10.637. Gelet op de niet aangegeven inkomsten is volgens de inspecteur sprake van één of meer gebreken in de aangifte die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs en op zichzelf beschouwd aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Ook stelt de inspecteur dat de niet verantwoorde inkomsten van dien aard waren dat dit niet onopgemerkt kon blijven. Belanghebbende wist dus dat hij inkomen niet opgaf aan de Belastingdienst.
5.3.
Belanghebbende heeft als verweer tegen de door de inspecteur opgestelde kas- en vermogensopstelling aangevoerd dat de inspecteur daarin volgens hem ten onrechte slechts 50% van de hennepopbrengst van € 17.296 heeft meegenomen in plaats van de totale hennepopbrengst van € 34.592 (zie 3.2). Ook het deel van de hennepopbrengst dat toekwam aan de broer stond volgens belanghebbende in het jaar 2015 aan hem ter beschikking dan wel is in 2015 in zijn onderneming ingebracht. Belanghebbende heeft op zitting verklaard dat hij bij gebrek aan bewijs niet langer de stelling inneemt dat hij giften heeft ontvangen van zijn familie, die hij heeft gebruikt om in zijn levensonderhoud te voorzien.
5.4.
De rechtbank overweegt dat zowel de kasopstelling als de vermogensopstelling is gebaseerd op concrete en verifieerbare gegevens. Daarnaast is uitgegaan van de NIBUD-norm, waarbij rekening is gehouden met de specifieke situatie van belanghebbende. Uit beide opstellingen volgt dat belanghebbende in 2015 meer (contant) geld ter beschikking moet hebben gehad, dan is te zien op zijn bankrekeningen en administratie. Belanghebbende heeft de door de inspecteur gehanteerde bedragen niet (meer) betwist. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het tekort dat in de opstellingen is geconstateerd betekent dat belanghebbende meer (contante) inkomsten heeft genoten (standpunt inspecteur) of dat in dit tekort is voorzien doordat belanghebbende ook de beschikking had over de hennepopbrengst die toekwam aan de broer (standpunt belanghebbende).
5.5.
De rechtbank gaat niet mee in het betoog van belanghebbende dat zijn broer en hij de gehele hennepopbrengst hebben bewaard, zijn broer zijn deel in 2015 aan belanghebbende ter beschikking heeft gesteld en belanghebbende dit vervolgens in de onderneming heeft gestort. Als in eerste instantie – zoals belanghebbende aanvoert – niet zou zijn onderkend dat de helft van de opbrengst afkomstig was van de broer en daarom geen lening in de administratie is opgenomen, dan had dit bedrag als kasstorting moeten zijn verantwoord. Tijdens het boekenonderzoek is ook verklaard dat de kasstortingen een deel van de hennepopbrengst betreft. Het totale bedrag aan kasstortingen (€ 22.678) is echter niet zo hoog dat daarin de hele hennepopbrengst (€ 34.592) kan zijn begrepen. De rechtbank acht niet geloofwaardig dat er naast hetgeen in de kas zou zijn verwerkt nog een groter deel van de hennepopbrengst in de onderneming is ingebracht. Dat standpunt is niet onderbouwd. Daar komt nog bij dat nergens uit volgt dat belanghebbende en de broer nog zouden beschikken over de (gehele) hennepopbrengst.
5.6.
Dit betekent dat – zelfs als rekening zou worden gehouden met inbreng van de hennepopbrengst tot het hele bedrag van de kasstortingen – er een andere bron van inkomen moet zijn geweest. De rechtbank acht daarom aannemelijk dat belanghebbende inkomsten heeft genoten, die hij niet in zijn aangifte IB/PVV en Zvw heeft vermeld. Niet in geschil is dat deze inkomsten dan winst uit onderneming betreffen. Het tekort dat overblijft op basis van de kasopstelling is zodanig hoog dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de niet aangegeven inkomsten ertoe leiden dat een absoluut en relatief aanzienlijk bedrag aan belasting niet is geheven. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de MKB-winstvrijstelling, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. De rechtbank acht ook aannemelijk dat belanghebbende zich ervan bewust is geweest dat hij niet alle inkomsten heeft vermeld. Belanghebbende heeft dan ook niet de vereiste aangifte gedaan.
5.7.
In de omstandigheid dat uit de vermogensopstelling een lager tekort volgt, ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen. Kenmerkend van kas- en vermogensopstellingen is dat deze berekenen hoeveel (onbekende) inkomsten er minimaal moeten zijn geweest. Dat de vermogensopstelling tot een lager bedrag komt, betekent daarom niet dat het hogere bedrag op basis van de kasopstelling niet aannemelijk is. Ook die opstelling is namelijk gebaseerd op concrete gegevens en berekent een minimum.
5.8.
Aangezien belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, wordt de bewijslast omgekeerd en verzwaard. Dit geldt voor zowel de navorderingsaanslag IB/PVV als de navorderingsaanslag Zvw.
Redelijke schatting
5.9.
In dat geval dient de rechtbank te beoordelen (1) of sprake is van een redelijke – niet willekeurige – schatting door de inspecteur, en, zo ja, (2) of belanghebbende overtuigend heeft aangetoond ('doen blijken’) dat en in hoeverre de aanslag onjuist is. [4]
5.10.
Naar het oordeel van de rechtbank is de schatting van de inspecteur redelijk. Deze is gebaseerd op concrete gegevens. Daarnaast heeft hij bij de NIBUD-norm rekening gehouden met de specifieke situatie van belanghebbende. Belanghebbende heeft met zijn betoog niet overtuigend aangetoond dat de navorderingsaanslagen te hoog zijn vastgesteld. De rechtbank verwijst daarvoor naar hetgeen hiervoor onder 5.5 is overwogen. De navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw zijn daarom naar de juiste bedragen opgelegd.
Wat betekent dit voor de belastingrentebeschikkingen?
6. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrente-beschikkingen. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de navorderingsaanslagen volgt.
Is de boete terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
7. Aan belanghebbende is gelijktijdig met de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 een vergrijpboete opgelegd. Op grond van de wet [5] kan de inspecteur een vergrijpboete opleggen indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven. De ondergrens van opzet is voorwaardelijk opzet. Dat is het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat de aangifte onjuist wordt gedaan.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de stukken in het dossier, bewezen is dat belanghebbende inkomen heeft genoten dat hij niet heeft aangegeven in zijn aangifte. De inspecteur heeft dus overtuigend aangetoond dat belanghebbende meer winst uit onderneming heeft genoten. Belanghebbende heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd onvoldoende twijfel gezaaid over de juistheid daarvan. De rechtbank acht ook overtuigend aangetoond, mede gelet op de hoogte van de bedragen en het feit dat belanghebbende wist dat belasting dient te worden betaald over gemaakte winst, dat belanghebbende bewust deze inkomsten uit het zicht van de Belastingdienst heeft willen houden. Hij heeft daarmee de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. De inspecteur heeft de vergrijpboete daarom terecht opgelegd.
7.2.
De omstandigheid dat de grondslag van de boete is komen vast te staan met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast, is voor de rechtbank in dit geval geen aanleiding om de boete te matigen. De rechtbank ziet daartoe geen aanleiding omdat de inspecteur is aangesloten bij concrete gegevens van belanghebbende. De rechtbank acht de boete passend en geboden.
7.3.
Wel dient de boete te worden verminderd omdat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. De redelijke termijn bedraagt als uitgangspunt twee jaar nadat de boete is aangekondigd. In dit geval is op 2 december 2020 (datum controlerapport) de redelijke termijn aangevangen. De rechtbank doet uitspraak op 28 november 2023. Sinds de aankondiging van de boete is dan afgerond drie jaar verstreken. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn van twee jaar is overschreden met afgerond een jaar. De boete wordt daarom gematigd met 15% [6] naar € 1.170.
Conclusie en gevolgen
8. De beroepen zijn ongegrond. Dit betekent dat de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2015 en de daarmee samenhangende belastingrentebeschikkingen in stand blijven. De rechtbank vermindert de boete ambtshalve naar € 1.170 vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar die ziet op de boetebeschikking;
- vermindert de boetebeschikking naar € 1.170.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier, op 28 november 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [7]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 6:10, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
3.Vgl. Hoge Raad 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083.
4.Vgl. Hoge Raad 27 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0401 en Hoge Raad 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184.
5.Artikel 67e, eerste lid, van de AWR.
6.Vgl. gerechtshof ’s-Hertogenbosch 26 september 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2713.
7.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.