ECLI:NL:RBZWB:2023:8381

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
C/02/414151/ FA RK 23-4453
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige zorg- en contactregeling in het kader van een verzoek tot voorlopige voorziening

Op 4 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende een voorlopige zorg- en contactregeling voor een minderjarige, geboren uit een affectieve relatie tussen de man en de vrouw. De man heeft verzocht om een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv, waarbij hij vraagt om de zorg voor de minderjarige voorlopig aan de vrouw toe te vertrouwen en een zorg- en contactregeling vast te stellen. De vrouw heeft zich gerefereerd aan het verzoek van de man tot toevertrouwing, maar verzet zich tegen de voorgestelde zorg- en contactregeling. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld om te adviseren over de situatie, gezien de verstoorde communicatie tussen de ouders en de zorgen over de psychische gezondheid van de man. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 november 2023 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een voorlopige regeling is overeengekomen, waarbij de man de minderjarige op dinsdag na school ophaalt en tijd met haar doorbrengt. De rechtbank heeft besloten om de zaak aan te houden tot 26 maart 2024, in afwachting van een raadsonderzoek en de voortgang van de hulpverlening. De Raad is verzocht om een onderzoek in te stellen naar de zorg- en opvoedingstaken van de ouders en de belangen van de minderjarige. De rechtbank heeft de advocaten van partijen gevraagd om voor 24 maart 2024 een schriftelijk verslag in te dienen over de voortgang van de hulpverlening.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/414151/ FA RK 23-4453
datum uitspraak: 4 december 2023
beschikking betreffende provisionele voorziening ex artikel 223 Rv
in de zaak van
[de man] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. W.G. Dictus,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Heesmans.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 20 september 2023 ontvangen verzoekschrift tevens houdende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv met bijlagen;
- het op 14 november 2023 ontvangen verweerschrift en zelfstandig verzoek van de vrouw met bijlagen;
- het op 15 november 2023 ontvangen F9-formulier met bijlagen van mr. Dictus.
1.2
Bij voormeld verzoekschrift is ook de hoofdzaak aanhangig gemaakt, welke procedure bij de rechtbank geregistreerd staat onder kenmerk C/02/414145 / FA RK 23-4450. In de hoofdzaak ligt het verzoek tot het bepalen hoofdverblijf en het vaststellen van een zorg- en contactregeling voor.
1.3
Het verzoek is behandeld op de mondelinge behandeling van 20 november 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen de man, bijgestaan door mr. W. de Jongh als waarnemend advocaat van mr. W.G. Dictus. De vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Tevens was aanwezig een medewerker namens de Raad.
2. De feiten
2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie het navolgende thans nog minderjarige kind is geboren:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2018. Hierna te noemen: [minderjarige] .
2.2
[minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.3
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.4
Bij beschikking van 16 februari 2023 zijn partijen doorverwezen naar een hulpverleningstraject in het kader van het Uniform Hulpaanbod (UHA) ter verbetering van de oudercommunicatie en een onbelast contact met [minderjarige] .

3.De verzoeken

3.1
De man verzoekt, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij wege van voorlopige voorziening ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), in afwachting van de beslissing in de hoofdzaak, te bepalen dat [minderjarige] voorlopig aan de vrouw wordt toevertrouwd en te bepalen dat de man met [minderjarige] een zorg- en contactregeling zal hebben gedurende de ene week van vrijdag uit school tot maandag naar school en in de andere week van donderdag 14.00 uur tot 18.00 uur en gedurende de helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg te bepalen, althans een dusdanige beslissing te nemen, die de rechtbank in het belang van [minderjarige] acht.
3.2
De vrouw refereert zich met betrekking tot het verzoek van de man tot toevertrouwing van [minderjarige] aan haar. Ten aanzien van het verzoek van de man tot het vaststellen van een voorlopige zorg- en contactregeling vraagt zij om dit verzoek als ongegrond en onbewezen af te wijzen. Bij wijze van zelfstandig verzoek verzoekt de vrouw partijen te verwijzen naar het Uniform Hulpaanbod met terugkoppeling in de bodemprocedure danwel een onderzoek door de Raad te gelasten.

4.De standpunten

4.1
Door en namens de man is aangevoerd dat de ingezette hulpverlening zich primair richt op verbetering van de oudercommunicatie en niet zozeer op de omgang. De reeds geplande gesprekken met [minderjarige] zijn optioneel. Bij vonnis in kort geding van deze rechtbank zijn de ouders verwezen naar het uniform hulpaanbod (UHA). Hierdoor is er hulpverlening vanuit het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) ingezet. De man heeft echter onvoldoende vertrouwen in de hulpverlening. De moeder wenst niet mee te werken aan een uitbreiding van de zorgregeling terwijl er geen contra-indicaties zijn. Op dit moment haalt de man [minderjarige] eens per twee weken op dinsdag op van school en brengt hij [minderjarige] naar haar dansles. In de week dat er geen omgang is vindt er een belmoment plaats tussen de man en [minderjarige] . De huidige omgangsregeling is door de vrouw opgelegd aan de man. Door en namens de man worden de beschuldigingen zoals weergegeven in het verweerschrift van de vrouw betwist. Het gaat goed met de man. De man heeft last van langdurige zware lichamelijke pijnklachten. Zo is hij op de PAAZ-afdeling in behandeling geweest voor zijn pijnklachten. Dit was niet een geschikte afdeling maar omdat hij langdurig in het ziekenhuis moest verblijven kon dit het beste daar. Hij heeft hier ook psychische hulp ontvangen over hoe om te gaan met de pijn. De man is gedurende de relatie met de vrouw veelvuldig alleen geweest met [minderjarige] . Hij betwist dan ook dat hij niet voor haar zou kunnen zorgen.
4.2
Door en namens de vrouw is aangevoerd dat er op 16 november 2023 een oudergesprek heeft plaatsgevonden. Op 11 december 2023 staat er een vervolggesprek ingepland. Ook staan er twee gesprekken ingepland met de kinderbehartiger en [minderjarige] . Met behulp van Groei Jeugdhulp zal de komende periode onderzocht worden wat mogelijk is voor wat betreft de oudercommunicatie en de zorgregeling. De vrouw maakt zich grote zorgen om het gedrag van de man en zijn psychische gezondheid. Toen partijen nog samen waren ging [minderjarige] naar de opvang als de vrouw moest werken omdat de man niet in staat was om de zorg voor [minderjarige] te dragen vanwege zijn problematiek. De huidige zorgregeling is zodanig ingericht dat de ouders geen contact met elkaar hebben. Dit verloopt namelijk nooit goed. De man vertoont raar gedrag, benadert familie en vrienden van de vrouw en zet vreemde berichten op social media. Hij is onvoorspelbaar in zijn gedrag. Hij maakt [minderjarige] ook onderdeel van het geschil met de vrouw. De vrouw heeft de zorgregeling stopgezet op advies van de politie. Dit was naar aanleiding van het stalkgedrag van de man. Ook de vrouw kan instemming met een raadsonderzoek.
4.3
Namens de Raad is geadviseerd om een raadsonderzoek in te stellen. De Raad heeft op dit moment namelijk onvoldoende informatie om te adviseren. Er is duidelijk veel wantrouwen over en weer en er is ook sprake van een verstoorde oudercommunicatie. De Raad vraagt zich af of het Groei jeugdhulp zal lukken om de complexe problematiek die er bestaat tussen de ouders volledig aan te pakken. Er dient echter helderheid te komen voor [minderjarige] en in een vrijwillig kader kan dit lang duren. De Raad adviseert daarom een raadsonderzoek. De Raad adviseert verder om de hulpverlening voort te zetten in afwachting van het raadsonderzoek, zodat gewerkt kan worden aan de verstoorde oudercommunicatie en de contacten tussen de man en [minderjarige] . Voornoemd onderzoek zal naar verwachting in maart 2024 afgerond kunnen worden.

5.De beoordeling

5.1
Ingevolge artikel 223 lid 1 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de vordering moet samenhangen met de hoofdvordering.
5.2
In een verzoekschriftprocedure kan een voorlopige voorziening naar analogie van artikel 223 Rv worden verzocht (HR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533).
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank hangt het onderhavige verzoek samen met het verzoek in de hoofdzaak, zodat de man kan worden ontvangen in zijn verzoek.
5.4
Na een korte schorsing van de mondelinge behandeling zijn de ouders een voorlopige zorg- en contactregeling overeengekomen die overeenkomt met de eerdere regeling. De regeling houdt in dat de man iedere dinsdag vanuit school [minderjarige] ophaalt en dan tijd met haar doorbrengt. Vervolgens brengt hij naar de dansles. De vrouw zal vervolgens [minderjarige] na afloop van de dansles ophalen. De advocaten van partijen hebben aangegeven in te stemmen met een pro forma aanhouding van deze zaak, in afwachting van het verloop van de hulpverlening vanuit Groeihulp en de uitkomst van het raadsonderzoek. De rechtbank is in lijn met het advies van de Raad van oordeel dat een onderzoek door de Raad geïndiceerd is voor een beslissing kan worden gegeven op de voorliggende verzoeken. Van belang is dat er duidelijkheid komt over de ouders afzonderlijk en gezamenlijk als ouders. De Raad voor de Kinderbescherming, locatie Breda zal daarom worden verzocht om een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de navolgende vragen:
- Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
- Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
- In hoeverre komt een wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor de ouders tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
- Zijn er contra-indicaties voor omgang en zo ja, welke?
- In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
5.5
In afwachting van de rapportage van de Raad zal de behandeling van de zaak worden aangehouden. De Raad heeft desgevraagd aangegeven dat de verwachte duur van een raadsonderzoek vier maanden bedraagt. De rechtbank zal de zaak daarom aanhouden tot 26 maart 2024 PRO FORMA.
5.6
Van de advocaten van partijen wordt verwacht dat zij voor 24 maart 2024 een schriftelijk verslag uitbrengen bij de rechtbank over het verloop van de hulpverlening vanuit Groei Jeugdhulp en de stand van zaken op dat moment. Zodra het rapport en advies van de Raad is ontvangen, zal de rechtbank in beginsel een datum voor mondelinge behandeling van de verzoeken plannen, waarvoor beide partijen, hun advocaten en de Raad zullen worden opgeroepen, tenzij alle betrokkenen aangeven dat de zaak verder schriftelijk kan worden afgedaan.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat [minderjarige] voorlopig, totdat er in de bodemprocedure is beslist, wekelijks dinsdag na school door de man wordt opgehaald waarna de man en [minderjarige] tijd met elkaar doorbrengen en de man [minderjarige] vervolgens naar de dansles brengt. De vrouw zal [minderjarige] dan na de dansles ophalen.
6.2
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming locatie Breda een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de hierboven vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren, welk rapport vóór hierna te noemen pro forma datum bij de rechtbank dient te worden ingediend, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan (de raadslieden van) partijen;
6.3
verzoekt de advocaten van partijen om voor 24 maart 2024 een schriftelijk verslag in te dienen de rechtbank over het verloop van de hulpverlening vanuit Groei Jeugdhulp en de stand van zaken op dat moment.
6.3
houdt de behandeling van deze zaak aan tot
26 maart 2024 PRO FORMA;
6.4
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. Jansen, en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2023 in tegenwoordigheid van mr. Can, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.