ECLI:NL:RBZWB:2023:8333

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3579
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering en verzekeringsplicht van eiseres

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van een WIA-uitkering door het UWV. Eiseres had op 9 november 2021 een aanvraag ingediend, die door het UWV op 15 november 2021 werd afgewezen, omdat zij niet verzekerd zou zijn voor de WIA. De rechtbank behandelt de feiten en omstandigheden rondom de aanvraag en de eerdere uitkeringen die eiseres ontving. Eiseres had eerder een WW-uitkering en een ZW-uitkering, maar het UWV stelde dat zij op 15 februari 2018 hersteld was en dus niet meer verzekerd voor de WIA. De rechtbank heeft de zaak op 30 maart 2023 en 6 november 2023 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat eiseres niet verzekerd was voor de WIA op het moment van de aanvraag, omdat de maximumduur van de WW-uitkering was verstreken en de nawerkingsperiode van de ZW ook al voorbij was. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de WIA-aanvraag in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3579 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. V.C.D. Klaassen),
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV),
(gemachtigde: P [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), omdat eiseres niet is verzekerd voor de WIA.
1.1.
Het UWV heeft de aanvraag bij besluit van 15 november 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 27 mei 2022 op het bezwaar van eiseres heeft het UWV de afwijzing van de aanvraag in stand gelaten. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift, waarin het UWV verwijst naar de overwegingen uit het bestreden besluit.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 30 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan
hebben deelgenomen: eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, en de gemachtigde van het UWV. De rechtbank heeft ter zitting besloten om het onderzoek te schorsen om na te gaan wat er precies is gebeurd in de periode tussen eind januari 2018 en 15 februari 2018. Het UWV heeft op 13 april 2023 nadere stukken bij de rechtbank ingediend. Eiseres heeft op 7 juni 2023 schriftelijk gereageerd op de door het UWV aan de rechtbank gezonden stukken.
1.3
De tweede mondelinge behandeling heeft op 6 november 2023 plaatsgevonden. Aan deze zitting hebben de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV deelgenomen. Het UWV heeft ter zitting gereageerd op de brief van 7 juni 2023 van eiseres.

Beoordeling door de rechtbank

Omvang van het geding
2. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht de op 9 november 2021 door eiseres ingediende aanvraag voor een WIA-uitkering heeft afgewezen. Zij doet dat
doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Het beroep
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond verklaard moet worden. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en vanuit de WW heeft het UWV eiseres vanaf 6 november 2016 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. De ZW-uitkering is, na een eerstejaarsbeoordeling, op 6 december 2017 beëindigd. Vervolgens heeft het UWV de eerder toegekende WW-uitkering vanaf 6 december 2017 laten herleven tot en met 14 maart 2018. Eiseres heeft zich, vanuit de WW, op 24 januari 2018, ziek gemeld. Uit een brief van de re-integratiebegeleider van 31 januari 2018 volgt dat het UWV eiseres vanaf 15 februari 2018 hersteld beschouwt. Bij besluit van 16 maart 2018 heeft het UWV eiseres bericht dat eiseres vanaf 15 maart 2018 een ZW-uitkering ontvangt. Het UWV heeft eiseres tot en met 21 januari 2020 de ZW-uitkering uitbetaald. Eiseres heeft op 30 januari 2020 een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft de betreffende aanvraag op 23 maart 2020 afgewezen, omdat eiseres op 15 februari 2018 hersteld was en dus niet de volledige wachttijd heeft doorlopen. Zowel het tegen deze beslissing gemaakte bezwaar als het ingestelde beroep tegen de beslissing op bezwaar van 27 augustus 2020 is ongegrond [1] verklaard. Tegen de uitspraak van de rechtbank is geen hoger beroep ingesteld.
Eiseres heeft op 9 november 2021 opnieuw een WIA-uitkering aangevraagd met 2 oktober 2019 als eerste arbeidsongeschiktheidsdatum. Bij besluit van 15 november 2021 heeft het UWV de aanvraag van 9 november 2021 afgewezen, omdat eiseres op 2 oktober 2019 niet verzekerd was voor de WIA op basis van een dienstverband of een WW-uitkering. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 november 2021. In het bestreden besluit heeft het UWV de afgewezen aanvraag voor de WIA-uitkering in stand gelaten.
Heeft het UWV op goede gronden de op 9 november 2021 door eiseres ingediende aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen ?
5. Eiseres voert aan dat zij wel voor de WIA verzekerd was en zij verwijst naar artikel 7, sub a, van de ZW in samenhang met artikel 8, sub a, van de ZW. Volgens eiseres is bepalend of er feitelijk ziekengeld wordt betaald. Eiseres verwijst hierbij naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 25 juli 1975 [2] . Na het einde van de WW-uitkering is eiseres per 15 maart 2018 werknemer in de zin van artikel 8, sub a, van de ZW. Zij was ook op 2 oktober 2019 op basis van deze grondslag verzekerd. Of zij recht had op de ZW-uitkering doet voor de verzekeringsplicht niet ter zake. Eiseres betwist verder dat zij op 15 februari 2018 hersteld was en dat het UWV onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de gezondheidssituatie van eiseres. Dat is ook het geval bij de aanvraag van 9 november 2021. Eiseres is in mei 2021 gediagnosticeerd met een uitgezaaid melanoom, zij leidt aan een auto-immuunziekte en heeft onlangs nog een hersenbloeding gehad.
5.1
In deze beroepsprocedure staat de vraag centraal of eiseres op 2 oktober 2019 werknemer was in de zin van WIA. Partijen zijn het eens over de in overweging 4 aangegeven vastgestelde duur van de herleefde WW-uitkering. Ook is niet in geschil dat eiseres in ieder geval na 6 december 2017 geen werkzaamheden in dienstbetrekking meer heeft verricht.
5.2
Uit de vorige overweging volgt dat eiseres van 6 december 2017 tot en met 14 maart 2018 (door de WW-uitkering) verzekerd was voor de ZW [3] . Inclusief de nawerking van de verzekering [4] was eiseres tot 15 april 2018 verzekerd voor de ZW. Voor wat betreft de ziekmelding van 24 januari 2018 en de door het UWV in de systemen opgenomen hersteldverklaring [5] van 31 januari 2018 gaat het er in deze zaak om of eiseres uiterlijk 14 februari 2018 contact met het UWV heeft opgenomen om aan te geven dat zij nog
niet hersteldis. De brief van 31 januari 2018 vermeldt immers (voor zover hier relevant):
(…) Op 31 januari 2018 heeft u een telefonisch gesprek met mij gehad over uw mogelijkheden om te werken. Tijdens dit gesprek is afgesproken dat u vanaf 15 februari 2018 weer arbeidsgeschikt bent. (…) Met deze brief bevestigen wij dit. Vindt u dat u op 15 februari 2018 toch nog niet arbeidsgeschikt bent? Neem dan contact met ons op. Doe dat wel vóór deze datum. (…)”.Eiseres heeft tijdens de zitting van 30 maart 2023 niet langer betwist deze brief te hebben ontvangen. Volgens UWV heeft eiseres, anders dan zij in deze procedure heeft gesteld, vervolgens niet laten weten dat zij niet hersteld zou zijn.
Uit het dossier volgt dat eiseres op 14 februari 2018 wel telefonisch contact heeft opgenomen met het UWV, maar dat telefoongesprek ging over de betaling van de WW-uitkering. Begin februari 2020 voerde eiseres een telefoongesprek met een medewerker van het KCC [6] en gaf zij te kennen dat zij veronderstelde dat zij in 2018 contact met het UWV moest opnemen als zij
hersteldwas. De rechtbank kan uit het dossier niet afleiden dat eiseres voor 15 februari 2018 – of kort erna – nog gereageerd heeft op de hersteldmelding door het UWV. Eiseres heeft dit niet onderbouwd, terwijl op haar de bewijslast rust van haar stelling dat zij vóór 15 februari 2018 heeft gemeld dat zij toch niet hersteld was. De rechtbank gaat in het vervolg van de uitspraak dan ook uit van een hersteldverklaring per 15 februari 2018.
5.3
Artikel 7, eerste lid, in samenhang met artikel 8, eerste lid, van de WIA bepaalt dat de werknemer verplicht verzekerd is en dat onder werknemer wordt verstaan de ‘werknemer in de zin van de ZW’. Op het moment van de aanvraag voor een WIA-uitkering van 9 november 2021 [7] was eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet verzekerd voor de WIA. De maximumuitkeringsduur van de WW-uitkering was op 15 maart 2018 verstreken, zodat eiseres niet meer op grond van artikel 7, sub a, van de ZW, verzekerd was voor de ZW. Bovendien was de in overweging 5.2 aangegeven nawerkingsperiode van de ZW [8] toen ook al lang verstreken. Omdat eiseres in ieder geval na 6 december 2017 geen werkzaamheden meer heeft verricht, is zij evenmin op grond van artikel 3, eerste lid, van de ZW verzekerd. Dan resteert enkel nog de grond dat de verzekeringsplicht volgt uit de feitelijk door eiseres tot en met 21 januari 2020 ontvangen ZW-uitkering.
Artikel 8, sub a, van de ZW bepaalt dat als werknemer in de zin van de ZW mede wordt beschouwd de werknemer die
krachtensde verplichte verzekering van de ZW ziekengeld ontvangt. Uit vaste rechtspraak [9] volgt dat het feitelijk ontvangen van een ZW-uitkering niet hetzelfde is als het
krachtensde verplichte verzekering ontvangen van een uitkering. Het beroep op de uitspraak van de CRvB van 25 juli 1975 is in de uitspraak van 1 september 2010 door de CRvB afgewezen. De rechtbank ziet op dit onderdeel geen aanleiding hier anders te oordelen. Ook de grond dat er premies voor de ZW zijn afgedragen, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De verzekeringsplicht op grond van de ZW ontstaat van rechtswege, onafhankelijk van de vraag of er al dan niet premies zijn afgedragen [10] . Om die reden kan aan het feitelijk ontvangen van het ziekengeld ook niet de waarde worden gehecht die eiseres daaraan hecht. Het UWV heeft terecht aangenomen dat eiseres bij de aanvraag van 9 november 2021 niet verzekerd was voor de WIA. En als eiseres niet onder de verzekering van de WIA valt, zal zij – ongeacht het vast te stellen arbeidsongeschiktheidspercentage en ondanks haar helaas zeer slechte gezondheidssituatie – ook niet voor een WIA-uitkering in aanmerking komen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afgewezen aanvraag van 9 november 2021 voor een WIA-uitkering in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het betaalde griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 28 november 2023 door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)
Artikel 7, eerste lid:
1. Verplicht verzekerd is de werknemer.
Artikel 8, eerste lid:
1. Werknemer is de werknemer in de zin van de Ziektewet met uitzondering van de werknemer: (…)
Artikel 10, eerste lid:
1. De persoon die binnen vier weken na het einde van zijn verzekering ziek wordt, wordt voor het recht op een uitkering op grond van deze wet beschouwd alsof hij verzekerd was gebleven. (…)
Ziektewet (ZW)
Artikel 3, eerste lid:
1. Werknemer is de natuurlijke persoon die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
Artikel 7, sub a:
Voor de toepassing van deze wet wordt als werknemer beschouwd:
a. degene, die krachtens de verplichte verzekering op grond van de Werkloosheidswet uitkering ontvangt;
Artikel 8, sub a:
Voor de toepassing van deze wet wordt mede als werknemer beschouwd:
a. degene, die krachtens de verplichte verzekering ingevolge deze wet ziekengeld ontvangt;
Artikel 46, eerste lid:
Degene die binnen vier weken na het einde van zijn verzekering ongeschikt tot werken wordt, heeft tegenover het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aanspraak op ziekengeld alsof hij verzekerd was gebleven. (…)

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland – West-Brabant 7 oktober 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5076.
2.CRvB 25 juli 1975, RSV 1976/29.
3.Artikel 7, sub a, van de ZW.
4.Artikel 8, sub a, in samenhang met artikel 46, eerste lid, van de ZW.
5.Per 15 februari 2018.
6.Het klantencontactcentrum van het UWV.
7.Met 2 oktober 2021 als eerste ziektedag.
8.Artikel 46 van de ZW.
9.Bijvoorbeeld CRvB 1 september 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN5794, CRvB 23 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4870 en CRvB 24 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1434.
10.Zie voetnoot 9.