ECLI:NL:RBZWB:2023:837

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
22/61
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aftrek eigen woning voor een kwalificerend buitenlands belastingplichtige met een niet-kwalificerende partner

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 februari 2023, wordt het beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij de eigenwoningaftrek voor de helft in aanmerking was genomen. De belanghebbende, gehuwd met een partner die niet kwalificerend buitenlands belastingplichtig is, had in zijn aangifte 100% van de eigenwoningaftrek opgevoerd. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht de aftrek heeft beperkt tot de helft, omdat de partner van de belanghebbende geen kwalificerende buitenlandse belastingplichtige is. Dit is gebaseerd op het feit dat het inkomen van de partner volledig in België belast is, waardoor zij niet als fiscaal partner kan worden aangemerkt voor de eigenwoningaftrek.

Daarnaast wordt het beroep van de belanghebbende op het vertrouwensbeginsel besproken. De rechtbank concludeert dat de vermelding op de website van het UWV geen toezeggingen of uitlatingen bevatte waaruit de belanghebbende redelijkerwijs kon afleiden hoe de inspecteur zijn bevoegdheden zou uitoefenen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanslag in stand blijft en de belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/61

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 februari 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats] (België), belanghebbende

en

de inspecteur van de belastingdienst.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 9 november 2021.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.759. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 632 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur: [inspecteur] en [inspecteur].

Feiten

2. Belanghebbende is gehuwd met mevrouw [partner] (de partner). Zij wonen samen in België op het adres [adres] te [plaats] (de woning). Belanghebbende en zijn partner hebben ieder de helft van de eigendom van de woning.
2.1.
De totale kosten van de woning bestaan in 2015 uit financieringskosten van € 7.836 en betaalde rente van € 18.146. De eigenwoningschulden staan voor de onverdeelde helft op naam van belanghebbende en zijn partner.
2.2.
In 2015 geniet belanghebbende uit Nederland een inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking van € 57.000. Dit inkomen is volledig belast in Nederland. Voor belanghebbende is derhalve sprake van kwalificerende buitenlandse belastingplicht. [1]
2.3.
De partner van belanghebbende geniet een inkomen van € 15.266, betaald door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Het betreft een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Dit inkomen is volledig belast in België.
2.4.
In zijn aangifte heeft belanghebbende 100% van de eigenwoningaftrek aan zichzelf toegewezen. Het betreft een bedrag van € 24.482. Bij de vaststelling van de aanslag is de inspecteur afgeweken van de aangifte, waarbij de aftrek van de eigen woning voor de helft in aanmerking is genomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of belanghebbende recht heeft op 100% van de eigenwoningaftrek. Tevens beoordeelt de rechtbank of het vertrouwensbeginsel is geschonden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende enkel recht op de helft van de eigenwoningaftrek. Het vertrouwensbeginsel is niet geschonden. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Eigenwoningaftrek
5. Vaststaat dat het inkomen van de partner van belanghebbende volledig in België belast is. Daardoor is de partner geen kwalificerend buitenlands belastingplichtige, aangezien zowel haar eigen inkomen als het gezinsinkomen niet geheel of nagenoeg geheel aan de loonbelasting of inkomstenbelasting is onderworpen in Nederland. [2]
5.1.
Gelet op het voorgaande kan zij niet als fiscaal partner van belanghebbende aangemerkt worden. De aan haar toekomende eigenwoningaftrek kan daarom niet aan belanghebbende worden toegerekend.
5.2.
De rechtbank overweegt dat het in beginsel aan de woonstaat (België) is om rekening te houden met de persoonlijke en gezinsomstandigheden van belanghebbende en zijn partner. Slechts in uitzonderingsgevallen is het aan de werkstaat (Nederland) om aftrek in verband met de persoonlijke en gezinssituatie te verlenen, en wel in die gevallen waarin de woonstaat met die aftrekposten geen rekening kan houden omdat het gezinsinkomen geheel of nagenoeg geheel in de werkstaat wordt verdiend. Aangezien van dit laatste geen sprake is, is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur terecht eigenwoningaftrek heeft beperkt tot de helft. Dat het Belgische belastingstelsel verschilt van het Nederlandse belastingstelsel waardoor de partner van belanghebbende de aan haar toerekenbare hypotheekrente in België niet in aftrek kan brengen, maakt dit niet anders. [3]
Vertrouwensbeginsel
6. Belanghebbende verwijst naar de website van het UWV, waar vermeldt staat: “
Met een arbeidsongeschiktheidsuitkering in het buitenland verandert er niets aan uw rechten en plichten uit Nederland”. De rechtbank vat dit op als een beroep op het vertrouwensbeginsel.
6.1.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de belastingplichtige aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe de inspecteur in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen. [4]
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel niet. De vermelding op de website betreft een inlichting van het UWV. Het UWV is een overheidsorgaan, maar het UWV is niet belast met de uitvoering van belastingwetten. Belanghebbende mocht van deze inlichting niet redelijkerwijs afleiden hoe de inspecteur zijn bevoegdheden zou uitoefenen. Daarnaast betreft het een algemene inlichting, waardoor belanghebbende daarvan niet kon afleiden hoe de inspecteur in het concrete geval van belanghebbende zijn bevoegdheden zou uitoefenen.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 13 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.In de zin van artikel 7.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).
2.Artikel 7.8, zesde lid, van de Wet IB 2001.
3.Hoge Raad 8 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1472, r.o. 4.3.
4.Vergelijk Hoge Raad 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1069, r.o. 2.3.1.