ECLI:NL:RBZWB:2023:8277

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
29 november 2023
Zaaknummer
AWB- 22_6034
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake naturalisatieverzoek van Guinese eiser na afwijzing door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 28 november 2023, wordt het beroep van eiser, een Guinese nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn naturalisatieverzoek door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid behandeld. Eiser had eerder een verzoek om naturalisatie ingediend op 16 februari 2018, maar dit werd afgewezen op 8 maart 2021 omdat zijn identiteit niet kon worden vastgesteld door het ontbreken van een gelegaliseerde geboorteakte. Eiser heeft tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt, maar dit werd op 4 oktober 2021 kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank heeft echter op 11 oktober 2022 het beroep van eiser gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen.

In het bestreden besluit van 23 november 2022 verklaarde de staatssecretaris het bezwaar opnieuw kennelijk ongegrond, wat leidde tot het huidige beroep. Tijdens de zitting op 20 oktober 2023 heeft de staatssecretaris erkend dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt, omdat er niet adequaat gevolg is gegeven aan de eerdere uitspraak van de rechtbank. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de Ranov-regeling niet analoog kan worden toegepast op de situatie van eiser, die in gelijke omstandigheden verkeert als andere vreemdelingen met een verblijfsvergunning.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de hoorplicht heeft geschonden en dat het bestreden besluit in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank geeft de staatssecretaris de gelegenheid om de gebreken te herstellen binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak. Eiser kan binnen vier weken na het nieuwe besluit reageren. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
Zaaknummer: BRE 22/6034 RWNL T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,[v-nummer]

gemachtigde: mr. P.H. Hillen,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

gemachtigde: mr. M.F. Van der Lubbe.

Procesverloop

In het besluit van 8 maart 2021 (primaire besluit) heeft de staatssecretaris het verzoek van eiser om naturalisatie afgewezen.
In het besluit van 4 oktober 2021 heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Het hiertegen ingestelde beroep is op 11 oktober 2022 door deze rechtbank gegrond verklaard. Het besluit van 4 oktober 2021 is vernietigd en de staatssecretaris is opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
In het besluit van 23 november 2022 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser opnieuw kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Feiten en omstandigheden

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1982 en heeft de Guinese nationaliteit. Op 16 februari 2018 heeft hij een verzoek om naturalisatie ingediend.
2. In het primaire besluit heeft de staatssecretaris het verzoek om naturalisatie afgewezen, omdat eisers identiteit niet kan worden vastgesteld. Er ontbreekt namelijk een gelegaliseerde geboorteakte. Er is dan ook niet voldaan aan artikel 7 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN) en de toelichting op dit artikel in de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (hierna: Handleiding).
3. De rechtbank heeft het eerdere besluit op bezwaar van 4 oktober 2021 vernietigd in haar uitspraak van 11 oktober 2022. [1] De rechtbank heeft daarin geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet is vrijgesteld van het overleggen van een gelegaliseerde geboorteakte. In dit verband heeft de rechtbank gewezen op het doel van de beleidswijziging voor Ranov [2] -vergunninghouders: het opheffen van gebrek aan perspectief op de Nederlandse nationaliteit bij langdurig verblijf in Nederland. Eisers situatie verschilt niet wezenlijk van Ranov-vergunninghouders en het gebrek aan perspectief ontbreekt ook bij eiser als vastgehouden wordt aan de voorwaarde dat een originele of gelegaliseerde geboorteregistratie moet worden overgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken dat de staatssecretaris een evenredigheidstoets heeft uitgevoerd. De staatssecretaris heeft niet getoetst of het vasthouden aan de hoofdregel in dit geval geschikt, noodzakelijk en evenwichtig is. Hierbij heeft de rechtbank opgemerkt dat ook van belang is dat niet is gesteld of gebleken dat sprake is van twijfel aan de identiteit van eiser of dat eiser wisselende verklaringen heeft afgelegd over zijn identiteit. Daarnaast heeft eiser aantoonbaar veel pogingen gedaan om aan de juiste stukken te komen. Deze omstandigheden zijn niet bij de besluitvorming betrokken.
4. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris overwogen dat de beschikking van 4 oktober 2021 als herhaald en ingelast wordt beschouwd. De overwegingen in het bestreden besluit zijn een aanvulling op dat besluit. Het nationaalrechtelijke evenredigheidsbeginsel [3] kan niet leiden tot een andere conclusie. In dit geval gaat het namelijk om (gedelegeerde) wetgeving en niet om een beleidsregel. Omdat het niet gaat om een beleidsregel, kan niet met toepassing van het nationaalrechtelijke evenredigheidsbeginsel worden afgeweken van het vereiste om een om een gelegaliseerde geboorteakte over te leggen. [4] Het Nederlanderschap kan verder nooit worden ontleend aan een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, zoals het nationaalrechtelijke evenredigheidsbeginsel. [5] Los hiervan heeft de staatssecretaris verder het volgende overwogen. Het beleid voor Ranov-vergunninghouders kan niet analoog op eisers situatie worden toegepast. Ter onderbouwing verwijst de staatssecretaris naar de ‘Antwoorden Kamervragen over de naturalisatie van pardonners en andere personen met een verblijfsvergunning’. Hierin heeft de staatssecretaris kenbaar gemaakt dat de beleidswijziging alleen geldt voor Ranov-vergunninghouders. Ook verwijst de staatssecretaris in dit verband naar een uitspraak van de hoogste bestuursrechter. [6] Voor dit onderscheid bestaan volgens de staatssecretaris redelijke en objectieve gronden. Onder verwijzing naar het besluit van 4 oktober 2021 heeft de staatssecretaris verder overwogen dat uit onderzoek van Bureau Documenten is gebleken dat de documenten die zijn overgelegd voor de vaststelling van eisers identiteit, hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven, en verschillende documenten met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid frauduleus en hoogstwaarschijnlijk frauduleus zijn. [7] De omstandigheid dat eiser geen wisselende verklaringen heeft afgelegd over zijn identiteit en de stelling dat hij veel pogingen heeft gedaan om aan de juiste stukken te komen, leidt daarom ook niet tot een andere conclusie. Er is geen onderzoek ingesteld om de uitkomst van deze onderzoeken te weerleggen. [8] Daarnaast is niet aangetoond dat eiser in bewijsnood verkeert. Eiser heeft namelijk geen verklaring overgelegd van de (juiste) autoriteiten waaruit blijkt dat het niet mogelijk is om aan documenten te komen. Over deze conclusie bestaat geen twijfel, waardoor het bezwaar kennelijk ongegrond is. Eiser is daarom ook niet gehoord. [9]

Beroepsgronden

5. Volgens eiser heeft de staatssecretaris ten onrechte het beleid voor Ranov-vergunninghouders niet analoog toegepast op eiser. Eiser verkeert namelijk in gelijke omstandigheden als vreemdelingen die wel in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning op grond van het generaal pardon. Net als vreemdelingen die in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning op grond van de Ranov-regeling is eisers asielaanvraag afgewezen en is hij in het bezit gesteld van een reguliere verblijfsvergunning. Daarnaast heeft de staatssecretaris de hoorplicht geschonden. Tot slot wordt eiser beperkt in zijn rechten op grond van artikel 8 van het EVRM. [10]

Beoordeling

6. Tijdens de zitting heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat het besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Dit omdat er geen gevolg is gegeven aan de uitspraak van 11 oktober 2022 van deze rechtbank. Ten onrechte is volgens de staatssecretaris in het bestreden besluit op sommige onderdelen verwezen naar het eerdere besluit van 4 oktober 2021 dat is vernietigd. Daarnaast heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit miskend dat er beleid bestaat dat hij zelf heeft opgesteld, waaruit volgt dat van de hoofdregel kan worden afgeweken als het in het individuele geval onevenredig zou zijn om aan die hoofdregel vast te houden. Tegen die achtergrond had moeten worden gemotiveerd waarom de Ranov-regeling niet analoog wordt toegepast in het geval van eiser. Dit heeft de staatssecretaris niet gedaan. Dat de redenen impliciet terug te vinden zijn, betekent volgens de staatssecretaris niet dat het bestreden besluit goed gemotiveerd is. De staatssecretaris heeft daarom tijdens de zitting gevraagd of het mogelijk is om dit gebrek via een bestuurlijke lus te herstellen. Dit met het oog op finale geschilbeslechting. Eiser heeft tijdens de zitting meegedeeld dat hij hiermee akkoord is.
7. De rechtbank is met de staatssecretaris van oordeel dat in het bestreden besluit ten onrechte is verwezen naar het besluit van 4 oktober 2021. Dit besluit is immers bij uitspraak van deze rechtbank van 11 oktober 2022 vernietigd. Daarnaast heeft de staatssecretaris tijdens de zitting terecht gewezen op zijn eigen beleid. Dit beleid stond op het moment dat het besluit is genomen in paragraaf 3.5.5 van de Handleiding. Hieruit volgt dat van de hoofdregel wordt afgeweken als het in het individuele geval onevenredig zou zijn om vast te houden aan de hoofdregel. De rechtbank wijst in dit ook verband op de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 30 augustus 2023. [11] De rechtbank is verder met de staatssecretaris van oordeel dat niet deugdelijk is gemotiveerd waarom hij niet met toepassing van het evenredigheidsbeginsel afwijkt van de hoofdregel. Concreet diende in dit geval beoordeeld te worden of in het geval van eiser had moeten worden afgeweken van de hoofdregel dat een gelegaliseerde geboorteakte moet worden overgelegd. De staatssecretaris heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de Ranov-regeling niet analoog wordt toegepast in het geval van eiser. De enkele verwijzing in het bestreden besluit naar de Antwoorden op Kamervragen en een uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 24 augustus 2022 waarin wordt geciteerd uit Kamerstukken maakt niet dat het standpunt van de staatssecretaris zonder meer moet worden gevolgd. Ook Antwoorden op Kamervragen houden immers een standpunt in van de staatssecretaris. In haar uitspraak van 11 oktober 2022 heeft de rechtbank al gewezen op het doel van de beleidswijziging voor Ranov-vergunninghouders en op het feit dat eisers situatie niet wezenlijk verschilt van Ranov-vergunninghouders. Daarbij komt dat eiser wel een echt bevonden paspoort heeft overgelegd. Het ligt dan ook op de weg van de staatssecretaris om nader te motiveren waarom voor eiser geen vrijstelling kan gelden, maar dat heeft hij nagelaten. Het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd en in strijd met artikel 7:12 van de Awb.
Hoorplicht
8. De wettelijke plicht om een vreemdeling in de bezwaarfase te horen volgt uit artikel 7:2 van de Awb. Van horen kan worden afgezien om een aantal redenen, die zijn beschreven in artikel 7:3 van de Awb. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb mag de staatssecretaris van het horen in bezwaar afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris zich in het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een andersluidend besluit. De staatssecretaris heeft ten onrechte afgezien van het horen van eiser. De hoorplicht is geschonden. Daarbij komt dat in de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 6 juli 2022 [12] is geoordeeld dat ook in de situatie dat het feitencomplex wel compleet is en naar het oordeel van de staatssecretaris voldoende duidelijk is dat het bezwaar niet tot een ander oordeel kan leiden, de staatssecretaris niet zonder meer kan afzien van horen in bezwaar. Eiser had tijdens een hoorzitting niet alleen zijn visie op de zaak kunnen geven, maar ook een toelichting over waarom in zijn geval van de hoofdregel in het beleid zou moeten worden afgeweken. De staatssecretaris heeft tijdens de zitting ook bevestigd dat eiser moet worden gehoord.

Conclusie en gevolgen

10. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2, 7:2 en 7:12 van de Awb. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen. [13] De rechtbank doet daarom een tussenuitspraak. [14] Daarvoor moet de staatssecretaris eiser alsnog horen en in een nieuw (aanvullend) besluit moet de staatssecretaris motiveren of in dit geval aanleiding bestaat om af te wijken van de hoofdregel dat een gelegaliseerde geboorteakte moet worden overgelegd. In dit verband verwijst de rechtbank specifiek naar wat in rechtsoverweging 7 is overwogen. In aanvulling stelt de rechtbank vast dat tijdens de zitting nog is besproken dat de staatssecretaris ook de actuele toestand in Guinee meeneemt in zijn beoordeling in het kader van de bewijsnood.
11. Tijdens de zitting heeft de staatssecretaris al meegedeeld dat hij gebruik wil maken van de gelegenheid om de gebreken te herstellen. Zoals tijdens de zitting besproken is de termijn waarbinnen de staatssecretaris de gebreken kan herstellen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak. [15] De staatssecretaris kan de gebreken herstellen door een nieuw (aanvullend) besluit te nemen. Eiser kan binnen vier weken na verzending van het nieuwe (aanvullende) besluit reageren op de herstelpoging van de staatssecretaris.
12. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • heropent het onderzoek;
  • stelt de staatssecretaris in de gelegenheid om binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, op 28 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak
kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele)
einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zaaknummer: BRE 21/4967 RWNL.
2.Regeling ter afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet.
3.Artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
4.De beschikking op het bezwaarschrift berust op een gebonden bevoegdheid en vindt haar grondslag in een wet in formele zin (artikel 21 en 23 RWN) De eis van het aantonen van de juiste identiteit en het aanleveren van de juiste documenten vindt zijn grondslag in een algemeen verbindend voorschrift (artikel 31 Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap).
5.De staatssecretaris verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:331.
6.Dit is de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De uitspraak waar de staatssecretaris naar verwijst is van 24 augustus 2022, met het kenmerk: ECLI:NLRVS:2022:2438.
7.De staatssecretaris verwijst specifiek naar alinea’s 8 t/m 14 van het besluit van 4 oktober 2021.
8.In de vorm van een contra-expertise.
9.Zie artikel 7:2 en artikel 7:3 van de Awb.
10.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
11.Met het kenmerk: ECLI:NL:RVS:2023:3326.
12.Met het kenmerk: ECLI:NL:RVS:2022:1918.
13.Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb.
14.Op grond van artikel 8:80a van de Awb.
15.Op grond van artikel 8:51a, tweede lid, van de Awb.